Gemeente van Christus Houthalen Oost
Vertel ons hoe dit kwaad gebeurd is
(Richteren 20:1-18)
“Toen trokken al de Israelieten uit; van
Dan tot Berseba en ook uit het land Gilead kwam de vergadering als
een man samen bij de HERE te Mispa. En de hoofden van het gehele
volk, van alle stammen van Israel, namen de leiding over de gemeente
van het volk Gods: vierhonderdduizend man voetvolk, die het zwaard
konden voeren. (De Benjaminieten hoorden, dat de Israelieten naar
Mispa waren getrokken.) De Israelieten nu zeiden: Vertelt, hoe dit
kwaad gebeurd is” Richteren 20:1-3.
Toen trokken alle Israelieten uit van Dan tot Berseba, alsook uit
Gilead kwam de vergadering als een man bij de YHWH te Mispa. De
hoofden van alle stammen van Israel namen de leiding over:
vierhonderdduizend man voetvolk die het zwaard konden hanteren. De
Benjaminieten hoorden dat de Israelieten naar Mispa waren getrokken.
Ze vroegen hoe dit kwaad gebeurd is.
Iedereen heeft een standaard
van wat hij of zij kwaad vindt. Gelovig of ongelovig, iedereen kent
verontwaardiging bij bepaalde gedragingen of gebeurtenissen. Dit kan
variëren van mens tot mens, van volk tot volk. Voor de ongelovige,
die zegt dat God niet bestaat, is het hypocriet om zijn naaste te
veroordelen voor iets wat hij kwaad vindt. Wie maakt de ene mens
rechter over de daden van een ander mens? Welke standaard wordt er
gehanteerd? Wie bepaalt dat de standaard van de ene mens beter is
dan die van de andere? Hierin zie je de hypocrisie van ongelovigen.
Door de tijd heen verandert de standaard voortdurend. Wat vandaag
goed is, is morgen slecht. Wat vandaag slecht is, is morgen goed.
“Daarop
antwoordde de levitische man, de man der vermoorde vrouw, en zeide:
Ik kwam met mijn bijvrouw te Gibea, dat tot Benjamin behoort, om er
te overnachten. Toen namen de burgers van Gibea een vijandige
houding tegen mij aan en omsingelden des nachts het huis met boze
bedoelingen tegen mij; zij waren van plan mij te doden, en mijn
bijvrouw hebben zij zo verkracht, dat zij stierf. Ik nam toen mijn
bijvrouw, sneed haar in stukken en zond haar rond door het gehele
gebied van Israels erfdeel, want zij hadden een gruwel, een
schandelijke dwaasheid, in Israel begaan. Nu zijt gij allen hier,
Israelieten. Geeft, hier, uw mening en raad!” Richteren
20:4-7.
De levitische man van de vermoorde vrouw zei: ik kwam met mijn
bijvrouw te Gibea om er te overnachten. Toen namen de burgers een
vijandige houding tegen mij aan en omsingelden ’s nachts het huis
met boze bedoelingen tegen mij, ze wilden me doden en mijn bijvrouw
hebben ze zo verkracht dat ze stierf. Ik sneed toen mijn bijvrouw in
stukken en zond haar door geheel Israel, want zij hadden een gruwel,
een schandelijke dwaasheid begaan. Nu zijt gij allen hier, geef uw
mening en raad.
De leviet is niet helemaal
eerlijk. Hij laat belangrijke details van het verhaal weg om er zelf
beter uit te komen. Dit is
de gemakkelijkste manier om te liegen. Bepaalde feiten weglaten
zodat je er niet te slecht uitziet of er beter uitkomt dan wanneer
de volle waarheid zou worden gezegd. Mensen hebben vaak de neiging
om hun gedrag te verzachten en het gedrag van de ander te
overdrijven. Dit is niet goed en hoort zo niet te zijn in het leven
van een gelovige. De gelovige moet altijd de waarheid spreken.
“Daarop stond het gehele volk als een
man op en zeide: Niemand van ons zal naar zijn tent gaan; niemand
van ons zal naar zijn huis terugkeren. Dit is wat wij Gibea zullen
aandoen: Ertegen optrekken, volgens het lot! Wij zullen uit alle
stammen van Israel van elke honderd mannen tien, van elke duizend
honderd, van elke tienduizend duizend mannen nemen om teerkost voor
het krijgsvolk te halen, om na hun komst met Gibea in Benjamin te
doen zoals past bij de schandelijke dwaasheid, die het in Israel
begaan heeft. Zo verzamelden
zich alle mannen van Israel als een man verbonden, tegen de stad”
Richteren 20:8-11.
Daarop stond het gehele volk op en zei: niemand zal naar zijn eigen
tent gaan. Dit is wat we Gibea zullen aandoen: ertegen optrekken
volgens het lot! We zullen uit elke stam van elke honderd mannen
tien, van elke duizend honderd, van elke tienduizend duizend mannen
nemen om teerkost voor het volk te halen, om na hun komst met Gibea
in Bejamin te doen zoals past bij de schandelijke daad. Zo
verzamelden zich alle mannen van Israel als een man verbonden tegen
de stad.
“De stammen van Israel zonden nu mannen
door de gehele stam Benjamin met de boodschap: Wat is dat voor een
kwaad, dat onder u gebeurd is? Nu dan, levert die mannen, die
nietswaardigen te Gibea, uit, opdat wij hen ter dood brengen en het
kwaad uit Israel uitroeien. Maar de Benjaminieten wilden niet
luisteren naar de stem van hun broeders, de Israelieten.
Integendeel, de Benjaminieten uit de andere steden verzamelden zich
te Gibea om ten strijde te trekken tegen de Israelieten. Op die dag
werden de Benjaminieten uit de andere steden geteld:
zesentwintigduizend man, die het zwaard konden voeren; behalve de
bewoners van Gibea, waarvan geteld werden zevenhonderd uitgelezen
mannen. Van al dit krijgsvolk
waren zevenhonderd uitgelezen mannen linkshandig, en ieder van hen
slingerde met een steen tot op een haar, zonder te missen. Ook de
mannen van Israel werden geteld; behalve Benjamin waren het
vierhonderdduizend man, die het zwaard konden voeren: deze allen
waren krijgslieden. De Israelieten braken op en trokken naar Betel,
waar zij God raadpleegden en zeiden: Wie van ons zal het eerst ten
strijde trekken tegen de Benjaminieten? En de HERE antwoordde: Juda
het eerst” Richteren
20:12-18.
De stammen zonden mannen door heel de stam Benjamin met de
boodschap: wat is dat voor een kwaad dat onder u gebeurd is? Lever
die mannen, die nietswaardigen te Gibea uit opdat wij hen doden en
het kwaad uit Israel uitroeien. Maar de Benjaminieten wilden niet
luisteren naar hun broeders. Integendeel, de Benjaminieten
verzamelden uit a de andere steden te Gibea om te strijden tegen de
Israelieten. Ze telden zesentwintigduizend man die het zwaard konden
voeren, behalve de inwoners van Gibea, die zevenhonderd uitgelezen
mannen telden. Van al dit krijgsvolk waren zevenhonderd mannen
linkshandig, en ieder van hen slingerde met een steen tot op een
haar, zonder te missen. De mannen van Israel telden
vierhonderdduizend man die het zwaard konden hanteren, allen
krijgslieden. De Israelieten braken op en trokken naar Betel, waar
ze God raadpleegden. Ze vroegen wie van hen het eerst ten strijde
zou trekken tegen de Benjaminieten. YHWH antwoordde: Juda eerst.
Israel wilde de Benjamin de
nietswaardige lui uit Gibea overleverden. Als deze mannen waren
gestraft, dan zou dit het einde hebben betekend van dit grote kwaad.
Maar de Benjamninieten dachten daar anders over. Ze besloten om
Gibea te verdedigen. Ze besloten om voor hen te vechten. I.p.v.
verontwaardigd te zijn over het kwaad dat inwoners van Gibea gedaan
hadden, willen ze het nog goedpraten omdat het stamgenoten waren.
Het leek echter een hopeloze zaak voor Benjamin, zesentwintigduizend
Benjaminieten tegenover vierhonderdduizend Israelieten. De
Israelieten vragen aan God wie eerst moet optrekken. Dit zagen we
eerder ook in hoofdstuk 1. Ook toen moest Juda eerst optrekken. Toen
om de Kanaänieten te verdelgden, nu om Israelieten te verdelgen die
zich als Kanaänieten gedroegen. Het grote verschil met nu is dat ze
nu niet vragen aan God als het wel goed is dat ze ten strijde
trekken tegen Benjamin. Ze gaan er vanuit dat God dit wil en vragen
aan God wie van hen het eerste moet gaan. Dat is een cruciale
denkfout die ze maken. Wij maken die fout ook wanneer wij aan God
zeggen wat er moet gebeuren i.p.v. te vragen als het Gods wil is als
dit gebeurt.
Lever hen aan ons over (Richteren
20:19-25)
“Toen braken de Israelieten in de morgen
op en legerden zich tegen Gibea, waarna de mannen van Israel ten
strijde trokken tegen Benjamin; de mannen van Israel stelden zich in
slagorde tegen hen bij Gibea. De Benjaminieten trokken echter uit
Gibea op en velden op die dag uit Israel tweeentwintigduizend man
ter aarde. Maar de krijgslieden, de mannen van Israel, vermanden
zich en schaarden zich wederom in slagorde op de plaats, waar zij
zich de vorige dag hadden opgesteld.
En de Israelieten gingen heen en weenden voor het aangezicht
des HEREN tot aan de avond, waarna zij de HERE vroegen: Zal ik
wederom ten strijde trekken tegen de zonen van mijn broeder
Benjamin? En de HERE zeide: Trekt tegen hen op. Toen echter de
Israelieten op de tweede dag dicht bij de Benjaminieten gekomen
waren, trok Benjamin hen op
de tweede dag uit Gibea tegemoet, en zij velden onder de Israelieten
nog achttienduizend man ter aarde; deze allen hadden het zwaard
gevoerd” Richteren 20:19-25.
Toen braken de Israelieten in de morgen op en legerden zich tegen
Gibea. Ze trokken ten strijde tegen Benjamin. De Benjaminieten
trokken echter uit Gibea op en velden op die dag
tweeentwintigduizend man. Maar de krijgers van Israel vermanden zich
en schaarden zich opnieuw in slagorde op de plaats waar ze zich de
vorige dag hadden opgesteld. De Israelieten gingen heen en weenden
voor Gods aangezicht tot aan de avond, waarna ze YHWH vroegen: zal
ik weer ten strijde trekken tegen mijn broeder Benjamin? YHWH zei:
trek tegen hen op. Toen de Israelieten op de tweede dag dicht bij de
Benjaminieten gekomen waren, trok Benjamin uit hen tegemoet en ze
velden onder de Israelieten nog achttienduizend man.
Het is merkwaardig dat de stam
van Benjamin de strijd van hen wint. Wat bezielde God? God had toch
gezegd dat ze moesten optrekken? Het zal blijken dat God fout ziet
aan beide kanten van de strijd. Ook Israel moest gestraft worden, en
God gebruikte daar de stam van Benjamin voor.
Zal ik opnieuw ten strijde trekken
tegen Benjamin? (Richteren 20:26-28)
“Daarop trokken alle Israelieten, het
gehele volk op, en kwamen te Betel; daar bleven zij wenen voor het
aangezicht des HEREN, vastten op die dag tot de avond en offerden
brandoffers en vredeoffers voor het aangezicht des HEREN. En de
Israelieten raadpleegden de HERE, (in die dagen stond daar de ark
van het verbond Gods, en Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van
Aaron, deed in die dagen voor Hem dienst) en zij zeiden: Zal ik
wederom ten strijde trekken tegen de zonen van mijn broeder
Benjamin, of zal ik daarmede ophouden? En de HERE zeide: Trekt op,
want morgen zal Ik hen in uw macht geven” Richteren 20:26-28.
Daarop trokken alle Israelieten op naar Betel, daar bleven ze wenen
voor Gods aangezicht, vastten tot de avond en offerden brandoffers
en vredeoffers. Ze raadpleegden YHWH (in die dagen stond daar de ark
van het verbond, en Pinechas, de zoon van Eleazar, zoon van Aaron,
deed in die dagen voor Hem dienst) en ze zeiden: zal ik opnieuw ten
strijde trekken tegen de zonen van mijn broeder Benjamin of zal ik
daarmee ophouden? YHWH zei: trek op, want morgen zal Ik hen in uw
macht geven.
Ook op de tweede dag
had Israel verliezen geleden.
Hoe kan het zijn dat God hen een nederlaag doet lijden wanneer ze
strijden voor het goede? Helemaal verbouwereerd raadplegen ze God
opnieuw. Alleen vragen ze nu aan God als Hij het wel wil dat ze ten
strijde trekken tegen Benjamin.
De hinderlaag op de derde dag (Richteren
20:29-48)
“En Israel legde hinderlagen rondom
Gibea. Op de derde dag trokken de Israelieten tegen de Benjaminieten
op en schaarden zich in slagorde tegen Gibea zoals de vorige keren.
De Benjaminieten rukten uit, het krijgsvolk tegemoet; zij werden van
de stad afgesneden, maar begonnen zoals de vorige keren op de
heerbanen (waarvan de ene voerde naar Betel, en de andere over het
veld naar Gibea) onder het krijgsvolk slachtoffers te maken,
ongeveer dertig man in Israel. En
de Benjaminieten dachten: Zij zijn door ons verslagen zoals eerst.
Maar de Israelieten hadden afgesproken: Laten wij vluchten en hen
van de stad weglokken naar de heerbanen. Dus waren alle mannen van
Israel van hun plaats opgestaan en hadden zich in slagorde geschaard
te Baal-tamar, terwijl de in hinderlaag gelegde afdeling van Israel
van haar plaats, de open plek bij Geba, opbrak, en tegenover Gibea
kwam, tienduizend uitgelezen mannen uit geheel Israel. De strijd was
zwaar, maar de Benjaminieten wisten niet, dat het onheil hun nabij
was. De HERE deed Benjamin voor Israel de nederlaag lijden, en de
Israelieten velden op die dag onder de Benjaminieten
vijfentwintigduizend en honderd man, die allen het zwaard hadden
gevoerd” Richteren 20:29-35.
Israel legde hinderlagen rond Gibea. Op de derde dag trokken ze
tegen Benjamin op en schaarden zich in slagorde zoals de vorige
keren. Bejamin rukte uit: ze werden van de stad afgesneden, maar
begonnen zoals de vorige keren op de heerbanen (de ene voerde naar
Betel, de andere over het veld naar Gibea) om onder het krijgsvolk
slachtoffers te maken, ongeveer dertig Israelieten. Ze dachten: ze
zijn door ons verslagen als voorheen. Maar de Israelieten hadden
afgesproken: laten we vluchten en hen van de stad weglokken naar de
heerbanen. De Israelieten waren van hun plaat opgestaan en hadden
zich in slagorde opgesteld bij Baal-tamar, terwijl de in hinderlaag
gelegde afdeling van Israel van haar plaats opbrak, en tegenover
Gebea kwam, tienduizend uitgelezen mannen uit heel Israel. De strijd
was zwaar, maar de Benjaminieten wisten niet dat het onheil hen
nabij was. De Here deed Benjamin de nederlaag lijden, Israel velde
op die dag vijfentwintigduizend en honderd man.
Nu was Israel wel succesvol.
Via een hinderlaag zijn ze in staat om de Benjaminieten te verslaan.
Omdat God Benjamin de nederlaag liet lijden.
“De
Benjaminieten zagen, dat zij verslagen waren. Terwijl de mannen van
Israel voor Benjamin terugweken (immers, zij vertrouwden op de
hinderlaag die zij tegen Gibea gelegd hadden): deden de mannen die
in hinderlaag hadden gelegen, haastig een aanval op Gibea, trokken
op haar los en sloegen de gehele stad met de scherpte des zwaards.
Nu hadden de mannen van Israel een afspraak met degenen die in
hinderlaag waren gelegd, dat dezen een zware rookwalm uit de stad
zouden doen opstijgen. Toen in de strijd de mannen van Israel zich
omwendden, en de Benjaminieten enige slachtoffers onder de mannen
van Israel begonnen te maken, ongeveer dertig man, omdat zij
dachten: zij zijn ongetwijfeld geheel en al door ons verslagen
evenals in de vorige strijd, begon de walm uit de stad op te stijgen
als een rookkolom. En Benjamin keek om, en zie, de gehele stad ging
in rook op. Toen de mannen van Israel zich omwendden, werden de
mannen van Benjamin beangst, want zij zagen, dat het onheil hun
nabij was. Dus gingen zij voor de mannen van Israel op de vlucht, in
de richting van de woestijn, maar zij konden de strijd niet
ontlopen, en zij, die uit de steden kwamen, velden hen neer in hun
midden. Zij omsingelden Benjamin, vervolgden hem rusteloos en liepen
hem onder de voet tot tegenover Gibea, aan de oostkant.
Er vielen van Benjamin
achttienduizend man, allen krijgslieden. En de anderen wendden zich
om en vluchtten naar de woestijn, naar de rots Rimmon. Op de
heerbanen hield men nog een nalezing onder hen: vijfduizend man
achtervolgden hen tot Gidom en versloegen van hen tweeduizend man.
De gevallenen uit Benjamin op die dag bedroegen in het geheel
vijfentwintigduizend man, die het zwaard voerden, en wel allen
krijgslieden. Zeshonderd man echter keerden zich om en vluchtten
naar de woestijn, naar de rots Rimmon, en zij bleven vier maanden op
de rots Rimmon. Maar de mannen van Israel keerden naar de
Benjaminieten terug en versloegen ze met de scherpte des zwaards,
zowel mensen als vee en alles wat aangetroffen werd. Ook al de
steden die zich daar bevonden, gaven zij prijs aan het vuur”
Richteren 20:36-48.
De Benjaminieten zagen, dat ze verslagen waren.
Terwijl de mannen van Israel voor Benjamin terugweken (ze
vertrouwden immers op de hinderlaag die ze tegen Gibea gelegd
hadden): deden de mannen van de hinderlaag haastig een aanval op
Gibea, en sloegen de hele stad met de scherpte van het zwaard. Nu
hadden de mannen van Israel een afspraak met hen die in de
hinderlaag waren gelegd, dat deze een zware rookwalm uit de stad
zouden doen opstijgen. Toen de mannen van Israel zich in de strijd
omwendden, en de Benjaminieten slachtoffers onder hen begonnen te
maken, ongeveer dertig man, omdat ze dachten: ze zijn zeker helemaal
door ons verslagen zoals in de vorige strijd, begon de walm uit de
stad op te stijgen als een rookkolom. Benjamin keek om en zie de
hele stad ging in rook op. Toen Israel zich omwendde, werd Benjamin
beangstigd, want ze zagen dat hun onheil nabij was. Dus vluchtten ze
voor Israel in de richting van de woestijn, maar ze konden de strijd
niet meer ontlopen en zij die uit de steden kwamen, velden hen neer.
Ze omsingelden Benjamin, vervolgden hem rusteloos en liepen hem
onder de voet tot tegenover Gibea aan de oostkant. Er vielen
achttienduizend Benjaminieten. De anderen keerden om en vluchtten
naar de woestijn, naar de rots Rimmon. Op de heerbaan hield men nog
een nalezing onder hen: vijfduizend man achtervolgden hen tot Gidom
en versloegen tweeduizend man. De gevallen Benjaminieten bedroegen
op die dag vijfentwintigduizend man. Zeshonderd man vluchtten naar
de woestijn en bleven vier maanden op de rots Rimmon. De Israelieten
keerden naar de Benjaminieten terug en versloegen ze, zowel mensen,
als vee en alles wat aangetroffen werd. Ook al de steden die zich
daar bevonden, gaven zij prijs aan het vuur.
Nagenoeg de hele stam van
Benjamin werd uitgeroeid. Is het niet erg dat Israel niet in staat
was om de Kanaänieten uit te roeien, maar wel in staat zijn om één
van hun eigen stammen bijna helemaal uit te roeien.