Gemeente van Christus Houthalen Oost
Het Lam dat waardig is de boekrol te openen (5:5,9-10), gaat verder
met het openen van het zevende zegel. Het openen van de zeven zegels
begint in hoofdstuk 6:1 en eindigt in Openbaringen 11:19.
Het openen van de tweede boekrol door een andere sterke engel
(10:1-11)
Johannes zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel. Hij
was bekleed met een wolk en de regenboog was op zijn hoofd en zijn
gelaat was als de zon en zijn voeten als zuilen van vuur. In zijn
hand had hij een kleine boekrol en hij zette zijn rechtervoet op de
zee en de linker op de aarde. Hij riep met een luide stem zoals een
leeuw brult en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun
stemmen horen.
Toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde Johannes het
opschrijven maar een stem uit de hemel zei hem “Verzegel
hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet
op” 10:4b.
De engel die stond op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand
op naar de hemel en zwoer bij Hem die leeft tot in alle eeuwigheden,
die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en
hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: “er
zal geen uitstel meer zijn, maar in de dagen van de stem van de
zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het
geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft
verkondigd” 10:6b-7.
En de stem die Johannes had gehoord uit de hemel sprak opnieuw met
hem en zei hem om heen te gaan en het boekje te nemen dat geopend
ligt in de hand van de engel die op de zee en op de aarde staat.
Johannes ging heen tot de engel en zei hem dat hij het boekje zou
geven. De engel antwoordde “Neem het en
eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het
zoet zijn als honing” 10:9. Johannes nam het boekje uit de
hand van de engel en at het op. Het was in zijn mond zoet als
honing, maar toen hij het gegeten had werd het bitter in zijn buik.
Er werd tot hem gezegd dat hij opnieuw moet profeteren over vele
natiën en volken en talen en koningen.
Deze sterke engel had een
boekrol in zijn hand dat reeds geopend was (vgl 5:2), maar Johannes
mocht niet opschrijven wat de zeven donderslagen hadden gesproken.
Het heeft dus geen zin om ernaar te raden (Deuteronomium 29:29). Wat
het ook was, het laat alleen maar zien dat God nog meer kan doen dan
hetgeen Hij tot nu toe al heeft laten zien.
De engel laat weten dat er nu geen uitstel meer zal zijn, bij de
zevende bazuin zal het gedaan zijn. Johannes moest de boekrol
opeten, het was eerst zoet en dan bitter (vgl Psalm 19:9-10;
119:103; Ezechiël 2:8-3:3; Sefanja 1:14; Jeremia 15:16), wat wijst
op goed nieuws en slecht nieuws. Het was aangenaam om te eten maar
moeilijk om te verteren. Johannes is bijna klaar met de profetie van
eerste boekrol met de zeven zegels (vgl 5:2) en nu wordt hem gezegd
om eerst opnieuw te profeteren (vgl 1:1-3).
De tempel en de getuigen, het einde van
de tweede wee (11:1-14)
Johannes werd een riet gegeven gelijkend op een staf en werd gezegd
om op te staan, de tempel Gods te meten en het altaar en hen die
daarin aanbidden. Maar de voorhof die daarbuiten is mocht hij niet
meten om deze aan de heidenen is gegeven. Zij zullen de heilige stad
tweeënveertig maanden lang vertreden. En God zal Zijn twee getuigen
de opdracht geven om, met een zak bekleed, twaalfhonderd zestig
dagen lang te profeteren.
Het Oude Testament leert ons
dat de tempel een tempel was omdat God er woont (Exodus 40:34). In
het Nieuwe Testament is het niet meer het gebouw in Jeruzalem waar
God in woont, maar het hart van de gelovige (Efeziërs 3:17). De
apostelen leerden de christenen dat zij tempel Gods zijn. Paulus zei
“Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt
en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God
zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!”
1 Korintiërs 3:16-17 (vgl 1 Korintiërs 6:19, 2 Korintiërs 6:16; 1
Petrus 2:5; Efeziërs 2:21-22). Hoewel God in ons woont en ons
lichaam een tempel is van de Heilige Geest, zien we dat Jezus ons
leert dat we niet moeten vrezen voor hen die het lichaam kunnen
doden, maar Hem moeten vrezen die lichaam en ziel kan verderven in
de hel (Matteus 10:28). Een christen kan ondanks het lijden dat hem
lichamelijk wordt aangedaan, toch een innerlijke rust en vrede
kennen (1 Petrus 3:13-17)
Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren die voor het
aangezicht van de Here staan. Indien iemand hun schade wil
toebrengen komt er vuur uit hun mond dat hun vijanden verslindt (vgl
2 Koningen 1:1-14). Indien iemand hun schade wil toebrengen, moet
hij zo de dood vinden. Zij hebben de macht om de hemel te sluiten
zodat er geen regen valt tijdens de dagen van hun profeteren (vgl
Jakobus 5:16-18) en zij hebben de macht over de wateren om die in
bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen zo
vaak als zij willen (vgl Exodus 7-12; 7:20).
De bijbel leert dat op het
getuigenis van twee een zaak vaststaat (Deuteronomium 17:6; 1
Timoteus 5:19). De twee getuigen worden vergeleken met twee
olijfbomen en twee kandelaren (vgl Zacharia 4). Openbaring 1:20
leerde ons reeds dat een kandelaar staat voor de gemeente. Paulus
zei “Doet alles zonder morren of
bedenkingen, opdat gij
onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te
midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt
als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens
vasthoudende” Filippenzen 2:14-16a. We weten dat de gemeente
in haar beginperiode het Woord van God heeft geopenbaard terwijl God
meewerkte om dat woord te bevestigen d.m.v. wonderen en tekenen
(Markus 16:16-20; Hebreeën 2:1-4).
Wanneer hun getuigenis voleindigd is, zal het beest dat uit de
afgrond komt hun de oorlog aandoen en hen overwinnen en doden. Hun
lijk zal liggen op de straat van de grote stad, die geestelijk
genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here werd gekruisigd.
Uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er die hun lijk
zien drie en een halve dag en zij laten niet toe dat hun lijken in
een graf worden bijgezet. “En zij, die
op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen
elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de
aarde wonen, gepijnigd hadden” 11:10.
Na de drie en halve dag voer een levensgeest uit God in hen en zij
gingen op hun voeten staan en grote vrees kwam over allen die hen
zagen. Zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen ‘Klimt
hierheen op!’. En zij klommen naar de hemel op in de wolk en hun
vijanden zagen hen. Te dien ure kwam er een grote aardbeving en een
tiende deel van de stad stortte in en zevenduizend personen werden
door de aarde gedood en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de
God des hemels eer.
Niemand is in staat om God
tegen te houden. Pas wanneer het getuigenis van de twee getuigen is
voleindigd, wordt het beest uit de afgrond de macht gegeven om hen
overwinnen (vgl 13:7; Lukas 21:16). Toch lijkt het dat het beest dan
gewonnen heeft, maar dat is maar tijdelijk. Hun lijk ligt drie en
halve dag op de straat van de grote stad. De bewoners van de aarde
zijn blij over hun dood en geven elkaar geschenken omdat de twee
profeten hen hadden gepijnigd met hun woorden (vgl Johannes 3:20).
Maar dan worden de twee getuigen terug levend gemaakt en in de hemel
opgenomen. De twee getuigen kenden dus een tijd van getuigen, van
sterven en van opstanding. Het zou giswerk zijn om 2 specifieke
namen te gaan geven aan de 2 getuigen. Het beeld dat gegeven wordt,
is dat God ervoor zorgt dat Zijn Woord eerst volledig werd
verkondigd en wanneer God besloot dat hun werk voleindigd was, werd
het beest de macht gegeven om hen te doden.
“Het tweede wee is voorbijgegaan: zie,
het derde wee komt spoedig” 11:14.
De zevende bazuin (11:15-19)
We hebben hier lang op moeten
wachten, maar nu komt de zevende bazuin, het einde van de zeven
zegels. Wat zal er gebeuren?
De zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de
hemel zeggende “Het koningschap over de
wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als
koning heersen tot in alle eeuwigheden” 11:15b.
De vierentwintig oudsten die voor God op hun tronen gezeten waren,
wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God met de woorden “Wij
danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote
macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de
volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd
voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw
knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam
vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde
verderven” 11:17-18. En de tempel Gods die in de hemel is,
ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel
en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving
en zware hagel.
Wel, wat gebeurde er? Was er
een aanval met een tegenaanval? Was er een zware strijd? Nee, bij de
zevende bazuin heeft God besloten dat het einde is gekomen en God
wordt geprezen om Zijn macht en koningschap. God wordt geprezen
omdat Zijn toorn is gekomen.
Conclusie
Het boek Openbaringen zou kunnen eindigen met hoofdstuk 11, want de heiligen zijn verzekerd van de overwinning van het Lam van God. Maar we zullen in de volgende hoofdstukken zien dat het verhaal van Openbaringen vanuit een andere invalshoek zal worden benaderd. Het geeft een antwoord op de vraag waarom deze dingen aan de christenen gebeurden. De volgende hoofdstukken zullen ook meer duidelijkheid geven over de gedachte in deze les.