Gemeente van Christus  Houthalen Oost

In de dagen van de Richters 2:1-3:4 (3)

De Engel des Heren te Bokim (Richteren 2:1-5)

Toen ging de Engel des Heren van Gilgal naar Bokim en zeide: Ik heb u uit Egypte doen trekken en gebracht in het land dat Ik uw vaderen onder ede beloofd had, en Ik heb gezegd: Ik zal mijn verbond met u in eeuwigheid niet verbreken, maar gij zult geen verbond sluiten met de bewoners van dit land; hun altaren zult gij afbreken. Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? En Ik heb óók gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn. Toen de Engel des Heren deze woorden tot al de Israëlieten gesproken had, verhief het volk zijn stem en weende; daarom noemde men die plaats Bokim. En zij offerden daar aan de Here” Richteren 2:1-5.

Het volk had niet naar Gods instructies geluisterd om de Kanaänieten geheel uit het land te verdrijven. God stuurt een Engel naar Bokim. De Engel herinnert hen eraan hoe God hen uit de slavernij van Egypte heeft bevrijd om in het beloofde land te gaan wonen. Het was geen bevlieging van God, Hij had hen uitgekozen om Zijn volk te zijn. Een volk dat mocht leven onder Zijn zegen, Zijn bescherming. God verwachtte daarom dat de Israelieten geen verbond zouden sluiten met de inwoners van Kanaän en dat ze hun altaren zouden afbreken. God verwachtte dankbaarheid en gehoorzaamheid. Maar Israel luisterde niet naar God. “WAT HEBT GIJ GEDAAN?” vraagt God hen. God stelt soms vragen waar Hij het antwoord al op weet. God stelt deze vraag niet om te weten te komen wat er gebeurd is, maar om het volk te laten nadenken over wat ze hebben gedaan. Ze moesten hierover nadenken zodat ze ook konden begrijpen dat Gods oordeel rechtvaardig is. M.a.w., jullie willen zo graag bij de Kanaänieten zijn, wel, jullie krijgen waar jullie om vragen. Omdat zij niet wilden luisteren naar Gods stem, zou God de volken ook niet meer voor hen verdrijven. De inwoners zouden hun tegenstanders zijn en hun goden tot een valstrik. God strafte hen door hen te geven wat ze wilden.

God vroeg aan Adam waar hij was in Genesis 3:9. God vroeg aan Kaïn waar Abel was in Genesis 4:9. God stelt de mens regelmatig vragen waar Hij het antwoord al op weet. Dit doet Hij om de mens te doen beseffen in welke toestand hij zich bevind.

Toen de Engel deze woorden aan het volk had meegedeeld, weenden ze luid. Hoewel wenen een goede zaak kan zijn, zijn de tranen van Israel niet oprecht. Hoewel ze spijt hebben van hun ongehoorzaamheid, zal het hun niet beletten om terug verder te gaan met hun ongehoorzaamheid. Maar in Bokim weende het volk en offerden ze aan de Here.

Ook wij wenen soms door de zonden die we doen. Maar deze tranen bewegen ons niet tot een inkeer van hart. Zo vlug als de tranen zijn opgedroogd, keren we terug tot onze zondige levensstijl. Het is moeilijker om een ommekeer in ons leven en in ons hart te maken (vgl 2 Korintiërs 7:10-11). Als wij vergeten wat God voor ons heeft gedaan, dan zal het ook niet mogelijk zijn om de zonden te overwinnen. Tranen zijn dus niet voldoende. U ellendig voelen, spijt hebben en bedroefd zijn, is niet voldoende. We moeten fundamenteel willen veranderen, we moeten het totaal anders willen doen. We moeten willen denken aan Gods beloften en we moeten bereid zijn om Hem onvoorwaardelijk te gehoorzamen en vertrouwen.

Israël gehoorzaamt God zolang Jozua leefde (Richteren 2:6-9)

Toen Jozua het volk had laten gaan, waren de Israëlieten heengetrokken, ieder naar zijn erfdeel, om het land in bezit te nemen. Het volk diende de Here gedurende heel het leven van Jozua en van de oudsten die Jozua overleefden, en die heel het grote werk gezien hadden, dat de Here voor Israël gedaan had. En Jozua, de zoon van Nun, de knecht des Heren, stierf, honderd en tien jaar oud; men begroef hem in het gebied van zijn erfdeel te Timnat-Cheres, in het gebergte van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs” Richteren 2:6-9.

Zo waren de Israelieten heen gegaan, elk naar hun erfdeel om het land in bezit te nemen. Ze dienden de Here zolang Jozua leefde en zolang de oudsten leefden die heel het grote werk hadden gezien dat de Here voor Israel had gedaan. Jozua stierf toen hij honderd en tien jaar oud was. Hij werd begraven in zijn erfdeel in het gebergte van Efraïm.

Jozua was een man die God liefhad en diende. Hij durfde tegen de stroom in te zwemmen en uit te komen voor wat recht is. Hij vreesde niet voor zijn leven, hij vreesde God. Jozua verwachtte van zijn volksgenoten dat zij hetzelfde deden. Denk maar aan enkele van zijn uitspraken; “Indien de Here welgevallen aan ons heeft, dan zal Hij ons in dit land brengen en het ons geven, een land, dat vloeit van melk en honig. Alleen, weest dan niet opstandig tegen de Here, en gij, vreest het volk van het land niet, want zij zijn ons tot spijs, hun schaduw is van hen geweken, en de Here is met ons; vreest hen niet” Numeri 14:8-9 en “Welnu, vreest dan de Here en dient Hem oprecht en getrouw; doet weg de goden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here. Maar indien het kwaad is in uw ogen, de Here te dienen, kiest dan heden, wie gij dienen zult: òf de goden die uw vaderen aan de overzijde der Rivier gediend hebben, òf de goden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!” Jozua 24:15. Er is veel wat mij kunnen en moeten leren van mannen zoals Jozua. Zolang Jozua leefde, gebruikte Jozua zijn voorbeeld en invloed ten dienste van anderen.

Na hen kwam een geslacht dat de Here niet kende (Richteren 2:10-17)

Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israël gedaan had. Toen deden de Israëlieten wat kwaad is in de ogen des Heren en gingen de Baäls dienen. Zij verlieten de Here, de God hunner vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had, liepen andere goden achterna uit de goden der volken rondom hen, bogen zich daarvoor neer en krenkten de Here” Richteren 2:10-12.

Nadat het geslacht dat onder Jozua en de oudsten leefden, gestorven waren, kwam een ander geslacht op dat de Here niet kende. Ze kenden het werk niet dat God voor Israel had gedaan. Toen deden de Israelieten wat kwaad is in de ogen van God en gingen de Baäls dienen. Ze verlieten de God van hun vaderen en liepen de goden achterna van de volken rondom hen. Ze bogen zich voor hen neer en krenkten de Here. Israel was niet alleen ondankbaar voor al het goede dat God voor hen had gedaan, maar ze daagden God ook nog eens uit door hun liefde te betonen voor de goden van de Kanaänieten. Baäl was de hoogste mannelijke god van de Kanaänieten, een god die geen god was.

Een mens moet niet geloven omdat zijn ouders geloven. Een mens moet God niet gehoorzamen omdat zijn ouders dat verwachten. Ieder mens moet een relatie met God opbouwen. Ieder mens moet God zelf zoeken. Het is belangrijk dat ouders hun kinderen Gods wegen bekendmaken (Deuteronomium 4:9-10; 6:6-9; Efeziërs 6:4). Maar we doen er geen goed aan om onze kinderen goede principes aan te leren, zonder dat we hen ook overtuiging aanleren. Wat heb je aan goed gemanierde kinderen die niet van God houden? God zoekt een intieme relatie met elk mens. Wanneer de mens deze relatie afwijst dan kunnen we dat het best vergelijken met een vrouw die haar man afwijst en aanpapt met een andere man. Het is enorm vernederend en krenkend voor een man. Wat denk je wat er door een man gaat als zijn vrouw zich zo gedraagt. Een diep verlangen hebben om lief te hebben en geliefd te worden, terwijl de ander je uitlacht en zich verheft. Dit is het nog meer voor God wanneer de mens Hem niet acht.

Wanneer zij de Here verlieten en de Baäl en de Astartes dienden, ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël: Hij gaf hen in de macht van plunderaars, die hen uitplunderden, en Hij gaf hen over in de macht van hun vijanden rondom hen, zodat zij niet meer tegen dezen konden standhouden. Telkens als zij uittrokken, was de hand des Heren tegen hen ten verderve, zoals de Here hun onder ede aangezegd had, en zij kwamen in grote benauwdheid; dan verwekte de Here richters, die hen verlosten uit de macht van hun plunderaars. Ook naar hun richters luisterden zij echter niet, maar liepen overspelig andere goden na en bogen zich daarvoor neder; zij haastten zich om af te wijken van de weg die hun vaderen bewandeld hadden door te luisteren naar de geboden des Heren; zij handelden niet naar behoren” Richteren 2:13-17.

Wanneer Israel de Here verliet om afgoden te dienen, werd God toornig op Israel. Hij gaf Israel over in de macht van plunderaars die hen beroofden. God gaf Israel over in de macht van hun vijanden. Zelfs in die mate dat ze niet bij machte waren om tegen hen stand te houden. God liet het toe dat Israel in het ongeluk stortte en daardoor kwamen zij in grote benauwdheid. Dan deed God richters opstaan die in Zijn naam tot Israelieten sprak en hen een uitweg aanbood. Maar nadat ze verlost waren van de verdrukking, haastten ze zich om terug te keren naar andere goden. Ze luisterden niet naar hun richters. Ze wilden niet luisteren naar Gods geboden.

God stelde Israel op de proef (Richteren 2:18-3:4)

Telkens wanneer de Here hun een richter verwekte, was de Here met de richter en verloste hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde; want de Here werd bewogen door hun gekerm over hun verdrukkers en benauwers. Maar met de dood van de richter begonnen zij weer verderfelijk te handelen, erger dan hun vaderen, door andere goden achterna te lopen, die te dienen en zich daarvoor neer te buigen; in niets gaven zij hun verstokte handel en wandel op. Wanneer dan de toorn des Heren ontbrandde tegen Israël, zeide Hij: Omdat dit volk het verbond heeft geschonden, dat Ik hun vaderen opgelegd had, en omdat zij niet geluisterd hebben naar mijn stem, zal Ik ook geen van de volken die Jozua bij zijn dood heeft overgelaten, meer voor hen uit wegdrijven om door hen Israël op de proef te stellen, en te zien of zij al dan niet de weg des Heren zouden houden, door daarop te wandelen, zoals hun vaderen gedaan hebben” Richteren 2:18-22.

Dit is het patroon van het boek Richteren, God verwekte een richter die hen verloste uit de macht van de vijanden. God zegende de richter omdat Hij bewogen werd door het gekerm van Israel wanneer zij het benauwd hadden. Maar na de dood van de richter hervielen ze terug in afgoderij, nog erger dan hun vaderen. Ze weigerden om hun goddeloosheid op te geven totdat God Zijn toorn weer liet voelen. Door zich zo te gedragen maakte Israel zich schuldig aan het schenden van het verbond. Ze hadden gelogen tegen God toen ze Hem trouw en toewijding beloofden. Dit is iets waar God niet licht mee omgaat. Enerzijds zien we dat God barmhartig is en Israel helpt als ze het moeilijk hebben. Anderzijds zien we dat God hun zonden niet eindeloos blijft tolereren en ingrijpt om hun hoogmoed te breken.

Immers, de Here had die volken laten overblijven; Hij had ze niet terstond willen verdrijven, en hen niet in de macht van Jozua gegeven. Dit nu zijn de volken, die de Here liet overblijven om door hen al die Israelieten op de proef te stellen, welke geen van de oorlogen om Kanaan gekend hadden, slechts opdat de geslachten der Israelieten, voorzover zij daarvan tevoren geen ervaring hadden, met de strijd vertrouwd zouden raken, doordat Hij hen daarin oefende: de vijf stadsvorsten der Filistijnen en al de Kanaanieten, Sidoniers en Chiwwieten, die het gebergte Libanon bewonen, van de berg Baal-hermon tot de weg naar Hamat. Zij toch waren ertoe bestemd, dat Hij door hen Israel op de proef zou stellen, om te weten, of zij zouden luisteren naar de geboden, die de Here hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had” Richteren 2:23-3:4.

Zelfs toen Jozua nog leefde, vertoonden de harten van de Israelieten al tekenen van ontrouw. Daarom had God bepaalde volken laten overblijven om hen op de proef te stellen. Om te weten of zij wel naar God zouden luisteren of niet. Mozes had hen immers opgeroepen om van harte te erkennen dat de Here goed is en gehoorzame dankbaarheid verwacht (Deuteronomium 8:1-20).

Israel was niet dankbaar voor Gods goedheid.
Israel vergat Gods geboden.
Israel verlangde ernaar om te worden verleid door andere goden.
Israel kende geen schaamte.


Vorige