Gemeente van Christus Houthalen Oost
De Richter Otniël (Richteren
3:5-11)
“De Israelieten dan woonden te midden
der Kanaanieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en
Jebusieten; zij namen zich
hun dochters tot vrouw en gaven de eigen dochters aan hun zonen en
dienden hun goden. De Israelieten deden wat kwaad is in de ogen des
Heren, zij vergaten de Here, hun God, en dienden de Baals en de
Asjera’s” Richteren 3:5-7.
De Israelieten woonden in het land dat God hen had beloofd. Alleen
woonden zij er niet alleen, zoals God had bedoeld. Nee, ze woonden
onder de inheemse volken. Ze hadden gefaald om deze volken met de
ban te slaan. Meer nog, ze zochten hun onder hen vrouwen en gaven
hun eigen dochters aan hen tot vrouw (Exodus 34:15-16, Deuteronomium
7:3-4). Ze dienden hun goden. Dit was zeer kwaad in Gods ogen, ze
vergaten hun Verlosser en keerden zich tot de Baäls en de Asjera’s.
“Toen ontbrandde de toorn
des Heren tegen Israel: Hij gaf hen over in de macht van
Kusan-risataim, koning van Mesopotamie, en de Israelieten dienden
Kusan-risataim acht jaar. Toen riepen de Israelieten tot de Here, en
de Here verwekte de Israelieten een verlosser om hen te bevrijden:
Otniel, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb. De Geest
des Heren kwam over hem, hij richtte Israel en trok uit ten strijde.
De Here gaf Kusan-risataim, de koning van Aram, in zijn macht, zodat
hij de overhand kreeg over Kusan-risataim. Toen had het land veertig
jaar rust. En Otniel, de zoon van Kenaz, stierf” Richteren
2:6-9.
Dit deed Gods toorn tegen Israel ontbranden. God liet het toe dat
Kusan-risataïm, de koning van Mesopotamië hen kon veroveren. Ze
dienden hem acht jaar lang. Dit betekent dat ze wel in hun land
mochten leven, maar dat ze er een zware prijs voor moesten betalen
aan de koning van Mesopotamië. Mesopotamië was ook bekend als
Aram-naharaim, of anders gezegd ‘Aram van de twee rivieren’. Het was
het gebied ten noorden van Kanaän tussen de rivieren de Eufraat en
de Tigris. Toen de verdrukking te zwaar werd om te dragen, gingen de
Israelieten roepen tot de Here. Dit liet God niet onverschillig en
Hij verwekte hen een verlosser om hen te bevrijden. Otniël, de zoon
van Kenaz, werd door de Geest van God bewogen om te strijden voor
Israel. We kwamen Otniël ook al tegen in Richteren 1:12-15. Hij was
het die de stad Kirjat-Sefer versloeg en zo de dochter van Kaleb kon
huwen. God gaf Kusan-risataïm in Otniëls macht zodat hij de overhand
over hem kreeg. Als gevolg van Gods ingreep kende het land veertig
jaar rust. En toen stierf Otniël.
De Richter Ehud (Richteren
3:12-30)
“Maar de Israelieten deden opnieuw wat
kwaad is in de ogen des Heren; toen maakte de Here Eglon, de koning
van Moab, sterk tegen Israel, omdat zij gedaan hadden wat kwaad is
in de ogen des Heren. Hij dan verbond zich met de Ammonieten en de
Amalekieten, trok op en versloeg Israel; de Palmstad namen zij in
bezit. Achttien jaar dienden de Israelieten Eglon, de koning van
Moab.” Richteren 3:12-14.
Maar Israel had niets geleerd van de achtjarige verdrukking van de
koning van Mesopotamië. Want opnieuw deden ze wat kwaad was in Gods
ogen (vgl 4:1, 8:33, 10:6, 13:1). Daarom liet God het toe dat Eglon,
de koning van Moab de overhand kreeg over Israel. De Moabieten waren
de nakomelingen van de zoon van Lot. Moab verbond zich met de
Ammonieten en de Amalekieten. De Ammonieten waren nakomelingen van
Lot door Ben-ammi. Amalek was de kleinzoon van Ezau (Genesis 36:12).
De Amalekieten waren het die Israel hadden aangevallen te Refidim
toen zij pas uit Egypte waren getrokken (Exodus 17:8-16). Eglon
maakt dus een verbond met de Ammonieten en de Amalekieten en kan
Israel verslaan. Ze nemen de Palmstad in en dwingen de Israelieten
achttien jaar lang tot herendienst. Misschien zou Israel na een
achttienjarige onderdrukking wel willen luisteren naar God (vgl
Psalm 32). We zien dit gedrag bij onze kinderen en bij onszelf,
wanneer we weigeren om te luisteren naar wat ons wordt gezegd.
Ouders geraken soms gefrustreerd door het ongehoorzame gedrag van
hun kinderen. Wat je ook doet, hoe je ook straft, ze willen niet
luisteren.
Palmstad was een verwijzing
naar Jericho (Deuteronomium 24:3). Het was de eerste stad die Israel
veroverde toen zij het beloofde land binnentrokken (Jozua
5:13-6:27). Gezien Jericho werd verwoest door Israel, betekent het
hier dat Eglon het gebied rond Jericho terug heeft kunnen veroveren.
“Toen riepen de Israelieten tot de Here,
en de Here verwekte hun een verlosser: Ehud, de zoon van Gera, de
Benjaminiet, een man, die links was. De Israelieten waren gewoon
door zijn dienst schatting te zenden aan Eglon, de koning van Moab.
En Ehud maakte zich een
tweesnijdend zwaard van nog geen el lengte, gordde dat aan onder
zijn klederen, aan zijn rechterheup, en zo bracht hij de schatting
aan Eglon, de koning van Moab; Eglon nu was een zeer zwaarlijvig
man. Toen hij gereed was met het afdragen van de schatting, zond hij
de mannen die de schatting gedragen hadden, verder; zelf echter
keerde hij van de gebeeldhouwde stenen te Gilgal terug en zeide: Ik
heb een geheime boodschap voor u, o koning. Deze zeide: Stilte! En
allen die bij hem stonden, gingen naar buiten. Toen kwam Ehud bij
hem binnen, terwijl hij zat in het koele bovenvertrek, dat hij voor
zich alleen had, en Ehud zeide: Ik heb een woord Gods voor u. Toen
stond hij op van zijn zetel. En Ehud strekte zijn linkerhand uit,
greep het zwaard van zijn rechterheup en stiet dat in zijn buik,
zodat zelfs het hecht met het lemmer erin drong; en het vet sloot
zich om het lemmer, want hij trok het zwaard niet uit de buik. Toen
ging hij heen door een achteruitgang. Zo kwam Ehud in de galerij; de
deur van het bovenvertrek had hij met de grendel achter zich
toegesloten. Nauwelijks was hij buiten of daar kwamen de dienaren
kijken, maar zie, de deur van het vertrek was gegrendeld; toen
zeiden zij: Hij zal zich zeker in de koele binnenkamer hebben
afgezonderd. Toen wachtten zij, tot zij er verlegen mee werden, maar
zie, hij deed de deur van het bovenvertrek niet open; toen haalden
zij de sleutel, deden open en zie, op de grond lag hun heer, dood.
Terwijl zij talmden, was Ehud echter ontkomen; hij kwam langs de
gebeeldhouwde stenen en bereikte veilig Seira” Richteren
3:15-26.
Vanuit hun ellende roept Israel tot God en de Here verwekt hun een
verlosser, namelijk de Benjamiet Ehud. Ehud was linkshandig. Het
Hebreeuwse woord voor linkshandig betekent letterlijk ‘gebonden,
gehandicapt aan de rechterzijde’. Ehud was een Benjamiet, hetgeen
betekent ‘zoon van de rechterhand’. Ehud was dus de zoon van de
rechterhand die gehandicapt was aan de rechterhand.
Israel was gewoon om door Ehud schatting te brengen aan Eglon. Ehud
maakte zich een tweesnijdend zwaard van nog geen el lengte. Een el
was de afstand van de vingertoppen tot aan de elleboog, ongeveer een
vijfenveertig centimeter. Ehud verstopte het zwaard onder zijn
klederen aan zijn rechterheup en bracht de schatting naar Eglon.
Eglon was een zeer zwaarlijvig man. Het lijkt er dan ook op dat hij
zijn naam als bijnaam heeft gekregen als we weten dat Eglon ‘als een
kalf’ betekent. Toen Ehud de schatting had afgedragen, zond hij de
mannen die bij hem waren, verder en keerde hij zelf terug naar Eglon.
Hij zei de koning dat hij een geheime boodschap voor hem had. Eglon
stuurt iedereen naar buiten waarop Ehud hem zegt dat hij een
boodschap van God voor hem had. Toen Eglon opstond om te horen,
greep Ehud het zwaard van zijn rechterheup en stak het in zijn buik.
Eglon was zo dik dat het hele zwaard verdween in het vet van zijn
buik.
Ehud vluchtte weg door een achteruitgang. Maar omdat hij de deur van
het bovenvertrek van de koning had gesloten, dachten de dienaren dat
de koning alleen wilde zijn. Dit gaf hem tijd om te vluchten. Na
lang gewacht te hebben, gaan ze toch kijken in het bovenvertrek en
vinden ze hun heer dood op de grond. Ehud kon veilig ontkomen naar
Seira.
“Toen hij daar aangekomen was, blies hij
de hoorn op het gebergte van Efraim, en de Israelieten daalden met
hem het gebergte af, hij zelf voorop. Hij zeide tot hen: Volgt mij,
want de Here heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw macht gegeven.
Zij dan daalden af, hem achterna, en bezetten de voorden van de
Jordaan naar Moab en lieten niemand oversteken. Te dien tijde
versloegen zij van Moab ongeveer tienduizend man, allen welgedane en
krachtige mannen, niemand ontkwam. Zo werd Moab op die dag vernederd
onder de hand van Israel, en het land had rust, tachtig jaar”
Richteren 3:27-30.
Aangekomen te Seira, blies Ehud de hoorn op het gebergte van Efraïm.
Het gebied Efraïm lag ter hoogte van de stad Jeruzalem. De
Israelieten verzamelden en daalden met hem het gebergte af. Ze
bezetten de voorden (=doortocht) van de Jordaan naar Moab en lieten
niemand oversteken. Ze versloegen tienduizend sterke strijders van
Moab. Zo werd Moab op die dag vernederd en kende het land tachtig
jaar rust
De Richter Samgar (Richteren 3:31)
“Na hem nu kwam Samgar, de zoon van Anat;
hij versloeg de Filistijnen met een ossestok, zeshonderd man; zo
verloste ook hij Israel” Richteren 3:31.
Na Ehud kwam de derde richter Samgar. We worden niet veel van hem
verteld. Wanneer leefde hij? Waar leefde hij? Wat waren de
omstandigheden? Het enige dat we weten is dat hij zeshonderd
Filistijnen versloeg met een ossestok. We kunnen ons de vraag
stellen of hij deze in één enkele strijd heeft gedood of over een
langere periode. Deborah zingt in haar lied over hem (Richteren
5:6). Ze zegt dat in zijn tijd de wegen verlaten waren. Het was zo
gevaarlijk om te reizen door het land in die tijd dat de mensen bang
waren om zich op de wegen te begeven.
Het is de eerste keer dat we de Filistijnen tegenkomen als een grote
vijand van Israel. Zij
woonden al in het land in de dagen van Abraham (Genesis 20). God had
Israel bij de uittocht niet door het land van de Filistijnen laten
trekken (Exodus 13:17-18) omdat Hij bezorgd was dat de strijd met de
Filistijnen hen zou ontmoedigen. God zou de Filistijnen nu echter
gaan gebruiken om Israel op de proef te stellen (Richteren 3:3). In
de beginjaren dat Israel in het beloofde land woonde, waren de
Filistijnen één van de grootste vijanden en tegenstanders. Zij
zullen pas enkele eeuwen later door David worden onderworpen, als
hij koning van Israel wordt (2 Samuel 5:17-25).
Het maakt niet uit of je wapen een
ossestok is of als je linkshandig bent. Als God aan je zijde staat,
dan is de overwinning een zekerheid (vgl 1 Korintiërs 1:26-29). God
zoekt geen getalenteerde mensen, maar mensen die gewillig zijn om op
Hem te vertrouwen! Het maakt niet uit wie we zijn en wat we
bezitten, het maakt niet uit wat we kunnen. Het enige dat telt is
dat we de moed hebben om ons te laten leiden door het geloof in God.