Gemeente van Christus Houthalen Oost
Tola stond op om Israel te
verlossen (Richteren 10:1-2)
“Na Abimelek stond Tola op om Israel te
verlossen, de zoon van Pua, de zoon van Dodo, een man uit Issakar.
Hij woonde te Samir op het gebergte van Efraim, en richtte Israel
drieentwintig jaar; hij stierf en werd begraven te Samir”
Richteren 10:1-2.
Na Abimelek stond Tola op om Israel te verlossen. Hij woonde te
Samit op het gebergte van Efraïm. Hij richtte Israel drieëntwintig
jaar en stierf.
We worden niet verteld over
een specifieke vijand tijdens de periode dat Tola het volk richtte.
Waarschijnlijk betekent dit dat er tijdens zijn bediening vrede was.
Jaïr stond op om Israel te richten (Richteren
10:3-5)
“Na
hem stond de Gileadiet Jair op, en richtte Israel tweeentwintig
jaar. Hij nu had dertig zonen, die reden op dertig ezelhengsten, en
dertig nederzettingen hadden; tot op de huidige dag noemt men ze de
dorpen van Jair in het land Gilead. En Jair stierf en werd begraven
te Kamon” Richteren 10:3-5.
Na Tola stond de Gileadiet Jaïr op en richtte het land tweeëntwintig
jaar. Hij had dertig zonen die reden op dertig ezelhengsten en
dertig nederzettingen hadden. Jaïr stierf.
Jaïr is de eerste richter
waarvan wordt gezegd dat hij ten oosten van de Jordaan werkte in het
gebied van de stam Mannase, ten zuiden van de rivier Jarmoek (aan
het meer van Galilea). Het feit dat ze veel bezittingen hadden
impliceert dat het goed ging in het land. Dat de zonen op
ezelshengsten reden, zou kunnen betekenen dat ze mannen van aanzien
waren.
Israel deed opnieuw wat kwaad was in de
ogen van de Here (Richteren 10:6-9)
“De
Israelieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN; zij
dienden de Baals en de Astartes, de goden van Aram, Sidon en Moab,
de goden der Ammonieten en der Filistijnen, maar de HERE verlieten
zij en dienden Hem niet. Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen
Israel, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der
Ammonieten. In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de
Israelieten, en achttien jaar lang deden zij dit met alle
Israelieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der
Amorieten in Gilead. En de Ammonieten trokken de Jordaan over om ook
tegen Juda, Benjamin en het huis van Efraim oorlog te voeren, zodat
Israel in grote benauwdheid geraakte” Richteren 10:6-9.
Opnieuw deden de Israelieten wat kwaad is in Gods ogen. Ze dienden
de Baäls en de Astartes, de goden van Aram, Sidon en Moab, de goden
van de Ammonieten en de Filistijnen. Ze verlieten de Here en dienden
Hem niet. God werd toornig op hen en gaf hen over aan de Filistijnen
en de Ammonieten. In dat jaar verdrukten en vertrapten zij Israel,
en achttien jaar lang deden zij zo met al de Israelieten aan de
overzijde van de Jordaan, in het land van de Amorieten in Gilead. De
Ammonieten trokken de Jordaan over om tegen Juda, Benjamin en Efraïm
oorlog te voeren. Israel geraakte in grote benauwdheid.
De Here gebruikte de
Filistijnen en de Ammonieten om Israel te straffen. De Filistijnen
bevonden zicht ten westen van het land, de Ammonieten ten oosten.
Dit is een korte weergave van de komende hoofdstukken. We zullen
zien hoe Jefta in hoofdstukken 11 en 12 het volk zal bevrijden van
de onderdrukking van de Ammonieten. En Samson zal Israel beginnen te
bevrijden van de Filistijnen in hoofdstukken 13 t.e.m. 16. Dit laat
ons ook zien dat de richters elkaar niet altijd chronologsich
opvolgden. Deze twee richters richtten op het zelfde moment maar in
een verschillend gebied van het land.
De Israelieten belijden hun zonden (Richteren
10:10-16).
“Toen riepen de
Israelieten tot de HERE: Wij hebben tegen U gezondigd, want wij
hebben onze God verlaten en de Baals gediend. Maar de HERE zeide tot
de Israelieten: Heb Ik u niet verlost uit de macht van de
Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten, de Filistijnen, de
Sidoniers, Amalek en Maon, toen zij u verdrukten en gij tot Mij
riept? Gij echter hebt Mij
verlaten en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer
verlossen. Gaat maar de goden aanroepen, die gij verkozen hebt;
laten die u verlossen wanneer gij in benauwdheid zijt”
Richteren 10:10-14.
Toen riep Israel tot de Here. Wij hebben tegen U gezondigd. Wij
hebben onze God verlaten en de Baäls gediend. Maar God zei hen: Heb
ik u niet verlost van de Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten,
de Filistijnen, de Sidoniërs, Amalek en Main toen zij u verdrukten
en gij Mij aanriep? Gij hebt mij toch verlaten en andere goden
gediend. Daarom zal Ik u niet meer verlossen. Roep de goden maar aan
die gij hebt verkozen. Laten die u verlossen als ge het benauwd
hebt.
Israel kwam in nood door
toedoen van de verdrukkers die hen het leven moeilijk maakten. Maar
God verhoort hun hulpgeroep niet. God had hen al zoveel keer
geholpen en telkens vergeten ze wat God voor hen heeft gedaan.
Telkens keren ze terug naar de afgoden. God zegt dat het genoeg is.
Hij wil niet meer misbruikt worden door het volk. Het enige wat
Israel echt wilde, was dat God hun moeiten zou wegnemen. Ze wilden
zich helemaal niet tot God keren. Ze riepen tot God omdat ze pijn
hadden, niet omdat ze Hem wilden dienen en liefhebben. Toch leek hun
roep tot God er sterk op dat ze zich bekeerden. God doorprikt hun
oppervlakkigheid. God ziet dat ze de houding van een parasiet
hebben. Zolang ze van God krijgen wat ze nodig hebben, is Hij goed
genoeg. Eens hun zelfzucht is vervuld, laten ze God weer vallen als
een baksteen. Daarom zegt God terecht dat ze zich daarom maar tot
hun afgoden moeten keren. Roep maar tot hen om u te verlossen.
“Toen
zeiden de Israelieten tot de HERE: Wij hebben gezondigd. Doe met ons
al wat U goeddunkt. Maar red ons toch deze keer! En zij verwijderden
de vreemde goden uit hun midden en dienden de HERE; toen kon Hij
Israels ellende niet langer aanzien” Richteren 10:15-16.
Toen antwoordde Israel God: wij hebben gezondigd. Doe met ons al wat
Gij goed acht. Maar redt ons a.u.b. toch deze keer. Ze verwijderden
de vreemde goden en dienden de Here. Toen kon Hij Israels ellende
niet langer aanzien.
Het volk belijdt haar zonden
aan God. Ze doen zelfs de afgoden weg uit hun leven. Maar we zullen
verder in het verhaal zien dat ze God manipuleren. Ze zijn helemaal
niet toegewijd aan God. Ze doen nu slechts het nodige dat ze denken
te moeten doen opdat God hen zou helpen.
Zo zijn wij ook soms, we zoeken God als we pijn hebben, en we
vergeten God als Hij de pijn heeft weggenomen. Stel uzelf de vraag
hoe je het zelf vindt als mensen dat bij jou doen?
De Ammonieten legerden zich in Gilead (Richteren
10:17-18)
“De Ammonieten werden opgeroepen en
legerden zich in Gilead; de Israelieten verzamelden zich en legerden
zich te Mispa. Toen zeide het volk, (de vorsten van Gilead tot
elkander): Wie is de man, die de strijd tegen de Ammonieten
aanbindt? Hij zal aan het hoofd staan van alle bewoners van Gilead”
Richteren 10:17-18.
De Ammonieten legerden zich in Gilead, de Israelieten legerden zich
in Mispa. Toen zei het volk: wie is de man die zal strijden tegen de
Ammonieten? Hij zal aan het hoofd staan van alle bewoners van Gilead.
In Richteren 1:1 stelde het volk zich ook deze
vraag. Toen was het een andere vijand, maar de vraag is hetzelfde.
Maar in tegenstelling nu, was het toen God die de richter aanbracht.
Hier lijkt het er sterk op dat ze nu zelf op zoek gaan zonder de
Here hierin te kennen.
Jefta was een dappere held, maar de
zoon van een hoer (Richteren 11:1-3)
“De Gileadiet Jefta nu was een dapper
held, maar hij was de zoon van een hoer; Gilead had Jefta verwekt.
Ook de vrouw van Gilead baarde hem zonen. Toen de zonen van deze
vrouw volwassen waren, stootten zij Jefta uit en zeiden tot hem: Gij
krijgt geen erfdeel in onze familie, want gij zijt de zoon van een
andere vrouw. Daarop vluchtte Jefta van zijn broeders weg om te
wonen in het land Tob, waar zich lichtzinnige mannen om hem
verzamelden, die er met hem op uittrokken” Richteren 11:1-3.
De Gileadiet Jefta was een dappere held, maar de zoon van een hoer.
Gilead was zijn vader. Hij had verschillende halfbroers die Jefta
verstootten toen zij volwassen waren. Gij krijgt geen erfdeel in
onze familie, want gij zijt de zoon van een andere vrouw. Daarop
vluchtte Jefta weg naar het land Tob, waar hij optrok met
lichtzinnige mannen.
Er zijn veel gelijkenissen
tussen het verhaal van Jefta en Abimelek. Het moet zwaar zijn
geweest voor hem om zo door zijn halfbroers te zijn behandeld. Hij
had er niet voor gekozen om geboren te worden uit een hoer. Toch
werd hij behandeld alsof hij minderwaardig was.
Jefta, wees gij onze aanvoerder (Richteren
11:4-11).
”Enige tijd later voerden de Ammonieten
oorlog met Israel. En toen de Ammonieten met Israel oorlog voerden,
gingen de oudsten van Gilead Jefta uit het land Tob halen, en zeiden
tot Jefta: Welaan, wees gij onze aanvoerder en laten wij de
Ammonieten bestrijden” Richteren 11:4-6.
Toen de Ammonieten een tijd later oorlog voerden tegen Israel,
gingen de oudsten van Gilead Jefta halen. Ze vroegen hem om hun
aanvoerder te zijn. Laten wij de Ammonieten bestrijden.
Eerst wilden ze niets met hem
te maken hebben, en nu gaan ze hem met hangende pootjes smeken om
hulp.
“Maar
Jefta zeide tot de oudsten van Gilead: Hebt gij mij niet gehaat en
uit mijn familie verstoten? Waarom komt gij dan thans bij mij, nu
gij in benauwdheid zit? Daarop zeiden de oudsten van Gilead tot
Jefta: Inderdaad, wij zijn bij u teruggekomen, ga met ons mee en
strijd tegen de Ammonieten; dan zult gij hoofd zijn over ons, over
alle bewoners van Gilead. En Jefta zeide tot de oudsten van Gilead:
Indien gij mij terughaalt om tegen de Ammonieten te strijden, en de
HERE hen aan mij overlevert, dan zal ik dus hoofd over u zijn.
Hierop zeiden de oudsten van Gilead tot Jefta: De HERE hore onze
afspraak, dat wij inderdaad zo zullen doen, als gij zegt! Toen ging
Jefta met de oudsten van Gilead mee en het volk stelde hem tot hoofd
en aanvoerder over zich aan; Jefta sprak al zijn woorden voor het
aangezicht des HEREN te Mispa” Richteren 11:7-11.
Jefta antwoordden de oudsten van Gilgal: Hebt ge mij niet gehaat en
uit mijn familie verstoten? Waarom komt ge dan nu bij mij, nu ge
benauwd zijt? De oudsten erkennen dit en vragen hem om mee te gaan
om te strijden tegen de Ammonieten. Dan zult gij hoofd zijn over ons
en alle bewoners van Gilead. Jefta antwoordde: Als ge mij terughaalt
en de Here de Ammonieten aan mij overlevert, dan zal ik dus jullie
hoofd zijn. Ze zeiden: de Here hore onze afspraak. Toen ging Jefta
mee en het volk stelde hem tot hoofd over zich aan.
Jefta had een sterke
onderhandelingspositie. Ze hadden iets van hem nodig. Hoe de oudsten
met Jefta handelen is vaak hoe de mens met God handelt. Als ze God
nodig hebben dan weten ze Hem te vinden, en eens hun nood weg is
zien ze Hem niet staan. Toen ze het niet meer zelf konden oplossen,
zochten ze hem op die ze eerder hadden verstoten.
Soms dienen mensen de Here om anderen te laten denken dat ze
geestelijk zijn. Ze doen hun best om goed over te komen bij andere
mensen. Deze mensen zijn vooral gefocust om die facetten van hun
leven er goed te laten uitzien, die voor de buitenwereld zichtbaar
zijn. Hoe ze er uitzien, waar ze naar toe gaan, met wie ze omgaan,…
. Maar als ze niet met andere gelovigen zijn, dan zijn ze plots
anders.
Soms dienen mensen de Here enkel wanneer ze Hem nodig hebben.
Anderen dienen God ondanks de voordelen die het geloof met zich
meebrengt. Ze dienen God ongeacht de omstandigheden, ongeacht de
noden, ongeacht als het nu goed gaat of slecht. Terecht stelt God de
mens ook de vraag zoals Jefta die stelde: “Waarom komt gij nu naar
mij, nu gij in benauwdheid zit?”.