Gemeente van Christus Houthalen Oost
De Midjanieten onderdrukten de Israelieten. God
riep Gideon om Israel te verlossen maar Gideon voelde zich
minderwaardig. God moest hem verschillende keren geruststellen en
aanmoedigen. Met driehonderd man slecht uitgeruste strijders
versloeg Gideon honderdvijfendertigduizend Midjanieten.
Gideon wordt hoogmoedig (Richteren 8:4-21)
“Toen Gideon aan de Jordaan gekomen was,
stak hij over met zijn driehonderd mannen, die ondanks hun
vermoeidheid de vervolging voortzetten. En hij zeide tot de inwoners
van Sukkot: Geeft toch enige broden voor de manschappen, die mij
volgen, want zij zijn vermoeid, en ik achtervolg Zebach en Salmunna,
de koningen van Midjan. Maar de vorsten van Sukkot zeiden: Hebt gij
de handpalm van Zebach en Salmunna reeds in uw hand, dat wij brood
aan uw leger zouden geven? Toen zeide Gideon: Hierom zal ik, wanneer
de HERE Zebach en Salmunna in mijn macht geeft, uw lichamen met
woestijndorens en distels dorsen. Vandaar nu trok hij naar Penuel,
en hij zeide tot de inwoners van Penuel hetzelfde, maar dezen
antwoordden hem, zoals de lieden van Sukkot gedaan hadden. Toen
zeide hij tot de inwoners van Penuel: Wanneer ik behouden terugkeer,
zal ik deze toren afbreken” Richteren 8:4-9.
Toen
Gideon bij de Jordaan was gekomen, stak hij over met zijn
driehonderd strijders. Dezen zetten de vervolging voort ondanks de
vermoeidheid. Gideon vraagt de inwoners van Sukkot wat brood voor de
manschappen vanwege hun vermoeidheid. Hij vertelt hen dat hij Zebach
en Salmunna, de koningen van Midjan achtervolgde. Maar de vorsten
van Sukkot vragen als Gideon hen al in zijn macht heeft dat ze brood
aan Gideons leger zouden moeten geven. Gideon dreigt hen om, nadat
God Zebach en Salmunna in zijn macht heeft gegeven, hun lichamen te
dorsen met dorens. Hij gaat verder naar Penuel en vraagt hen
hetzelfde. Maar dezen handelden als die van Sukkot. Hen dreigt hij
dat hij hun toren zal afbreken.
De vorsten van Sukkot en Penuel zijn nog niet zo
zeker van de overwinning en weigeren daarom hulp te geven aan
Gideon. Dit staat Gideon niet aan en daarom bedreigt hij hen met
niet mis te verstane woorden.
Hoogmoed is een probleem voor de mens. Het is een moeite waar de
mens mee worstelt, vooral als we succesvol zijn in het leven. We
kennen de uitdrukking ‘het succes is hem naar het hoofd gestegen’.
Als nieuwtestamentische gelovige worden we hoogmoedig wanneer we
niet erkennen dat God verantwoordelijk is voor de zegen en de
overwinningen in ons leven. Dan is het gemakkelijk om de nederige
houding te vergeten en te verwerpen die we hadden toen we pas een
discipel van Jezus werden. Dan worden we te zelfzeker.
Gideon krijgt te maken met hoogmoed. De eens onzekere, nederige
Gideon wordt te zelfzeker. Als we niet eerst hoofdstuk 7 zouden
hebben gezien, dan zouden we Gideon kennen als een over zelfzekere
tiran. Het is niet de mooiste kant van Gideon die we nu tegenkomen,
maar wel een belangrijke les voor ons om te leren.
“Intussen
waren Zebach en Salmunna te Karkor met hun leger, ongeveer
vijftienduizend man, alles wat van heel het leger van de stammen uit
het Oosten overgebleven was; de gevallenen bedroegen
honderdtwintigduizend mannen, die het zwaard konden voeren. Gideon
nu trok op langs de weg der tentbewoners ten oosten van Nobach en
Jogbeha en versloeg dit leger, terwijl het zich veilig waande.
Zebach en Salmunna gingen op de vlucht, maar hij achtervolgde ze en
nam de beide koningen van Midjan, Zebach en Salmunna, gevangen,
terwijl hij het gehele leger uiteenjoeg. Daarop keerde Gideon, de
zoon van Joas, terug uit de strijd, langs de pas van Cheres; hij
kreeg een jongeman in handen uit de inwoners van Sukkot, ondervroeg
hem en deze schreef de vorsten en de oudsten van Sukkot voor hem op,
zevenenzeventig mannen. Toen ging hij naar de inwoners van Sukkot en
zeide: Zie, hier zijn nu Zebach en Salmunna, om wie gij mij gehoond
hebt met de woorden: hebt gij de handpalm van Zebach en Salmunna
reeds in uw hand, dat wij brood aan uw vermoeide mannen zouden
geven? En hij nam de oudsten der stad en woestijndorens en distels,
en gaf daarmee de inwoners van Sukkot een gevoelige les; de toren
van Penuel brak hij af en hij doodde de mannen der stad”
Richteren 8:10-17.
Intussen waren Zebach en Salmunna in Karkor met hun leger, ongeveer
vijftienduizend man, alles wat was overgebleven.
Honderdtwintigduizend strijders waren gevallen. Gideon trok op en
versloeg hen hoewel ze zich veilig wannden. Zebach en Salmunna
vluchtten, maar Gideon kon hen gevangen nemen. Daarop keerde hij
terug van de strijd waar hij onderweg een jongeman in handen kreeg
uit Sukkot. Hij ondervroeg hem naar de namen van de vorsten van
Sukkot en deze gaf de namen van zeventig mannen. Toen ging hij naar
Sukkot en liet hen Zebach en Salmunna zien. Hij zei hen dat zij het
waren om wie zij hem hadden gehoond op de heenweg toen zij weigerden
brood te geven. Hij doodde de oudsten van de stad en gaf Sukkot
daarmee een gevoelige les. Ook de toren van Penuel brak hij af en
doodde de mannen van de stad.
Toen we
Gideon de eerste keer tegenkwamen was hij tarwe aan het dorsen (Richteren
6:11), nu is hij mensen aan het dorsen. Wat later zagen we hem het
altaar van Baäl neerhalen (Richteren 7:28), nu haalt hij de toren
van zijn eigen landgenoten neer. Hij keert het zwaard tegen zijn
eigen volk. God had zoveel compassie getoond met de Gideon zijn
angsten en twijfels, maar Gideon heeft allesbehalve geduld en
compassie met de bewoners van Sukkot en Penuel. We worden niet
verteld wat hen motiveerde om hulp te weigeren, maar het lijkt niet
onlogisch dat ze kampten met angsten en twijfels. We zien Gideon
veranderden van een angstige, nederige jongeman, in een wrede tiran.
Dat hadden we thans niet van hem verwacht.
“Voorts zeide hij tot Zebach en Salmunna:
Waar zijn de mannen, die gij op Tabor gedood hebt? En zij
antwoordden: Zij waren aan u gelijk, van gestalte ieder als een
koningszoon. Toen zeide hij: Mijn broeders waren het, zonen mijner
moeder! Zowaar de HERE leeft, indien gij hen in leven gelaten hadt,
zou ik u niet doden. En hij zeide tot Jeter, zijn eerstgeborene: Sta
op, dood hen. Maar de knaap trok zijn zwaard niet, omdat hij bang
was, want hij was nog jong. Toen zeiden Zebach en Salmunna: Sta gij
zelf op en stoot ons neer, want zoals de man is, is zijn kracht. Dus
stond Gideon op, doodde Zebach en Salmunna en nam de maantjes, die
hun kamelen aan de hals droegen” Richteren 8:18-21.
Gideon vroeg aan Zebach en Salmunna waar de mannen zijn die zij op
Tabor hadden gedood. Ze antwoordden dat zij aan hem gelijk waren met
een gestalte als een koningszoon. Toen zei Gideon dat het zijn
broers waren, de zonen van zijn moeder. Zowaar de Here leeft, hij
zou hen niet doden hadden zij hen in leven hebben gelaten. Gideon
zegt tot zijn oudste zoon Jeter om hen te doden. Maar hij deed het
niet uit angst vanwege zijn jonge leeftijd. Toen zeiden Zebach en
Salmunna dat Gideon hen zelf moest doden, want zoals een man is, is
zijn kracht. Zo doodde Gideon hen en nam de maantjes van hun
kamelen.
Gideon komt erachter dat
Zebach en Salmunna zijn broers heeft gedood. De preciese
omstandigheden wanneer en hoe dit is gebeurd, worden we niet
verteld. Gideon echter verandert de kwestie van leven en dood in een
persoonlijke vete in plaats van het volbrengen van Gods wil. Hij had
hen moeten doden omdat ze Gods vijanden waren, maar nu doodt hij hen
omdat hij hen tot zijn persoonlijke vijanden maakte. Hij vraagt
zelfs zijn eigen zoon om zijn wraak uit te voeren, maar die is te
verlegen. Wat een contrast met de Gideon die we eerst tegenkwamen in
het boek. Zo zijn wij soms ook wanneer wij tegen mensen ingaan die
zonde verheerlijken, in zonde leven of een valse leer verkondigen.
De toestand wordt vaak iets persoonlijk. Het uitvoeren van Gods
strijd tegen het kwade vereist een bepaalde houding. “en
een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn
jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig,
met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende. Het kon
zijn, dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren
en, ontnuchterd, zich te wenden tot de wil van Hem,
losgekomen uit de strik des duivels, die hen gevangen hield”
2 Timoteus 2:24-26. De houding die we moeten hebben bij het voeren
van de geestelijke strijd moet er één van nederigheid zijn. Het is
verkeerd om het persoonlijk te maken. Om er een vete van te maken
omdat gevoelens gekwetst zijn. Omdat verwachtingen die we koesterden
niet worden ingevuld.
Het is moeilijk om geduldig te zijn wanneer we teleurgesteld worden
door mensen. Door mensen die je in de steek hebben gelaten toen je
hun hulp goed kon gebruiken. Of wanneer je teleurgesteld wordt door
mensen die jouw verwachtingen niet hebben ingevuld. Een natuurlijke
reactie is om jezelf te gaan wreken. Om overstuur te geraken. Het
doet pijn dat mensen soms dingen niet kunnen of willen zien. ‘Dat is
niet juist wat ze doen!’. En toch geeft het ons geen recht om
ongeduldig te zijn. Zelfs al zouden onze verwachtingen
gerechtvaardigd zijn, mogen we ons toch niet laten leiden door
persoonlijke wraak. Het gaat niet om ons, het gaat om die persoon en
zijn/haar relatie met God.
Word gij onze koning Gideon (Richteren
8:22-23)
“De
mannen van Israel nu zeiden tot Gideon: Heers over ons, zowel gij
als uw zoon en uw kleinzoon, want gij hebt ons uit de macht van
Midjan verlost. Doch Gideon antwoordde hun: Ik zal over u niet
heersen en ook mijn zoon zal over u niet heersen, de HERE zal over u
heersen” Richteren 8:22-23.
Het volk van Israel vroegen aan Gideon om over hen te heersen, zowel
hem, zijn zoon als zijn kleinzoon. Omdat hij hen uit de macht van
Midjan had verlost. Gideon weigerde om over hen te heersen, noch dat
zijn zoon over hen zou heersen, want God zal over hen heersen.
Het volk wilde een dynastie
van koningen die over hen zou gaan heersen. Omdat Gideon hen had
bevrijd? Kunt ge begrijpen dat ze zo dachten als we weten hoe God
hen de overwinning had gegeven? Ze waren in een minderheid van
vierhonderdvijftig tegen één en toch beweren ze dat Gideon hen de
overwinning heeft gegeven. En gezien Gideon zich reeds gedroeg als
een heerser, vonden ze maar dat hij er ook één moest worden. Ze
erkenden niet dat de Here hen de overwinning had gegeven. Tot zijn
eer gaat Gideon niet in op het verzoek. Maar zou het gevlei van het
volk niet in Gideon zijn hart zijn geslopen? Ik denk het wel als we
zien wat Gideon vervolgens doet. (vgl Spreuken 27:5-6; Judas 1:16).
Wanneer mensen vleien, dan doet dat iets met ons. Het is moeilijk om
er mee om te gaan. Wilt ge iets gedaan krijgen dan helpt het om een
mens te vleien. Dit is echter geen juiste manier om met elkaar om te
gaan en toch verlangen we er vaak naar. Diegene die ons vleit, zal
meer aandacht krijgen dan diegene die ons bekritiseert. ‘Gij zijt
fantastisch’, ‘ge zijt zo goed’, … hoewel het goed is om mensen aan
te moedigen, moeten we zeker voorzichtig zijn dat we niet iemand
verkeerd aanmoedigen met vleitaal waardoor deze langs zijn schoenen
gaat lopen.
Gideon maakt een nieuwe religie (Richteren
8:24-35)
“Voorts zeide Gideon tot hen: Een
verzoek wil ik u doen. Ieder van u geve mij een ring uit zijn buit,
(omdat het Ismaelieten waren, hadden zij namelijk gouden ringen
gedragen). Zij zeiden: Wij willen ze gaarne geven. En nadat men een
mantel uitgespreid had, wierp ieder daarop een ring uit zijn buit.
Het gewicht nu der gouden ringen, die hij gevraagd had, bedroeg
zeventienhonderd gouden sikkels, afgezien van de maantjes, de
oorhangers en de roodpurperen klederen, die de koningen van Midjan
gedragen hadden, en afgezien van de kettinkjes, die hun kamelen aan
de hals droegen. Gideon dan maakte daarvan een efod en plaatste die
in zijn stad Ofra. Daar bedreef geheel Israel er overspelig
afgoderij mee; hij werd voor Gideon en zijn huis tot een valstrik.
Zo moest Midjan voor de Israelieten bukken en stak het hoofd niet
weder op; toen had het land ten tijde van Gideon veertig jaar rust.
Jerubbaal nu, de zoon van Joas, ging wonen in zijn huis. En Gideon
had zeventig zonen, die van hem afstamden, want hij had vele
vrouwen; en ook zijn bijvrouw, die te Sichem woonde, baarde een
zoon, aan wie hij de naam Abimelek gaf. Gideon, de zoon van Joas,
stierf in hoge ouderdom en werd begraven in het graf van zijn vader
Joas in Ofra der Abiezrieten. En nadat Gideon gestorven was, gingen
de Israelieten opnieuw overspelig de Baals nalopen en maakten
Baal-berit tot hun god; de Israelieten dachten niet aan de HERE, hun
God, die hen uit de macht van al hun vijanden rondom gered had, en
waren het huis van Jerubbaal-gideon niet erkentelijk in verhouding
tot al het goede, dat hij aan Israel gedaan had” Richteren
8:24-35.
Gideon verzocht het volk dat ieder een gouden ring uit de buit zou
geven aan hem. Het volk wilde dit graag doen en gaf een totaal
gewicht van zeventienhonderd sikkels (ongeveer 22 kg), los van de
maantjes, oorhangers en purperen klederen van de koningen van Midjan.
En los van de kettinkjes die de kamelen droegen. Gideon maakte
daarvan een efod en plaatste die in zijn stad Ofra. Daar bedreef
heel Israel er overspelig afgoderij mee. Het werd voor Gideon en
zijn familie tot een valstrik. Zo bukte Midjan zich voor Israel en
ahd het land veertig jaren rust. Gideon woonde in zijn huis, had
zeventig zonen en vele vrouwen. Ook had hij een bijvrouw in Sichem
die hem Abimelek baarde. Hij stierf in hoge ouderdom en werd
begraven bij zijn vader. Na zijn dood ging Israel opnieuw overspelig
de Baäls nalopen. Ze dachten niet aan de Here hun God die hen uit de
macht van al hun vijanden had gered. Ook waren ze het huis van
Gideon niet erkentelijk in verhouding tot al het goede dat hij voor
Israel gedaan had.
Gideon had geen enkel recht om
een efod te maken. Hij was niet eens een Leviet. Een efod is een
gewaad, gedragen door de priesters en de hogepriester. Een
bovenkleed dat werd gedragen als een mantel. Hij wilde geen koning
zijn, maar hij vindt wel een nieuwe religie uit en laat het volk
deze aanbidden. Is gelijkaardig aan wat Aäron deed toen hij volk een
gouden kalf maakte (Exodus 32:24). Of Nechustan, de koperen slang
van Mozes dat het volk later zal gaan aanbidden (2 Koningen 18:4).
Macht kan een mens corrupt maken. Gideon zei het goede wel, maar
deed het tegenovergestelde van wat hij zei. Het gevlei van het volk
was hem duidelijk naar het hoofd gestegen. Hij noemde de zoon van de
bijvrouw Abimelek, hetgeen betekent ‘mijn vader is koning’. Dat doet
ons afvragen welk beeld Gideon van zichzelf had gekregen, niet waar?
Niet alleen dat, hij brengt een verderfelijke invloed onder het volk
door de efod te maken, waardoor de weg helemaal openlag voor het
volk om zich terug tot de afgoden te keren na zijn dood.
De les die we van Gideon leren is dat we moeten vermijden om
persoonlijke eer en aanzien te zoeken. We moeten vermijden dat
vleitaal ons beïnvloedt. We moeten altijd de invloed van de Here in
alles zien. God geeft ons zoveel, laten we daarom nooit denken we
dat we het zelf hebben gedaan uit eigen kracht.