Gemeente van Christus Houthalen Oost
Jefta en Ammon (Richteren 11:12-13)
“Hierop zond Jefta boden naar de koning
der Ammonieten met de vraag: Wat hebben wij met elkander te maken,
dat gij tegen mij opgetrokken zijt om mijn land te bestrijden? De
koning der Ammonieten zeide tot de boden van Jefta: Israel heeft,
toen het uit Egypte getrokken was, mijn land vermeesterd van de
Arnon tot de Jabbok en de Jordaan. Nu dan, geeft het mij goedschiks
terug” Richteren 11:12-13.
Jefta zond boden naar de koning van Ammon om te vragen waarom gij
tegen hem is opgetrokken en tegen zijn land te strijden. De koning
van Ammon antwoordde dat Israel zijn land had afgenomen toen het uit
Egypte was getrokken. Hij vraagt het terug te geven.
De Ammonieten zijn de
afstammelingen die voortkomen uit de immorele relatie van Lot met
zijn dochters (zie Genesis 19:30-38). Zij bezaten het land ten
oosten van de stam van Gad en Ruben lag en
ten zuiden van de stam
Manasse lag. Ten oosten van Ammon lag de woestijn. Als zij hun
grondgebied zouden willen uitbreiden, dan konden ze alleen naar het
westen komen. En dat is waar de grens met Israel lag. Ook dit
conflict komt voort uit een drang van de Ammonieten om hun
grondgebied uit te breiden. De profeet Amos getuigt van hen “Zo zegt
de HERE: Om drie overtredingen der Ammonieten, ja om vier, zal Ik
het niet herroepen. Omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben
opengereten, ten einde hun eigen gebied uit te breiden, zal Ik een
vuur ontsteken binnen de muur van Rabba, zodat het zijn burchten
verteert, onder krijgsgeschreeuw ten dage van de strijd, bij
stormgehuil ten dage van de orkaan, en hun koning zal in
ballingschap gaan, hij samen met zijn vorsten, zegt de HERE” Amos
1:13-15. Ze waren overmoedig en smaadden het volk van Israel, ze
bezetten een deel van het land van Israel (vgl Sefanja 2:9-10;
Jeremia 49:1-6).
De aanklacht van de Ammonieten is dat Israel hun land heeft
gestolen. Maar dit zal blijken niet waar te zijn.
Jefta’s eerste verdediging tegen
Ammons’ beschuldiging (Richteren 11:14-22)
“Hierop zond Jefta nogmaals boden naar
de koning der Ammonieten en zeide tot hem: Zo zegt Jefta: Israel
heeft noch het land van Moab noch dat der Ammonieten vermeesterd.
Want toen Israel uit Egypte trok, ging het de woestijn door tot de
Schelfzee en kwam te Kades. Toen zond Israel boden naar de koning
van Edom met het verzoek: Laat mij toch door uw land trekken. Maar
de koning van Edom wilde daarvan niet horen. En ook zond het boden
naar de koning van Moab, maar deze weigerde, waarop Israel te Kades
bleef. Het ging toen de woestijn door om het land van Edom en dat
van Moab heen, kwam ten oosten van het land van Moab en legerde zich
aan de overzijde van de Arnon, zonder het gebied van Moab te
betreden, want de Arnon vormde de grens van Moab. Toen zond Israel
boden naar Sichon, de koning der Amorieten, de koning van Chesbon,
en Israel zeide tot hem: Laat mij toch door uw land trekken naar de
plaats van mijn bestemming. Maar Sichon had er geen vertrouwen in,
dat Israel slechts door zijn gebied zou trekken, en Sichon
verzamelde al zijn krijgsvolk, legerde zich te Jahas, en streed
tegen Israel. De HERE, de God van Israel, echter gaf Sichon en al
zijn krijgsvolk over in de macht van Israel, en zij versloegen hen,
waarop Israel het gehele land der Amorieten, die dat bewoonden, in
bezit nam. Zo kregen zij het gehele gebied der Amorieten in bezit,
van de Arnon tot de Jabbok en van de woestijn tot de Jordaan”
Richteren 11:14-22.
Jefta zond boden naar Ammon en zei dat Israel noch het land van Moab,
noch dat van Ammon heeft overmeesterd. Toen Israel uit Egypte trok,
ging het door de woestijn tot de Schelfzee en kwam te Kades. Dan
verzocht Israel Edom om door het land te trekken. Edom wilde daar
niet van horen. Hetzelfde vroegen ze aan Moab, maar deze weigerde.
Daarop bleef Israel te Kades. Het ging de woestijn door
rond het land van Edom en Moab, kwam ten oosten van Moab en
legerde zich aan de overzijde van de Arnon zonder hun gebied te
betreden. Toen vroeg Israel Sichon, koning van de Amorieten, om door
hun land te mogen trekken naar hun bestemming. Sichon, hun koning,
vertrouwde het niet en streed tegen Israel. YHWH, de God van Israel
gaf Sichon en zijn leger in de macht van Israel. Ze versloegen hen,
waarop Israel het land van de Amorieten die dat bewoonden, in bezit
nam. Zo kregen zij het land van de Amorieten in bezit.
Het punt dat Jefta maakt is
dat Israel helemaal niet het land van de Ammonieten heeft afgenomen
in de tijd dat ze het beloofde land binnentrokken. Israel
respecteerde hun grenzen en vroegen om toelating om door de landen
te mogen reizen. Toen ze geweigerd werden, reisden ze er om heen.
Pas toen ze werden aangevallen door Sichon, de koning van de
Amorieten, verdedigden zij zich. God gaf hen de overwinning en het
land van de Amorieten was hun buit. Dus het land dat de Ammonieten
willen hebben, is historisch gezien nog niet eens van hun. Het
behoorde de Amorieten toe.
Jefta’s tweede verdediging tegen
Ammons’ beschuldiging (Richteren 11:23-24)
“Nu dan, de HERE, de God van Israel,
heeft de Amorieten voor zijn volk Israel uit weggedreven; wilt gij
dit dan weer verdringen? Zoudt gij niet in bezit nemen wat uw god
Kemos u in bezit gaf? Zo nemen wij in bezit al wat de HERE, onze
God, voor ons onteigent” Richteren 11:23-24.
Omdat God de Amorieten voor zijn volk Israel heeft verdreven, wilt
gij het dan weer in bezit nemen? Zoudt gij niet in bezit nemen wat
uw god Kemos u geeft? Zo nemen wij alles in bezit wat onze God voor
ons toeëigent.
Jefta zegt dat Israel enkel in
bezit heeft genomen wat God hen heeft gegeven. Trouwens, het is God
die de Ammonieten hun land heeft laten houden. God verbood het
Israel om Ammon te veroveren. Mozes zei toen hij terugblikte op de
veroveringen van het beloofde land “Van Aroer af, aan de oever van
de beek Arnon, en de stad in het dal, tot aan Gilead was er geen
stad, die voor ons onneembaar was; de HERE, onze God stelde alles
tot onze beschikking. Alleen tot het land der Ammonieten zijt gij
niet genaderd: tot de gehele oever van de beek Jabbok niet, noch tot
de steden van het gebergte, noch tot enige plaats, waarvoor de HERE,
onze God, ons een verbod gegeven had” Deuteronomium 2:36-37.
Geloofde Jefta echt dat de Ammonieten hun land hadden gekregen van
hun god Kemos? Daar lijkt het wel op. Hoewel hij het probleem ook
wel zou kunnen benaderen van het standpunt van de Ammonieten.
Jefta’s derde verdediging tegen
Ammons’ beschuldiging (Richteren 11:25-26)
“Nu dan, zijt gij zoveel beter dan Balak,
de zoon van Sippor, de koning van Moab? Heeft hij getwist met Israel
of er oorlog tegen gevoerd? En waarom hebt gij, terwijl Israel in
Chesbon met onderhorige plaatsen, in Aroer met onderhorige plaatsen,
en in alle steden aan de oevers van de Arnon gedurende driehonderd
jaar gevestigd was, die in die tijd niet bevrijd?” Richteren
11:25-26.
Zijt gij zoveel beter dan Balak, de zoon van de koning van Moab?
Heeft hij getwist met Israel of er oorlog tegen gevoerd? Waarom hebt
gij Israel, toen Israel er nog niet was gedurende driehonderd jaar,
in die tijd het gebied niet bevrijd?
Balak wilde Israel
vernietigen, hij huurde Bileam in om hen te vervloeken (Numeri
22:2-6). Toch beweerde Balak nooit dat Israel zijn land had
afgenomen. Waarom zou Ammon dat dan wel doen? Terecht vraagt
Jefta waarom ze niet eerder
hun zelfverklaard gebied hebben teruggewonnen? Ze hadden er
driehonderd jaar de tijd voor gehad.
Jefta’s conclusie en gelofte (Richteren
11:27-31)
“Ik heb dus niets misdreven tegen u,
maar gij handelt onrechtvaardig jegens mij door mij te beoorlogen.
De HERE, die Rechter is, richte heden tussen de Israelieten en de
Ammonieten. Maar de koning der Ammonieten gaf geen gehoor aan de
boodschap, die Jefta hem gezonden had. Toen kwam de Geest des HEREN
over Jefta; hij trok Gilead en Manasse door, daarna door Mispa in
Gilead en van Mispa in Gilead trok hij verder naar de Ammonieten.
Toen deed Jefta de HERE een gelofte en zeide: Indien Gij de
Ammonieten in mijn macht geeft, dan zal hetgeen mij uit de deur van
mijn huis tegemoet komt, wanneer ik behouden van de Ammonieten
terugkeer, de HERE toebehoren, en ik zal het ten brandoffer brengen”
Richteren 27-31.
Ik heb niks tegen u gedaan, maar gij zijt onrechtvaardig door oorlog
te voeren tegen mij. YHWH die is Rechter, Hij zal heden richten
tussen Israel en Ammon. De koning van Ammon luisterde niet. De Geest
van YHWH kwam over Jefta, hij trok doorheen het gebied van Gilead en
Manasse naar de Ammonieten. Toen deed hij YHWH een gelofte: indien
Gij de Ammonieten in mijn macht geeft, dan zal hetgeen mij uit de
deur van mijn huis tegemoet komt, bij mijn terugkeer, U toebehoren
en ik zal het offeren.
Hoewel God Jefta niet had
gekozen, geeft Hij hem wel de kracht om Israel te bevrijden van de
dreiging van de Ammonieten. Maar Jefta probeert God te manipuleren.
God, als Gij mij de overwinning geeft, dan zal ik u iets teruggeven.
Impulsieve geloften zijn zelfvernietigend. Het lijkt er op dat Jefta
belooft een bekende van hem te offeren. Iemand die hem uit de deur
tegemoet zal komen bij zijn terugkomst. Deze gedachte is mogelijk
beïnvloed door de vreemde goden die alomtegenwoordig waren geweest
in Israel. Het was alleszins niet iets dat God aan Jefta had
bevolen.
De overwinning op Ammon en het
inlossen van zijn gelofte (Richteren 11:32-40)
“Vervolgens trok Jefta tegen de
Ammonieten op om met hen te strijden en de HERE gaf hen in zijn
macht. Hij versloeg ze van Aroer af tot in de nabijheid van Minnit
(twintig steden) en tot Abel Keramim: een geweldige nederlaag,
waardoor de Ammonieten voor de Israelieten moesten bukken. Toen
Jefta naar Mispa, naar zijn huis kwam, zie, zijn dochter ging hem
tegemoet met tamboerijnen en reidansen. Zij was zijn enig kind;
behalve haar had hij zoon noch dochter. En zodra hij haar zag,
verscheurde hij zijn klederen, en riep uit: Ach, mijn dochter, gij
buigt mij diep terneer en gij zijt het, die mij in het ongeluk
stort; ik heb tegenover de HERE een woord gesproken en kan niet
terug. Maar zij antwoordde hem: Vader, als gij tegenover de HERE een
woord gesproken hebt, doe mij dan naar wat gij beloofd hebt, nu de
HERE u volledig wraak verschaft heeft over uw vijanden, de
Ammonieten. Verder zeide zij tot haar vader: Dit worde mij vergund:
geef mij twee maanden uitstel om heen te gaan, het gebergte in te
trekken en met mijn vriendinnen mijn maagdom te bewenen. En hij
zeide: Ga; en hij liet haar voor twee maanden gaan. Toen ging zij
met haar vriendinnen haar maagdom bewenen in het gebergte. Na de
twee maanden keerde zij naar haar vader terug, en deze voltrok aan
haar de gelofte, welke hij gedaan had; zij heeft geen gemeenschap
gehad met een man. En het werd een inzetting in Israel, dat
jaarlijks de Israelitische meisjes gedurende vier dagen in het jaar
de dochter van de Gileadiet Jefta gingen bezingen” Richteren
11:32-40.
Jefta trok tegen de Ammonieten ten strijde en YHWH gaf hen in zijn
macht. Hij versloeg ze waardoor de Ammonieten voor Israel moest
bukken. Toen Jefta naar zijn huis in Mispa kwam, kwam zijn dochter
hem tegemoet met tamboerijnen en reidansen. Zij was zijn enig kind.
Toen hij haar zag, scheurde hij zijn klederen en riep uit ‘Ach mijn
dochter, gij stort mij in het ongeluk, ik heb tegenover YHWH een
woord gesproken en kan niet terug. Zij antwoordde hem: als gij tegen
de YHWH een woord hebt gesproken, doe mij dan naar uw belofte want
YHWH heeft u wraak verschaft tegenover uw vijanden. Ze vroeg twee
maanden uitstel om met haar vriendinnen haar maagdom te gaan bewenen
in de bergen. Hij liet haar gaan. Na twee maanden keerde zij terug
en haar vader voltrok aan haar de gelofte. Zij heeft geen
gemeenschap gehad met een man. Het werd een inzetting in Israel, dat
de meisjes gedurende vier dagen in het jaar de dochter van Jefta
gingen bezingen.
Hoe dwaas kan je zijn om zo
een verachterlijke belofte te maken, met de kans dat je een geliefde
zal moeten offeren. Als dat nog niet genoeg is, geeft hij zijn
dochter de schuld. Ouders straffen soms hun kinderen omwille van hun
eigen fouten. In plaats van hun verantwoordelijkheid te nemen. Het
is nooit goed om met God te willen onderhandelen.