Gemeente van Christus Houthalen Oost
Israel onderdrukt door de
Midjanieten (Richteren 6:1-6)
“Maar de Israelieten deden wat kwaad is
in de ogen des HEREN; daarom gaf de HERE hen over in de macht van
Midjan gedurende zeven jaar, waarin Midjan de overhand had over
Israel. Uit vrees voor Midjan richtten de Israelieten voor zich de
schuilplaatsen in, die in het gebergte liggen, de holen en burchten.
Wanneer Israel gezaaid had, kwamen Midjan, Amalek en de stammen van
het Oosten opdagen en trokken tegen hen op, sloegen hun kamp op in
hun gebied en vernielden het veldgewas tot bij Gaza, en lieten geen
leeftocht over in Israel, geen schaap, geen rund of ezel.
Want zij trokken op met
kudden en tenten, en zij kwamen talrijk als sprinkhanen; zij waren
niet te tellen, zij, noch hun kamelen, en zij kwamen het land
verwoesten, zodat Israel zeer verarmde door toedoen van de
Midjanieten. Toen riepen de Israelieten tot de HERE:”
Richteren 6:1-6.
Na de 40 jaren rust, deden de Israelieten opnieuw wat kwaad is in de
ogen van God. Daarom gaf God hen 7 jaar lang over in de macht van
Midjan. Omdat Israel bang was van de Midjanieten, zochten ze zich
schuilplaatsen in de bergen, holen en burchten. Als ze dan hadden
gezaaid, kwamen de Midjanieten met andere stammen en legerden zich
in Israel. Ze vernielden hun gewassen en lieten geen voedsel over in
het land. Ze trokken met heel hun have op en waren zeer talrijk en
ze verwoestten het land zodat Israel zeer verarmde. Toen riepen de
Israelieten tot God.
De gebeurtenissen met de Midjanieten situeren
zich tussen 2 perioden van 40 jaren rust. Deze 2 perioden van rust
zijn ook de enige die verder worden genoemd in het boek. Het volk
van Israel had zich opnieuw gekeerd tot de afgoden. En opnieuw
gebruikte God de bedrijvers van afgoderij om Israel te straffen. Elk
jaar bij de oogst kwamen de Midjanieten de oogst plunderen en
vernielen. Ze dwongen de Israelieten om het eten te verstoppen. Ze
konden komen wanneer ze wilden en konden doen wat ze wilden. Ze
hadden kamelen waardoor ze een strategisch voordeel hadden.
YHWH hoort hun roep (Richteren
6:7-10)
“Toen
nu de Israelieten tot de HERE riepen vanwege de Midjanieten, zond de
HERE een profeet tot de Israelieten, die tot hen zeide: Zo zegt de
HERE, de God van Israel: Ik heb u uit Egypte gevoerd en uit het
diensthuis geleid; Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en
uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit
weggedreven en hun land aan u gegeven. En Ik heb tot u gezegd: Ik
ben de HERE, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in
wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd”
Richteren 6:7-10.
Toen Israel tot God riep o.w.v. de Midjanieten, zond Hij een profeet
die tot hen sprak: ‘Zo zegt uw God: Ik heb u uit Egypte geleid, uit
hun macht en uit de macht van allen die u verdrukten, Ik heb hen
voor u verdreven en hun land aan u gegeven. Ik heb u gezegd dat Ik
YHWH ben, eer niet hun goden. Maar gij hebt niet naar mij
geluisterd’.
De vorige keer toen ze de Here
aanriepen had God hen Barak en Deborah gezonden om hen te bevrijden.
Nu doet God het anders. Hij stuurt een profeet om hen duidelijk te
maken waar het probleem ligt. Zij verlangden naar iemand om hen te
bevrijden. Ze verlangden ernaar om gered te worden van de
Midjanieten. Maar wat ze nodig hadden was dat ze zouden begrijpen
wat hun probleem was. God gaf hen wat ze nodig hadden en niet wat ze
wilden. Ze moesten begrijpen waarom ze door de Midjanieten werden
verdrukt. Het probleem oplossen, zonder hen te doen inzien hoe komt
dat ze steeds weer in de problemen geraakten, was niet goed. Zo
durven wij ook ons ook wel eens te focussen om van ons probleem af
te geraken. God, help mij. God, bevrijd mij. God, kijk wat een
ellende ik meemaak.
God,
neem mijn moeiten weg. God laat Israel zien wat Hij al heeft gedaan
voor hen. Ik ben uw God, en jullie mogen niet aan afgoderij doen.
Jullie luisteren niet naar mij. God maakt hen duidelijk dat de
oorzaak van het probleem bij hunzelf te vinden is. Hun probleem
waren niet de Midjanieten, noch het geplunder van de gewassen, noch
de kamelen waarmee het land werd verwoest. Hun probleem was
afgoderij. Ze moesten begrijpen dat ze niet zomaar tot God konden
roepen, en Hij hen maar moest bevrijden. God wil hen doen nadenken
waarom ze in die toestand zitten. En als God zegt dat ze niet hebben
geluisterd dan is het voor hen bibberen. Want wat zal God doen? Hen
nog meer laten lijden? Of genadig zijn en helpen? Het laatste
verdienden ze alleszins niet.
Als onze zonden in problemen resulteren, waar gaan wij dan naar op
zoek? Zoeken we dat God ons probleem vlug oplost? Of gaan we op zoek
naar de oorzaak van onze problemen? Willen we dat God ons vlug beter
doet voelen? Of willen we naar God luisteren, zodat we kunnen
veranderen en we de problemen niet meer voorhebben? Te vaak zijn wij
meer bezorgd over de gevolgen van onze daden, dan over oorzaak van
onze moeiten. We willen te vaak van ons verdriet afgeraken, maar we
zijn niet bereid om te veranderen wat ons verdriet veroorzaakt.
YHWH geeft Gideon de opdracht om
Israel te bevrijden (Richteren 6:11-24)
“Toen
kwam de Engel des HEREN en zette zich neer onder de terebint te Ofra,
eigendom van de Abiezriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was
in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in
veiligheid te brengen. De Engel des HEREN verscheen hem en zeide tot
hem: De HERE is met u, gij dappere held. Maar Gideon zeide tot hem:
Och, mijn heer, indien de HERE met ons is, waarom is dit alles ons
dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen
ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de HERE ons niet uit Egypte
gevoerd? Maar nu heeft de HERE ons verstoten en ons prijsgegeven aan
de greep van Midjan”. Richteren 6:11-13.
De Engel van God zette zich onder de terebint te Ofra, op het
eigendom van Joas de Abiezriet (v.g.l. Jozua 17:2), vader van
Gideon. Gideon was in de wijnpers tarwe aan het uitkloppen om deze
te beschermen voor de Midjanieten. De Engel zei to Gideon dat God
met hem is en noemt hem een dappere held. Maar Gideon vraagt de
Engel waarom deze dingen dan gebeuren als God toch met Israel is.
Gideon vraagt zich af waar de wonderen zijn waar de vaderen over
spraken, toen zij vertelden over hoe God hen uit Egypte voerde. Maar
nu heeft God ons verstoten en overgegeven aan Midjan.
Gideon begreep niet dat God
met hem was. Hoezo? God is met ons? Waarom gebeuren dan al deze
vreselijke dingen aan ons als God toch met ons is? De God waar hij
van zijn vaderen over had gehoord, was precies een andere God. Een
God die verloste. Dit is hoe wij soms ook zijn. Een beschuldigende
vinger naar God wijzen wanneer we in de problemen zitten. We doen er
beter aan om onze eigen verantwoordelijkheid te aanvaarden. Ons
eigen aandeel.
“Toen wendde de HERE Zich tot hem
en zeide: Ga heen in deze uw kracht en verlos Israel uit de greep
van Midjan. Ik zend u immers? Maar hij zeide tot Hem: Och, HERE,
waarmee zal ik Israel verlossen? Zie, mijn geslacht is het geringste
in Manasse en ik ben de jongste van mijn familie. En de HERE zeide
tot hem: Ik ben met u, daarom zult gij Midjan verslaan als was het
een man” Richteren 6:14-16.
Toen keerde God Zich naar hem en zei hem om op weg te gaan en Israel
te verlossen uit de greep van Midjan. God zei “Ik zend u immers?”.
Gideon twijfelde en vroeg aan God waarmee hij Israel zou moeten
verlossen. Zijn stam, dat van Manasse, was de kleinste. En hijzelf
was de jongste van de familie. God zegt hem dat Hij met hem is,
daarom zal hij Midjaan verslaan. Daarop vraagt Gideon een teken dat
het echt God is die met hem spreekt.
God was met Israel. Hij heeft
hen niet in de steek gelaten. God duidt Gideon aan als het
instrument door wie Hij verlossing zal brengen aan Israel. Maar
Gideon staat niet te springen van vreugde. Wie ik? Mozes stelde zich
deze vraag ook toen God hem zei om het volk uit Egypte te leiden
(Exodus 3:11). David stelde zich deze vraag toen God hem bekend
maakte dat zijn Zoon de tempel zou gaan bouwen (1 Kronieken 17:16).
Jeremia vond zichzelf te jong toen God hem tot profeet aanstelde (Jeremia
1:6). Gideon zegt tegen God dat hij niet de juiste persoon is. Hij
is een niemanddal. Onbelangrijk, onbetekenend en veel te jong. Dat
is niet helemaal verkeerd, want het is pas wanneer iemand zijn
zwakheden kent, dat God hem ten volle kan gebruiken. Wanneer Gideon
wat later in het verhaal hoogmoedig wordt, is hij gevaarlijk en
beschadigend voor Israel. Zijn nederigheid hier is dus goed. Hij kan
het inderdaad niet, niet alleen tenminste. Want God zou bij hem
zijn. Daardoor zou hij Midjan kunnen verslaan als waren zij slechts
één man. De overwinning is verweven met Gods tegenwoordigheid in de
strijd.
Als God zegt ‘ga en doe’, dan betekent dat dat God helpt, versterkt
en uitrust om de opdracht te volbrengen. Als God ons zegt om iets te
doen dan betekent dat Hij met ons zal zijn en ons doen slagen in de
opdracht. Gelukkig geeft Gideon niet op door te zeggen ‘ik kan het
niet’. Maar wij zeggen soms wel ‘ik kan het niet’. En we blijven het
zeggen terwijl God zegt ‘doe het’. Er is niks wat God ons vraagt te
doen in Zijn woord, waar Hij ons ook niet de kracht voor geeft om
het te kunnen volbrengen. Het is niet uit onze eigen kracht dat we
Gods werk kunnen volbrengen, het is door Gods kracht. Ook al lijkt
het er soms op dat we iets niet kunnen, dat is slechts schijn.
“Toen zeide hij tot Hem:
Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, geef mij dan een teken,
dat Gij het zijt, die met mij spreekt. Ga niet vanhier weg, voordat
ik bij U terugkom en de gave die ik ga halen, voor U neerleg. En Hij
zeide: Ik zal blijven, tot gij terugkomt. Toen ging Gideon naar
binnen en bereidde een geitebokje en ongezuurde broden van een efa
meel; het vlees deed hij in een mand en het vleesnat in een pot, en
hij bracht het Hem onder de terebint en zette het Hem voor.
De Engel Gods zeide tot hem:
Neem het vlees en de ongezuurde broden en leg ze op deze rots en
giet het vleesnat uit. En hij deed dat. Toen strekte de Engel des
HEREN de staf die hij in de hand hield, uit en raakte met het
uiteinde het vlees en de ongezuurde broden aan; en vuur steeg op uit
de rots en verteerde het vlees en de ongezuurde broden. Daarop
verdween de Engel des HEREN uit zijn gezicht. Toen begreep Gideon,
dat het de Engel des HEREN was, en hij zeide: Wee mij, Here HERE!
want ik heb de Engel des HEREN gezien van aangezicht tot aangezicht.
Doch de HERE zeide tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, gij zult niet
sterven. Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de HERE en noemde
dat: De HERE is vrede. Het staat tot op de huidige dag nog in Ofra
der Abiezrieten” Richteren 6:17-24.
Gideon vraagt om een
teken dat God het is die met hem spreekt. Ga niet weg van deze
plaats totdat ik terugkom met het offer en deze voor U neerleg. God
zegt dat Hij zal blijven. Gideon gaat naar binnen, maakt geitebokje
en ongezuurde broden klaar en brengt het bij God onder te terebint.
De Engel zei tot Gideon
om het vlees de broden op de rots te leggen en het vleesnat uit te
gieten. Hij deed alzo. Toen strekt de Engel de staf uit en raakte
het uiteinde van het vlees en de broden aan. Vuur steeg op uit de
rots en verteerde het vlees en de broden. Daarop verdween de Engel.
Toen begreep Gideon dat het Gods engel was. Hij zei ‘wee mij, want
Ik heb Gods Engel gezien van aangezicht tot aangezicht’. Maar God
zei hem om niet bevreesd te zijn. Om vrede te hebben. Hij zou niet
sterven. Gideon bouwde een altaar en noemde het ‘de Here is vrede’.
Gideon maakt een offer klaar
van voedsel voor de boodschapper (engel). Dat zegt iets over zijn
toewijding gezien voedsel schaars was. Het moet nogal indrukwekkend
geweest zijn om te zien hoe dat vuur het voedsel verteerde. Het
beangstigt Gideon maar God stelt hem gerust.
Gideon vernietigt het altaar van Baäl (Richteren
6:25-32)
“In die nacht nu zeide de HERE
tot hem: Neem een stier van uw vader, namelijk de tweede stier van
zeven jaar, haal het altaar van Baal, dat van uw vader is, omver en
houw de gewijde paal om, die daarbij staat. Bouw dan een altaar voor
de HERE, uw God, op de top van deze versterkte plaats; breng het in
gereedheid, en neem de tweede stier en offer hem als brandoffer met
het hout van de gewijde paal, die gij zult omhouwen. Toen nam Gideon
tien mannen van zijn knechten en deed zoals de HERE hem gezegd had;
omdat hij dit echter uit vrees voor zijn familie en de mannen van de
stad niet overdag wilde doen, deed hij het des nachts. Toen nu de
mannen van de stad in de vroege morgen opstonden, zie toen was het
altaar van Baal afgebroken, de gewijde paal die daarbij stond, was
omgehouwen en de tweede stier geofferd op het altaar, dat er gebouwd
was. Zij zeiden tot elkander: Wie heeft dit gedaan? En toen zij een
onderzoek instelden en navraag deden, zeide men: Gideon, de zoon van
Joas, heeft dit gedaan” Richteren 6:25-29.
In die nacht zei God tegen Gideon om de tweede stier van zeven jaar
van zijn vader te nemen, en om het altaar van Baäl van zijn vader af
te breken en de gewijde paal (Asjera, godin van het fortuin/geluk)
om te hakken. Dan moest hij een altaar voor de Here bouwen op de top
van die versterkte plaats, en daarop de tweede stier offeren met het
hout van de gewijde paal. Gideon nam tien knechten en deed zoals God
had gezegd. Maar uit angst voor zijn familie en de mannen van de
stad deed hij het ’s nachts. Toen de mannen van de stad vroeg in de
ochtend opstonden, zagen zij wat Gideon had gedaan. Ze vroegen zich
af wie dat gedaan had. Na onderzoek en navraag, kwamen ze te weten
dat Gideon, zoon van Joas het had gedaan.
Voordat God Israel kon
bevrijden van de Midjanieten, moest Hij eerst de oorzaak van het
probleem aanpakken. De reden waarom Hij op de eerste plaats de
Midjanieten de vrijheid heeft gegeven om tegen Israel te strijden,
was hun afgoderij. Ze moesten zich ontdoen van de afgoden. En de
hoofdoorzaak ligt bij Gideon zijn eigen familie. Zijn vader had een
altaar opgericht voor Baäl. God geeft Gideon de opdracht om het
altaar van zijn vader kapot te maken en om in de plaats een altaar
voor God te maken. Doet ons denken aan Mozes. God doodde hem bijna
omdat hij eerst zijn zonen moest besnijden voordat hij Israel mocht
verlossen (Exodus 5:24-26). Zo is het ook vaak in onze eigen levens.
We moeten onze eigen levens op orde stellen voordat we voor de Here
kunnen werken. In Gideon zijn achtertuin stond een altaar voor Baäl.
Hoogstwaarschijnlijk deed Gideon
mee aan de aanbidding van de afgod. Hij kan Israel niet
verlossen, zolang hij de zonde van zijn familie heeft weggedaan (vgl
Matteus 7:1-5). Keer eerst voor uw eigen deur! Anders moeten we
anderen ook niet willen helpen. Dan zijn we hypocriet en niet nuttig
voor Gods werk. En gezien we zelf zo omvangen zijn door zwakheden,
is het verbazingwekkend en tegelijk ook zorgwekkend hoe vlug we soms
zijn om anderen op hun fouten te wijzen. Dit is verkeerd als we niet
bereid zijn om eerst ons eigen leven en ons eigen hart op orde te
stellen.
De opdracht van God was geen gemakkelijke opdracht. Het zou zijn
vader en zijn familie tegen hem kunnen doen keren. Maar Gods wil
moet van grotere waarde zijn dan de wil van onze familie. Gods
opdracht zou ook de inwoners van de stad tegen hem kunnen doen
keren. En dat gebeurt ook. De mogelijke consequenties van Gods
opdracht, maken dat Gideon het stiekem doet, in de nacht. God doet
hem het hout gebruiken dat eerst werd gebruikt voor de afgoderij. Is
eenzelfde beeld dat Paulus geeft in Romeinen 6: “stelt uw leden niet
langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde,
maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest,
maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid
ten dienste van God” Romeinen 6:13. Daar waar de christen zijn
lichaam eerst gebruikte om te zondigen, behoort hij nu zijn lichaam
te gebruiken om God te dienen.
“Daarop zeiden de mannen van de
stad tot Joas: Breng uw zoon naar buiten: hij moet sterven, omdat
hij het altaar van Baal heeft afgebroken en de gewijde paal
omgehouwen, die daarbij stond. Maar Joas zeide tot allen, die bij
hem stonden: Wilt gij voor Baal strijden? Of wilt gij hem helpen?
Wie voor hem strijdt, zal nog deze morgen ter dood gebracht worden.
Indien hij een god is, laat hij voor zichzelf strijden, nu iemand
zijn altaar neergehaald heeft. En men gaf hem op die dag de naam
Jerubbaal, daar men zeide: Baal strijde met hem, nu hij diens altaar
afgebroken heeft”
Richteren 6:30-32.
Daarop zeiden de mannen tot Joas om zijn zoon naar buiten te
brengen. Ze vonden dat hij moest sterven omdat hij het altaar van
Baäl en de gewijde paal kapot had gemaakt. Maar Joas vraagt hen als
zij voor Baäl wilden strijden. Als ze Baäl wilden helpen? Wie voor
Baäl zou strijden, zou nog dezelfde ochtend worden gedood. Als hij
een god is moet hij maar voor zichzelf strijden nu iemand zijn
altaar had neergehaald. Men gaf Gideon die dag de naam Jerubbaäl.
Dat Baäl maar met hem strijde nu hij zijn altaar heeft afgebroken.
De mannen van de stad zijn
niet blij met Gideon, nu hij de Here heeft gehoorzaamd. Ze staan op
het punt hem te lynchen. Dit is merkwaardig gezien deze straf juist
zou moeten worden gegeven aan afgodendienaars (Deuteronomium
13:12-18). Zij wilden de straf van God geven aan hem die God
gehoorzaamde, terwijl zij juist de straf verdienden. Het is dan ook
merkwaardig dat God nog steeds bereid was om Israel te verlossen,
terwijl zij zo een verwerpelijke houding hadden. Gideon’s vader
neemt het voor hem op. We worden niet verteld waarom. Wilde hij het
gewoon opnemen voor zijn zoon? Hoe dan ook, zijn antwoord is gevat.
Als Baäl echt een god is dan heeft hij de mannen van de stad immers
niet nodig om het voor hem op te nemen. Dan kan hij zichzelf wel
verdedigen tegen Gideon.
De Midjanieten bezetten Israel (Richteren
6:33-35)
“Geheel
Midjan nu en Amalek en de stammen van het Oosten hadden zich met
elkander verenigd; zij waren overgestoken en hadden zich gelegerd in
de vlakte van Jizreel. Toen vervulde de Geest des HEREN Gideon: hij
blies op de hoorn, en de Abiezrieten werden opgeroepen om hem te
volgen. Ook zond hij boden uit door geheel Manasse, en ook dat werd
opgeroepen om hem te volgen. Ook zond hij boden uit door Aser,
Zebulon en Naftali, en dezen trokken op om zich bij hen aan te
sluiten. Richteren 6:33-35.
Heel Midjan, Amalek en de stammen van het Oosten hadden zich
verenigd en gelegerd in de vlakte van Jizreël. Toen vervulde de Here
Gideon met Zijn Geest, hij blies de hoorn en riep de Abiezrieten op
hem te volgen. Ook heel Manasse werd opgeroepen om te volgen. Alsook
Aser, Zebumon en Naftali. Ze sloten zich bij hem aan.
God geeft Gideon tekenen (Richteren
6:36-40).
“Toen zeide Gideon tot God: Indien Gij door mijn hand Israel
wilt verlossen, zoals Gij gezegd hebt, zie, ik leg een vlies wol op
de dorsvloer; wanneer er alleen op het vlies dauw zal zijn, maar het
gehele land droog blijft, dan zal ik weten, dat Gij door mijn hand
Israel verlossen wilt, zoals Gij gezegd hebt. En zo geschiedde het;
de volgende morgen stond hij vroeg op en wrong het vlies uit; hij
perste dauw uit het vlies, een schaal vol water. Toen zeide Gideon
tot God: Uw toorn ontbrande niet tegen mij, moge ik nog slechts
ditmaal spreken; laat mij nog eenmaal met het vlies een proef nemen;
laat nu alleen het vlies droog blijven, maar op het gehele land zij
dauw. En God deed alzo in die nacht; alleen het vlies was droog,
maar op het gehele land was dauw” Richteren 6:36-40.
Gideon zegt tegen God ‘Als gij door mij Israel wilt verlossen, zie
ik leg een vlies wol op de dorsvloer. Als er alleen op het vlies
dauw zal zijn en het gehele land droog, dan zal ik het weten dat het
zo is zoals Gij gezegd hebt’. En de volgende morgen vroeg wrong
Gideon het vlies uit. Er zat een schaal vol water in. Opnieuw
spreekt Gideon tot God ‘Sta me toe nog één keer te spreken, en met
het vlies een proef te doen. Laat nu alleen het vlies droog blijven
en op het gehele land dauw’. En God deed zo.
Gideon kende de wil van God.
God had hem duidelijk gezegd wat Hij van hem verlangde. De tekenen
die Gideon verlangde, vertellen ons over hoe sterk Gideon zijn
geloof was op dit moment. Hij wil zekerheid dat God echt zal doen
wat Hij gezegd heeft. Gideon’s vertrouwen in Gods beloften was niet
erg groot en hij had iets nodig dat zijn vertrouwen zou doen
toenemen. Vaak proberen mensen hun gebrek in vertrouwen in de Here
te verbergen. Gideon niet. Hij brengt zijn gebrek aan vertrouwen bij
de Here. God, ik heb hulp nodig. God, ik heb iets nodig om mijn
geloof te versterken. En God geeft Gideon waar hij om vraagt. God
komt hem tegemoet. God weet dat de mens zwak is. God weet dat
sommige mensen meer bevestiging nodig hebben dan anderen. God
versterkt het geloof van Gideon en verwacht dan dat hij dat geloof
gebruikt. Gideon dacht eerst dat het eerste teken voldoende zou
zijn. Maar toch is er nog twijfel in zijn hart nadat God hem een
eerste keer verhoorde. En hij vraagt het omgekeerde. Ook hierin komt
God hem tegemoet. God is zo geduldig met
Israel. God is zo geduldig met Gideon. God is zo geduldig met ons
mensen. Hij wil ons geloof versterken. Daarom moeten we God
vertellen over onze zwakheden zodat Hij ons kan helpen.