Gemeente van Christus Houthalen Oost
YHWH laat Gideon een leger
klaarmaken (Richteren 7:1-8)
“En Jerubbaal (dat is Gideon) stond in
de vroegte op met al het volk dat bij hem was, en zij legerden zich
bij de bron Charod; de legerplaats van Midjan lag ten noorden van
hem, gezien van de heuvel More, in de vlakte. En de HERE zeide tot
Gideon: Er is te veel krijgsvolk bij u dan dat Ik Midjan in hun
macht zou geven; anders zou Israel zich tegen Mij kunnen beroemen,
zeggende: mijn eigen hand heeft mij verlost. Nu dan, roep ten
aanhoren van het volk: wie bang is en beeft, kere terug en sluipe
weg van het gebergte Gilead. Toen keerden er tweeentwintigduizend
van het krijgsvolk terug en er bleven tienduizend over. Maar de HERE
zeide tot Gideon: Nog is er te veel krijgsvolk; doe het afdalen naar
het water, dan zal Ik hen daar voor u schiften. Ieder van wie Ik u
zeggen zal: deze zal met u gaan, die zal met u gaan, maar ieder van
wie Ik u zeggen zal: deze zal niet met u gaan, die zal niet gaan.
Toen deed Gideon het volk afdalen naar het water, en de HERE zeide
tot hem: Al wie met zijn tong het water opslurpt als een hond, die
zult gij afzonderen van al degenen, die op hun knieen gaan liggen om
te drinken. Het getal nu van hen die slurpten met de hand aan de
mond, bedroeg driehonderd man, maar al het overige volk ging op de
knieen liggen om water te drinken. Toen zeide de HERE tot Gideon:
Door de driehonderd mannen, die geslurpt hebben, zal Ik u verlossen:
Ik zal Midjan in uw macht geven; maar al het overige volk kan
heengaan, ieder naar zijn woonplaats. Daarop namen zij de teerkost
en de horens van dit volk met zich mee; en alle mannen van Israel
liet hij heengaan, ieder naar zijn tent, maar die driehonderd mannen
hield hij bij zich. De legerplaats nu van Midjan lag beneden hem in
de vlakte” Richteren 7:1-8.
Jerubbaal stond vroeg op met het volk en zij legerden zich bij de
bron van Charod. Het leger van Midjan lag te noorden van hem in de
vlakte. YHWH zei dat er teveel krijgsvolk was om Midjan te verslaan,
anders zou Israel zich tegen God kunnen gaan roemen dat zij door hun
eigen hand zich hebben verlost. Gideon moet aan volk vragen wie bang
is, dezen mochten weggaan. Tweeëntwintigduizend gingen terug en
tienduizend bleven over. Maar God zei tegen Gideon dat er nog teveel
krijgsvolk was. Daarom moesten ze afdalen naar het water waar God
hen zou schiften. Wie God zou aanduiden om mee te strijden, die zou
Gideon meenemen. De anderen mochten niet meegaan. Gideon bracht het
volk naar het water. God zei dat al wie met zijn tong slurpt als een
hond moesten apart worden gezet van hen die op hun knieën gingen
liggen om te drinken. Zij die slurpten waren driehonderd man. Het
waren door dezen dat God Israel zou verlossen. De rest mocht terug
naar huis gaan. Ze namen het voedsel en horens van de overigen en
bleven met driehonderd man over. De legerplaats van Midjan lag
beneden in de vlakte.
Gideon werd door God geroepen in een moeilijke
tijd. De Midjanieten bedreigden hen en beroofden het land. Gideon
dacht niet dat hij nuttig kon zijn voor God, maar God overtuigde hem
om een werktuig te zijn in Zijn hand. Gideon brengt een leger op de
been van tweeëndertig duizend man. Uit hoofdstuk 8 weten we dat de
Midjanieten een leger hadden van honderdvijfendertigduizend man. Ze
waren dus in de minderheid. Voor elke Israeliet waren er vier
Midjanieten. Israel heeft een probleem tov het leger van Midjan. En
God zegt hen dat ze een probleem hebben. Maar dat is niet dat Israel
te weinig stijders had, maar teveel! God voorzag dat Israel
hoogmoedig zou worden en dat ze zouden zeggen dat ze de overwinning
hadden behaald door hun eigen kracht. Zeker als ze zouden winnen van
een leger dat vier keer sterker dan hun is. Ze zouden in de
verleiding kunnen komen door zichzelf schouderklopje te geven en
zichzelf gaan beschouwen als de reden waarom ze de overwinning
behaalden. Het moet nogal ontmoedigend voor geweest zijn voor Gideon
dat 2/3 van zijn leger bang weggaat. Met tienduizend overblijvenden
waren ze in de minderheid van 1 op 13. Maar God vond het nog steeds
teveel. De test met het drinken van water maakt een volgende
schifting zodat er maar 300 man overblijven. Het lijkt erop dat God
hen uitkoos die voorzichtig waren en eerder bedeesd. Maar nu zijn ze
in een minderheid van 1 op 450.
De mens heeft een neiging om de eer op te strijken van wat God doet.
We zouden denken dat Israel dat niet zou doen als ze overmand waren
door 4 op 1. Maar Israel zou het doen en God wist het. De mens
worstelt met het geven van eer aan zichzelf. Dat is een ernstig
probleem (vgl Jakob en Laban Genesis 30). We komen soms af met een
zielig plan, maar God geeft de zegen en dan denkt de mens dat hij
het door zijn eigen kracht heeft gedaan. De mens geeft te vaak de
eer aan zijn eigen plannen. Voornemens zijn goed, maar geen enkel
voornemen kan slagen zonder dat God het toelaat. God is diegene die
de overwinning geeft in het leven (1 Korintiërs 15:57). Mensen gaan
daar vaak zelfzuchtig en onverantwoordelijk mee om door zichzelf te
eren van wat God zegent.
God werkt d.m.v. onmogelijke situaties. God lijkt er een voorkeur
aan te geven door mensen te leren op Hem te vertrouwen wanneer de
kansen volledig tegen hen zijn gekeerd. Al zijn er maar twee mensen
die voor God willen strijden zoals bij Jonathan en zijn wapendrager
(1 Samuel 14:6). Als is er maar één man die voor God wil strijden
zoals David en Goliat (1 Samuel 17).God wil dat de mens ziet dat de
overwinning wordt behaald door Zijn hand. De mens geeft niet de
overwinning, noch de omstandigheden. God geeft de overwinning!
Voorbereiding van de aanval (Richteren
7:9-18)
“In die nacht zeide de
HERE tot hem: Sta op, val de legerplaats binnen, want Ik heb die in
uw macht gegeven. Indien gij echter bevreesd zijt om die binnen te
vallen, daal dan met uw dienaar Pura af naar de legerplaats; dan
zult gij horen wat zij zeggen; daarna zullen uw handen gesterkt
worden en zult gij de legerplaats binnenvallen. Toen daalde hij met
zijn dienaar Pura af tot aan de voorposten van de strijdmacht in de
legerplaats. Midjan nu en Amalek en al de stammen van het Oosten
lagen in de vlakte, talrijk als sprinkhanen, en hun kamelen waren
ontelbaar, talrijk als het zand aan de oever der zee. Toen Gideon
aankwam, vertelde juist een man een droom aan zijn makker en zeide:
Ik heb een droom gehad; zie, een gerstebroodkoek rolde de
legerplaats van Midjan binnen, kwam tot aan de tent, stootte die om,
zodat ze neerviel, en keerde ze onderstboven, en daar lag de tent.
Toen antwoordde zijn makker en zeide: Dit is niet anders dan het
zwaard van Gideon, de zoon van Joas, de Israeliet; God heeft Midjan
en de gehele legerplaats in zijn macht gegeven. Zodra Gideon het
verhaal van de droom en de uitlegging daarvan gehoord had, boog hij
zich in aanbidding neder; daarop keerde hij terug naar de
legerplaats van Israel en zeide: Staat op, want de HERE heeft de
legerplaats van Midjan in uw macht gegeven” Richteren 7:9-15.
In die nacht zegt God tegen Giddeon om het leger van Midjan aan te
vallen omdat Hij hen in zijn macht heeft gegeven. Maar als Gideon
bang zou hebben om binnen te vallen van moest hij met zijn dienaar
Pura naar het kamp sluipen om te luisteren wat zij zeggen. Dat zou
hem sterken en hem het kamp doen aanvallen. Gideon daalt daarop af
naar de voorposten van het leger van Midjan en Amalek. Hun leger was
talrijk en hun kamelen ontelbaar. Toen Gideon aankwam, vertelde een
man een droom aan zijn makker. De droom ging over een
gerstebroodkoek die het
kamp van Midjan binnenrolde tot aan een tent en stootte deze om
zodat hij neerviel. De makker antwoordde hem dat dat het zwaard van
Gideon was omdat God Midjan in zijn macht heeft gegeven. Toen Gideon
de droom en de uitlegging hoorde, aanbad hij God. Hij keerde terug
en gaf het bevel om aan het leger om zich klaar te maken.
God heeft compassie met
Gideon. Hij weet dat Gideon bevestiging nodig heeft. Dat zagen we
eerder al in hoofdstuk 6. God gebruikt een droom van de vijand om
Gideon moed te geven. God is
zo geduldig met zijn dienaren.
“Toen verdeelde hij de driehonderd
man in drie groepen en gaf hun allen horens en ledige kruiken in de
hand met fakkels binnen in de kruiken. En hij zeide tot hen: Gij
moet op mij letten en doen als ik. Zie, wanneer ik aan de buitenrand
van de legerplaats gekomen ben, doet dan als ik: wanneer ik op de
hoorn blaas met allen die bij mij zijn, dan moet ook gij op de
horens blazen rondom de gehele legerplaats, en roepen: Voor de HERE
en voor Gideon!” Richteren 7:16-18.
Toen verdeelde Gideon de driehonderd man in drie groepen en gaf hun
horens en lege kruiken met daarin fakkels. Ze moesten letten op hem
en doen zoals hem. Als ze bij het leger van Midjan kwamen, moesteen
ze op de horen blazen rondom het kamp en roepen ‘voor de HERE en
voor Gideon!’.
Gideon gebruikt niet zo voor
de hand liggende wapens. Hij gebruikt niet zo voor de hand liggende
taktieken. Wie zou er op komen om zo oorlog te gaan voeren? De
soldaten die omwille van de terreurdreiging anno 2016 in Brussel
staan, zijn niet getraind om op een trompet te blazen en om een
lantaarn vast te houden. Hun training was erop gericht om effectief
te doden en zoveel mogelijk verliezen te veroorzaken bij de vijand.
De strijd (Richteren 7:19-25)
“Gideon
nu en de honderd mannen die bij hem waren, kwamen aan de buitenrand
van de legerplaats bij het begin van de middelste nachtwake, toen
men juist de wachtposten had uitgezet. Toen bliezen zij op de
horens, terwijl zij de kruiken stuksloegen, die zij in de hand
hadden. Zo bliezen de drie groepen op de horens, braken de kruiken
stuk en hielden in de linkerhand de fakkels en in de rechterhand de
horens om te blazen en riepen: Het zwaard van de HERE en van Gideon!
Daarbij bleven zij staan, ieder op zijn plaats, rondom de
legerplaats, maar het gehele leger ging op de loop en vluchtte al
schreeuwend. Terwijl nu de driehonderd op de horens bliezen, richtte
de HERE in de gehele legerplaats het zwaard van de een tegen de
ander, en het leger vluchtte tot Bet-hassitta, in de richting van
Serera tot aan de oever van Abel-mechola boven Tabbat. Toen werden
de mannen van Israel bijeengeroepen uit Naftali en uit Aser en uit
geheel Manasse en zij achtervolgden Midjan. Ook zond Gideon boden
uit in het gehele gebergte van Efraim met de boodschap: Daalt af de
Midjanieten tegemoet, en snijdt hun tot aan Bet-bara de overtocht af
over het water, over de Jordaan. Toen werden alle mannen van Efraim
bijeengeroepen en sneden hun tot aan Bet-bara de overtocht af over
het water, over de Jordaan, en zij namen twee vorsten van Midjan
gevangen, Oreb en Zeeb. Oreb doodden zij op de rots Oreb en Zeeb
doodden zij in de perskuip Zeeb; en zij vervolgden Midjan; de
hoofden van Oreb en Zeeb brachten zij Gideon aan de overzijde van de
Jordaan” Richteren 7:19-25.
Gideon komt met zijn honderd man aan de rand van het kamp in het
midden van nacht. Toen bliezen ze op de horens terwijl ze de kruiken
kapot sloegen die zij vasthielden. Zo deden de drie groepen en
riepen ‘het zwaard van YHWH en van Gideon!. Zij bleven daar staan en
leger van Midjan vluchtte al schreeuwend. Toen ze alle driehonderd
op de horens bliezen, veroorzaakte God dat de Midjanieten met elkaar
streden. Ze vluchtten tot Bet-hassitta. Toen werden de stammen
Naftali, Aser en Manasse geroepen en zij achtervolgden hen. Ook de
Israelieten uit het gebergte van Efraïm werden geboodschapt om de
Midjanieten de pas af te snijden voor de overtocht over het water
van de Jordaan. De mannen van Efraïm deden aldus en namen twee
vorsten van Midjan gevangen. Oreb en Zeëb. Beiden werden gedood en
hun hoofden werden naar Gideon gebracht.
De Israelieten hebben niet
veel moeten strijden. De Midjanieten maakten elkaar grotendeels af.
Zo gaf God aan Gideon en zijn driehonderd man de overwinning.
Zonde is zelfvernietigend. God gebruikt vaak het kwade om tegen het
kwade te strijden. Zonde straft zichzelf. Als we verkeerd handelen,
dan zal ons verkeerd handelen ons neerhalen. Er is geen overwinning
voor hen die vasthouden aan het kwade (1 Petrus 3:10-12). Als het
loon van de zonde onmiddellijk zou worden uitbetaald, dan zou de
mens niet zo vlug meer geneigd zijn om te willen zondigen (vgl
Spreuken 6:32; Prediker 4:5)
De toorn van de
mannen van Efraïm (Richteren 8:1-3)