Gemeente van Christus  Houthalen Oost

In de dagen van de Richters 8:4-35 (9)

De Midjanieten onderdrukten de Israelieten. God riep Gideon om Israel te verlossen maar Gideon voelde zich minderwaardig. God moest hem verschillende keren geruststellen en aanmoedigen. Met driehonderd man slecht uitgeruste strijders versloeg Gideon honderdvijfendertigduizend Midjanieten.

Gideon wordt hoogmoedig (Richteren 8:4-21)


Toen Gideon aan de Jordaan gekomen was, stak hij over met zijn driehonderd mannen, die ondanks hun vermoeidheid de vervolging voortzetten. En hij zeide tot de inwoners van Sukkot: Geeft toch enige broden voor de manschappen, die mij volgen, want zij zijn vermoeid, en ik achtervolg Zebach en Salmunna, de koningen van Midjan. Maar de vorsten van Sukkot zeiden: Hebt gij de handpalm van Zebach en Salmunna reeds in uw hand, dat wij brood aan uw leger zouden geven? Toen zeide Gideon: Hierom zal ik, wanneer de HERE Zebach en Salmunna in mijn macht geeft, uw lichamen met woestijndorens en distels dorsen. Vandaar nu trok hij naar Penuel, en hij zeide tot de inwoners van Penuel hetzelfde, maar dezen antwoordden hem, zoals de lieden van Sukkot gedaan hadden. Toen zeide hij tot de inwoners van Penuel: Wanneer ik behouden terugkeer, zal ik deze toren afbreken” Richteren 8:4-9.

Toen Gideon bij de Jordaan was gekomen, stak hij over met zijn driehonderd strijders. Dezen zetten de vervolging voort ondanks de vermoeidheid. Gideon vraagt de inwoners van Sukkot wat brood voor de manschappen vanwege hun vermoeidheid. Hij vertelt hen dat hij Zebach en Salmunna, de koningen van Midjan achtervolgde. Maar de vorsten van Sukkot vragen als Gideon hen al in zijn macht heeft dat ze brood aan Gideons leger zouden moeten geven. Gideon dreigt hen om, nadat God Zebach en Salmunna in zijn macht heeft gegeven, hun lichamen te dorsen met dorens. Hij gaat verder naar Penuel en vraagt hen hetzelfde. Maar dezen handelden als die van Sukkot. Hen dreigt hij dat hij hun toren zal afbreken.

De vorsten van Sukkot en Penuel zijn nog niet zo zeker van de overwinning en weigeren daarom hulp te geven aan Gideon. Dit staat Gideon niet aan en daarom bedreigt hij hen met niet mis te verstane woorden.

Hoogmoed is een probleem voor de mens. Het is een moeite waar de mens mee worstelt, vooral als we succesvol zijn in het leven. We kennen de uitdrukking ‘het succes is hem naar het hoofd gestegen’. Als nieuwtestamentische gelovige worden we hoogmoedig wanneer we niet erkennen dat God verantwoordelijk is voor de zegen en de overwinningen in ons leven. Dan is het gemakkelijk om de nederige houding te vergeten en te verwerpen die we hadden toen we pas een discipel van Jezus werden. Dan worden we te zelfzeker.

Gideon krijgt te maken met hoogmoed. De eens onzekere, nederige Gideon wordt te zelfzeker. Als we niet eerst hoofdstuk 7 zouden hebben gezien, dan zouden we Gideon kennen als een over zelfzekere tiran. Het is niet de mooiste kant van Gideon die we nu tegenkomen, maar wel een belangrijke les voor ons om te leren.

Intussen waren Zebach en Salmunna te Karkor met hun leger, ongeveer vijftienduizend man, alles wat van heel het leger van de stammen uit het Oosten overgebleven was; de gevallenen bedroegen honderdtwintigduizend mannen, die het zwaard konden voeren. Gideon nu trok op langs de weg der tentbewoners ten oosten van Nobach en Jogbeha en versloeg dit leger, terwijl het zich veilig waande. Zebach en Salmunna gingen op de vlucht, maar hij achtervolgde ze en nam de beide koningen van Midjan, Zebach en Salmunna, gevangen, terwijl hij het gehele leger uiteenjoeg. Daarop keerde Gideon, de zoon van Joas, terug uit de strijd, langs de pas van Cheres; hij kreeg een jongeman in handen uit de inwoners van Sukkot, ondervroeg hem en deze schreef de vorsten en de oudsten van Sukkot voor hem op, zevenenzeventig mannen. Toen ging hij naar de inwoners van Sukkot en zeide: Zie, hier zijn nu Zebach en Salmunna, om wie gij mij gehoond hebt met de woorden: hebt gij de handpalm van Zebach en Salmunna reeds in uw hand, dat wij brood aan uw vermoeide mannen zouden geven? En hij nam de oudsten der stad en woestijndorens en distels, en gaf daarmee de inwoners van Sukkot een gevoelige les; de toren van Penuel brak hij af en hij doodde de mannen der stad” Richteren 8:10-17.

Intussen waren Zebach en Salmunna in Karkor met hun leger, ongeveer vijftienduizend man, alles wat was overgebleven. Honderdtwintigduizend strijders waren gevallen. Gideon trok op en versloeg hen hoewel ze zich veilig wannden. Zebach en Salmunna vluchtten, maar Gideon kon hen gevangen nemen. Daarop keerde hij terug van de strijd waar hij onderweg een jongeman in handen kreeg uit Sukkot. Hij ondervroeg hem naar de namen van de vorsten van Sukkot en deze gaf de namen van zeventig mannen. Toen ging hij naar Sukkot en liet hen Zebach en Salmunna zien. Hij zei hen dat zij het waren om wie zij hem hadden gehoond op de heenweg toen zij weigerden brood te geven. Hij doodde de oudsten van de stad en gaf Sukkot daarmee een gevoelige les. Ook de toren van Penuel brak hij af en doodde de mannen van de stad.

Toen we Gideon de eerste keer tegenkwamen was hij tarwe aan het dorsen (Richteren 6:11), nu is hij mensen aan het dorsen. Wat later zagen we hem het altaar van Baäl neerhalen (Richteren 7:28), nu haalt hij de toren van zijn eigen landgenoten neer. Hij keert het zwaard tegen zijn eigen volk. God had zoveel compassie getoond met de Gideon zijn angsten en twijfels, maar Gideon heeft allesbehalve geduld en compassie met de bewoners van Sukkot en Penuel. We worden niet verteld wat hen motiveerde om hulp te weigeren, maar het lijkt niet onlogisch dat ze kampten met angsten en twijfels. We zien Gideon veranderden van een angstige, nederige jongeman, in een wrede tiran. Dat hadden we thans niet van hem verwacht.

Voorts zeide hij tot Zebach en Salmunna: Waar zijn de mannen, die gij op Tabor gedood hebt? En zij antwoordden: Zij waren aan u gelijk, van gestalte ieder als een koningszoon. Toen zeide hij: Mijn broeders waren het, zonen mijner moeder! Zowaar de HERE leeft, indien gij hen in leven gelaten hadt, zou ik u niet doden. En hij zeide tot Jeter, zijn eerstgeborene: Sta op, dood hen. Maar de knaap trok zijn zwaard niet, omdat hij bang was, want hij was nog jong. Toen zeiden Zebach en Salmunna: Sta gij zelf op en stoot ons neer, want zoals de man is, is zijn kracht. Dus stond Gideon op, doodde Zebach en Salmunna en nam de maantjes, die hun kamelen aan de hals droegen” Richteren 8:18-21.

Gideon vroeg aan Zebach en Salmunna waar de mannen zijn die zij op Tabor hadden gedood. Ze antwoordden dat zij aan hem gelijk waren met een gestalte als een koningszoon. Toen zei Gideon dat het zijn broers waren, de zonen van zijn moeder. Zowaar de Here leeft, hij zou hen niet doden hadden zij hen in leven hebben gelaten. Gideon zegt tot zijn oudste zoon Jeter om hen te doden. Maar hij deed het niet uit angst vanwege zijn jonge leeftijd. Toen zeiden Zebach en Salmunna dat Gideon hen zelf moest doden, want zoals een man is, is zijn kracht. Zo doodde Gideon hen en nam de maantjes van hun kamelen.

Gideon komt erachter dat Zebach en Salmunna zijn broers heeft gedood. De preciese omstandigheden wanneer en hoe dit is gebeurd, worden we niet verteld. Gideon echter verandert de kwestie van leven en dood in een persoonlijke vete in plaats van het volbrengen van Gods wil. Hij had hen moeten doden omdat ze Gods vijanden waren, maar nu doodt hij hen omdat hij hen tot zijn persoonlijke vijanden maakte. Hij vraagt zelfs zijn eigen zoon om zijn wraak uit te voeren, maar die is te verlegen. Wat een contrast met de Gideon die we eerst tegenkwamen in het boek. Zo zijn wij soms ook wanneer wij tegen mensen ingaan die zonde verheerlijken, in zonde leven of een valse leer verkondigen. De toestand wordt vaak iets persoonlijk. Het uitvoeren van Gods strijd tegen het kwade vereist een bepaalde houding. “en een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig,  met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende. Het kon zijn, dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren  en, ontnuchterd, zich te wenden tot de wil van Hem, losgekomen uit de strik des duivels, die hen gevangen hield” 2 Timoteus 2:24-26. De houding die we moeten hebben bij het voeren van de geestelijke strijd moet er één van nederigheid zijn. Het is verkeerd om het persoonlijk te maken. Om er een vete van te maken omdat gevoelens gekwetst zijn. Omdat verwachtingen die we koesterden niet worden ingevuld.

Het is moeilijk om geduldig te zijn wanneer we teleurgesteld worden door mensen. Door mensen die je in de steek hebben gelaten toen je hun hulp goed kon gebruiken. Of wanneer je teleurgesteld wordt door mensen die jouw verwachtingen niet hebben ingevuld. Een natuurlijke reactie is om jezelf te gaan wreken. Om overstuur te geraken. Het doet pijn dat mensen soms dingen niet kunnen of willen zien. ‘Dat is niet juist wat ze doen!’. En toch geeft het ons geen recht om ongeduldig te zijn. Zelfs al zouden onze verwachtingen gerechtvaardigd zijn, mogen we ons toch niet laten leiden door persoonlijke wraak. Het gaat niet om ons, het gaat om die persoon en zijn/haar relatie met God.

Word gij onze koning Gideon (Richteren 8:22-23)

De mannen van Israel nu zeiden tot Gideon: Heers over ons, zowel gij als uw zoon en uw kleinzoon, want gij hebt ons uit de macht van Midjan verlost. Doch Gideon antwoordde hun: Ik zal over u niet heersen en ook mijn zoon zal over u niet heersen, de HERE zal over u heersen” Richteren 8:22-23.

Het volk van Israel vroegen aan Gideon om over hen te heersen, zowel hem, zijn zoon als zijn kleinzoon. Omdat hij hen uit de macht van Midjan had verlost. Gideon weigerde om over hen te heersen, noch dat zijn zoon over hen zou heersen, want God zal over hen heersen.

Het volk wilde een dynastie van koningen die over hen zou gaan heersen. Omdat Gideon hen had bevrijd? Kunt ge begrijpen dat ze zo dachten als we weten hoe God hen de overwinning had gegeven? Ze waren in een minderheid van vierhonderdvijftig tegen één en toch beweren ze dat Gideon hen de overwinning heeft gegeven. En gezien Gideon zich reeds gedroeg als een heerser, vonden ze maar dat hij er ook één moest worden. Ze erkenden niet dat de Here hen de overwinning had gegeven. Tot zijn eer gaat Gideon niet in op het verzoek. Maar zou het gevlei van het volk niet in Gideon zijn hart zijn geslopen? Ik denk het wel als we zien wat Gideon vervolgens doet. (vgl Spreuken 27:5-6; Judas 1:16). Wanneer mensen vleien, dan doet dat iets met ons. Het is moeilijk om er mee om te gaan. Wilt ge iets gedaan krijgen dan helpt het om een mens te vleien. Dit is echter geen juiste manier om met elkaar om te gaan en toch verlangen we er vaak naar. Diegene die ons vleit, zal meer aandacht krijgen dan diegene die ons bekritiseert. ‘Gij zijt fantastisch’, ‘ge zijt zo goed’, … hoewel het goed is om mensen aan te moedigen, moeten we zeker voorzichtig zijn dat we niet iemand verkeerd aanmoedigen met vleitaal waardoor deze langs zijn schoenen gaat lopen.

Gideon maakt een nieuwe religie (Richteren 8:24-35)

Voorts zeide Gideon tot hen: Een verzoek wil ik u doen. Ieder van u geve mij een ring uit zijn buit, (omdat het Ismaelieten waren, hadden zij namelijk gouden ringen gedragen). Zij zeiden: Wij willen ze gaarne geven. En nadat men een mantel uitgespreid had, wierp ieder daarop een ring uit zijn buit. Het gewicht nu der gouden ringen, die hij gevraagd had, bedroeg zeventienhonderd gouden sikkels, afgezien van de maantjes, de oorhangers en de roodpurperen klederen, die de koningen van Midjan gedragen hadden, en afgezien van de kettinkjes, die hun kamelen aan de hals droegen. Gideon dan maakte daarvan een efod en plaatste die in zijn stad Ofra. Daar bedreef geheel Israel er overspelig afgoderij mee; hij werd voor Gideon en zijn huis tot een valstrik. Zo moest Midjan voor de Israelieten bukken en stak het hoofd niet weder op; toen had het land ten tijde van Gideon veertig jaar rust. Jerubbaal nu, de zoon van Joas, ging wonen in zijn huis. En Gideon had zeventig zonen, die van hem afstamden, want hij had vele vrouwen; en ook zijn bijvrouw, die te Sichem woonde, baarde een zoon, aan wie hij de naam Abimelek gaf. Gideon, de zoon van Joas, stierf in hoge ouderdom en werd begraven in het graf van zijn vader Joas in Ofra der Abiezrieten. En nadat Gideon gestorven was, gingen de Israelieten opnieuw overspelig de Baals nalopen en maakten Baal-berit tot hun god; de Israelieten dachten niet aan de HERE, hun God, die hen uit de macht van al hun vijanden rondom gered had, en waren het huis van Jerubbaal-gideon niet erkentelijk in verhouding tot al het goede, dat hij aan Israel gedaan had” Richteren 8:24-35.

Gideon verzocht het volk dat ieder een gouden ring uit de buit zou geven aan hem. Het volk wilde dit graag doen en gaf een totaal gewicht van zeventienhonderd sikkels (ongeveer 22 kg), los van de maantjes, oorhangers en purperen klederen van de koningen van Midjan. En los van de kettinkjes die de kamelen droegen. Gideon maakte daarvan een efod en plaatste die in zijn stad Ofra. Daar bedreef heel Israel er overspelig afgoderij mee. Het werd voor Gideon en zijn familie tot een valstrik. Zo bukte Midjan zich voor Israel en ahd het land veertig jaren rust. Gideon woonde in zijn huis, had zeventig zonen en vele vrouwen. Ook had hij een bijvrouw in Sichem die hem Abimelek baarde. Hij stierf in hoge ouderdom en werd begraven bij zijn vader. Na zijn dood ging Israel opnieuw overspelig de Baäls nalopen. Ze dachten niet aan de Here hun God die hen uit de macht van al hun vijanden had gered. Ook waren ze het huis van Gideon niet erkentelijk in verhouding tot al het goede dat hij voor Israel gedaan had.

Gideon had geen enkel recht om een efod te maken. Hij was niet eens een Leviet. Een efod is een gewaad, gedragen door de priesters en de hogepriester. Een bovenkleed dat werd gedragen als een mantel. Hij wilde geen koning zijn, maar hij vindt wel een nieuwe religie uit en laat het volk deze aanbidden. Is gelijkaardig aan wat Aäron deed toen hij volk een gouden kalf maakte (Exodus 32:24). Of Nechustan, de koperen slang van Mozes dat het volk later zal gaan aanbidden (2 Koningen 18:4). Macht kan een mens corrupt maken. Gideon zei het goede wel, maar deed het tegenovergestelde van wat hij zei. Het gevlei van het volk was hem duidelijk naar het hoofd gestegen. Hij noemde de zoon van de bijvrouw Abimelek, hetgeen betekent ‘mijn vader is koning’. Dat doet ons afvragen welk beeld Gideon van zichzelf had gekregen, niet waar? Niet alleen dat, hij brengt een verderfelijke invloed onder het volk door de efod te maken, waardoor de weg helemaal openlag voor het volk om zich terug tot de afgoden te keren na zijn dood.

De les die we van Gideon leren is dat we moeten vermijden om persoonlijke eer en aanzien te zoeken. We moeten vermijden dat vleitaal ons beïnvloedt. We moeten altijd de invloed van de Here in alles zien. God geeft ons zoveel, laten we daarom nooit denken we dat we het zelf hebben gedaan uit eigen kracht.

 


Vorige