Gemeente van Christus  Houthalen Oost

In de dagen van de Richters (1)

Introduktie

God beloofde aan Abraham een talrijk nageslacht. Hij zou ze het land Kanaän in bezit zou doen nemen (Genesis 17:2,8). Deze belofte werd herhaald aan Abrahams zoon Isaak en aan diens zoon Jakob (Genesis 26:3-4, 35:11-12). Jakob en zijn twaalf zonen komen uiteindelijk via Jozef in Egypte terecht, waar ze uitgroeien tot een talrijk volk (Exodus 1:1-7). Na een periode van onderdrukking, verloste God hen uit de macht van de Egyptenaren om hen naar het beloofde land te brengen onder leiding van Mozes. Maar het ongeloof van tien verspieders en het ongeloof van het merendeel van het volk, veroorzaakte dat zij eerst veertig jaren in de woestijn moesten omzwerven (Numeri 13:31-14:4, 14:22-24). Na Mozes’ dood is het Jozua die het volk voorgaat in het veroveren van het land (Jozua 1:1-2). Onder leiding van Jozua werden de belangrijkste veldslagen gestreden. De grootste coalities van de inwoners van Kanaän waren gebroken en de grootste steden veroverd. Het uitroeien van de bevolking en het veroveren van de kleine steden en dorpen diende te gebeuren door de stammen zelf wanneer ze naar hun erfdeel trokken. “Bovendien zal de Here, uw God, hoornaars op hen afzenden, totdat wie overgebleven waren en zich voor u verborgen hadden, zijn omgekomen. Sidder niet voor hen, want de Here, uw God, is in uw midden, een grote en vreselijke God.  De Here, uw God, zal deze volken langzamerhand voor u uit verdrijven; gij zult hen niet in korte tijd mogen vernietigen, opdat het wild gedierte u niet te talrijk worde. Zo zal de Here, uw God, hen aan u overleveren en hen in grote verwarring brengen, totdat zij verdelgd zijn. Hun koningen zal Hij in uw macht geven, zodat gij hun naam van onder de hemel doet verdwijnen; niemand zal tegen u standhouden, totdat gij hen verdelgd hebt” Deuteronomium 7:20-24. Het is hier waar het boek van Richteren begint. De periode van de Richters zal duren totdat het volk een koning begeert en Saul over hen wordt aangesteld als koning (1 Samuel 8-9).

Paulus verwijst naar deze periode wanneer hij zegt “De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd, toen zij bijwoners waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met hoge arm daaruit gevoerd, en Hij heeft gedurende een tijd van omstreeks veertig jaren in de woestijn hun eigenaardigheden verdragen; en na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaan, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuel” Handelingen 13:17-20. In 1 Koningen 6:1 wordt gezegd dat de periode vanaf de uittocht uit Egypte t.e.m. het bouwen van de tempel in het vierde jaar van koning Salomo, precies 480 jaar omvatte. Dit leert ons dat de periode van de Richters een 300-tal jaar besloeg. Van ongeveer 1380 v.Ch. tot 1050 v.Ch. .

God had Israel bij monde van Mozes laten weten wat Hij van de Israelieten verwachtte als ze het land in bezit zouden nemen. “Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben ... en de Here, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen; want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen, en de toorn des Heren tegen u zou ontbranden en Hij u weldra zou verdelgen” Deuteronomium 7:1-4. Ze gehoorzaamden God echter niet en deden wat recht was in eigen ogen. Ze dwaalden af, werden verdrukt, bekeerden zich, werden bevrijd en kenden vrede. Dit proces herhaalde zich voortdurend tijdens de periode van de Richters.

Het woord richter betekent ‘rechten, besturen, straffen’. M.a.w. iemand die optreedt als rechter, bestuurder of wetgever van God of mens. De Richters die God over het volk aanstelde, waren stuk voor stuk unieke leiders die hen moesten bevrijden van hun verdrukkers. “Telkens wanneer de Here hun een richter verwekte, was de Here met de richter en verloste hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde; want de Here werd bewogen door hun gekerm over hun verdrukkers en benauwers” Richteren 2:18. Het boek spreekt over 13 Richters; n.l. Otniël, Ehud, Samgar, Debora, Gideon, Abimelech, Tola, Jaïr, Jefta, Ebsan Elon, Abdon en Simson. In 1 Samuel 1-7 lezen we ook nog over de Richters Eli en Samuel. In totaal waren er dus 15 Richters.


Vorige