Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Openbaringen les 4

Het Lam dat waardig is de boekrol te openen (5:5,9-10), begint met het openen van de zeven zegels. Het openen van de zeven zegels begint hier in hoofdstuk 6:1 en eindigt in Openbaringen 11:19.

Het openen van de eerste zes zegels (6:1-6:17)

Het eerste zegel (6:1-2)

Toen het Lam één van de zeven zegels opende, hoorde Johannes één van de vier dieren als met een donderslag zeggen ‘Kom!’ (vgl Exodus 19:16,19). Wanneer Johannes keek, zag hij een wit paard. De ruiter had een boog en hem werd een kroon gegeven. De ruiter trok erop uit overwinnende en om te overwinnen. Een paard en een boog geven in de bijbel een beeld weer van strijd (Psalm 7:13;45:4-6; Jeremia 4:13; Habakuk 1:8; 3:8-13. Het eerste paard staat voor overwinning.

Gods gebruik van paarden

In Zacharia 1:7-17 zien we dat paarden de aarde doorkruisten en verslag kwamen uitbrengen. De onderdrukkers van Israel waren te ver gegaan en God zou hen daarvoor straffen. In Zacharia 6:1-8 zien we dat God opnieuw de paarden gebruikt om Zijn Geest tot rust te brengen door de onderdrukkers te straffen. Het beeld van paarden wordt dus door God gebruikt om een oordeel over iets of iemand weer te geven.

Het tweede zegel (6:3-4)

Bij het openen van het tweede zegel hoorde Johannes het tweede dier zeggen ‘Kom!’. En er kwam een tweede rossig paard dat de macht werd gegeven om de vrede van de aarde weg ten nemen zodat zij elkaar zouden slachten. Hiertoe werd hem een groot zwaard gegeven (vgl Jesaja 66:16). Wanneer mensen elkaar slachten dan geeft dat aan dat er moeiten en conflicten zijn. Het tweede paard staat voor oorlog.

Het derde zegel (6:5-6)

Bij het openen van het derde zegel zei het derde dier ‘Kom!’. Johannes zag een zwart paard (Ezechiël 32:7-9; Jeremia 4:28) en de ruiter had een weegschaal in zijn hand. Vervolgens hoorde hij een stem te midden van de vier dieren zeggen “Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn” 6:6. Een schelling was een dagloon in de eerste eeuw (Matteus 20:2) en dat is veel geld voor de basisbehoeften van de mens zoals tarwe en gerst. Tarwe, gerst, olie en wijn zijn de dingen die verloren gaan als gevolg van een mislukte oogst (vgl Joel 1:10-12; Haggai 1:11; Nehemia 13:12). Bij een tijdelijke droogte worden tarwe en gerst het eerst en het hardst getroffen.

Ezechiël moest zijn eten afwegen om het gebrek weer te geven dat er zou komen in Jeruzalem (Ezechiël 4:9-13,16-17; vgl Leviticus 26:24-26). Het derde paard staat voor economische nood.

Het vierde zegel (6:7-8)

Bij het openen van het vierde zegel hoorde Johannes de stem van het vierde dier zeggen ‘Kom!’. Nu zag Johannes een vaal paard (groen/geelachtig). De ruiter had de naam ‘de dood’ en het dodenrijk (Hades - Handelingen 2:33; Lukas 16:23) volgde achter hem. Hun werd de macht gegeven om een vierde deel van de aarde te doden met het zwaard, de honger, de zwarte dood en wilde dieren. Deze vier  straffen worden door God Zijn vier zware gerichten genoemd (vgl Ezechiël 14:13-14, 21-23). Net zoals de economische nood van het derde zegel beperkt was tot tarwe en gerst, zo zijn ook de vier gerichten van God beperkt tot een vierde deel van de aarde. Het vierde paard staat voor de dood.

Wat betekenen de eerste vier zegels?

De eerste vier zegels geven een beeld dat God de macht en de middelen heeft om te overwinnen. De vier paarden zijn Gods wapens, het is God die ze uitzendt en niet satan. We zouden het kunnen vergelijken met een militaire parade waarmee een land zijn macht laat zien. God heeft het laatste woord in het reilen en zeilen van de volken van de aarde (vgl Handelingen 17:26; Jesaja 10:12-14). Hij zal reageren zoals we verder in hoofdstuk 6 zullen zien.


Het vijfde zegel (6:9-11)

Bij het openen van het vijfde zegel zag Johannes onder het altaar zielen van hen die geslacht waren om het woord van God en om hun getuigenis waaraan ze trouw waren gebleven. “En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?” 6:10. In de vorige les kregen we een beeld van wat er rondom Gods troon gebeurde. Nu zien we dat daar een altaar bijkomt. Onder het altaar zijn de zielen van mensen die waren gedood omwille van Gods Woord (vgl Leviticus 4:7; 2 Timoteus 4:6). Zij riepen met een luide stem hoelang de heilige en waarachtige Heerser nog zou wachten om hun bloed te wreken aan hen die op de aarde wonen. Ze kregen een wit gewaad (vgl Openbaringen 7: 13-14; 14:13) en werden gezegd dat ze nog een korte tijd moesten rusten. Het getal van hun broeders die evenals hen zouden worden gedood, moest eerst compleet zijn. Er zouden dus eerst nog meer gelovigen sterven voordat God hun bloed zou wreken.

In hoofdstuk 5 zagen we dat Christus reeds gestorven en opgewekt was en aan de rechterhand van de Vader zit. Nu zien we dat gemeente al is gesticht en dat er al een groot aantal christenen zijn gedood omwille van hun geloof. Deze martelaren vragen God om gerechtigheid en God laat hen weten dat ze nog moeten wachten, Hij is er mee bezig! Dat was ook de boodschap van Jezus aan de zeven gemeenten, nl Ik weet uw werken en Ik ken uw moeiten.

Het zesde zegel (6:12-17)

Bij het openen van het zesde zegel was er een grote aardbeving, de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd als bloed. De sterren van de hemel vielen op de aarde zoals een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen als hij door een harde wind wordt geschud. De hemel week terug zoals een boekrol die wordt opgerold en alle bergen en eilanden worden van hun plaats gerukt. “En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?” 6:15-17.

Deze uitdrukkingen van grote aardbevingen, de zon die wordt verduisterd, de maan die als bloed wordt, de sterren die op de aarde vallen en de hemel die terugwijkt, komen regelmatig voor in het Oude Testament Ze worden gebruikt om een oordeel over een natie uit te spreken (vgl Babel in Jesaja 13:9-10; Jeruzalem in Jeremia 4:22-27; Edom in Jesaja 34:4) of over een regering of een politieke macht (Ezechiël 26:15-18) of om een grote gebeurtenis weer te geven (Pinksterdag in Joel 2:28-32 en Handelingen 2).

Ook de uitdrukking dat de koningen van de aarde, de groten, de oversten over duizend, de rijken, de machtigen, iedere slaaf en vrije zich verbergen in holen en rotsen en willen dat deze op hen vallen, komt regelmatig voor in het Oude Testament. Deze worden gebruikt om aan te geven dat Gods oordeel komt en niemand daaraan zal ontkomen (vgl de val van Israel door de Assyriërs in Hosea 10:7-8; de val van Juda door de Babyloniërs in Jesaja 2:19-21).

Het zesde zegel geeft weer dat de dag van Gods toorn is geprofeteerd en dat niemand eraan zal ontkomen.

De verzegelden van God op aarde en de grote schare in de hemel (7:1-17)

De verzegelden van God op aarde (7:1-8)

Na het openen van de zes zegels en voor het openen van de zevende zegel ziet Johannes vier engelen staan aan de vier hoeken van de aarde. Zij hielden de winden van de aarde vast opdat er geen wind zou waaien (vgl Jeremia 49:36). Dan zag Johannes een andere engel opkomen van de opgang der zon die het zegel van de levende God had en deze riep tot de vier engelen aan wie de opdracht was gegeven om aan de aarde en de zee schade toe te brengen: “Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben” 7:3 (vgl Ezechiël 9:1-10). Johannes hoorde het getal van hen die verzegeld waren uit alle stammen van de kinderen Israels, nl honderdvierenveertigduizend. Twaalfduizend uit elke stam. Juda, de oudste wordt eerst genoemd en Benjamin, de jongste als laatste. Merk ook op dat de stammen Efraïm en Dan zijn vervangen door Jozef en Manasse. Waarschijnlijk omdat beide stammen ontrouw waren (Dan: Richteren 18, Efraïm 1 Koningen 11:26, 12:25-33).

Voordat het zevende zegel wordt geopend, geeft God de opdracht om eerst Zijn knechten aan hun voorhoofd te verzegelen (2 Timoteus 2:19; Matteus 10:29-33). Later zullen we zien dat het Gods Naam is die op hun voorhoofden staat geschreven (14:1). M.a.w. God laat een teken aanbrengen aan de honderdvierenveertigduizend die op de aarde wonen zodat zichtbaar is wie Hem toebehoort en wie niet.

Wie zijn de verzegelden?

Wie waren Gods knechten ten tijde dat Johannes dit boek schrijft? Inderdaad, de christenen. Paulus schrijft aan de christenen te Rome “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter” Romeinen 2:28-29 (vgl Galaten 5:15-16). Zij die God door Zijn Geest dienen, zijn de besnijdenis (Filippenzen 3:3). Dus de honderdvierenveertigduizend uit de stammen van de kinderen van Israel verwijst naar de christenen, het geestelijke Israel en niet het vleselijke Israel. Trouwens, onder het Nieuwe Verbond zijn zij die naar het vlees Joden zijn, niet meer Gods uitverkoren volk tenzij zij zich bekeren tot het geloof in Christus. Het getal is zoals de vele andere getallen in het boek een symbolisch getal, net zoals Israel niet staat voor het letterlijke Israel. Het zouden er maar bijzonder weinig zijn, mocht dit getal letterlijk zijn. Het getal geeft weer dat God niemand zal vergeten, Hij kent al de Zijnen en geeft hen een teken dat zij niet zullen lijden van Zijn toorn over de goddelozen.

Later in het boek zullen we hen tegenkomen die het teken van het beest hebben (9:4 13:15-18; 14:9-11; 16:2; 19:20). Deze staan voor de dienaren van satan. Beide groepen, Gods dienaren en satans dienaren staan in contrast tegenover elkaar in Openbaringen.

De grote schare in de hemel (7:9-17)

De grote schare aanbad God en het Lam

Daarna zag Johannes een grote schare die niemand tellen kon uit alle volk en stammen en natiën en talen die voor de troon en voor het Lam stonden. Zij waren bekleed met witte klederen en hadden palmtakken in hun handen. Zij riepen met een luide stem “De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!” 7:10.
 
De engelen, de oudsten en de vier dieren aanbaden God

Al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God “Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen” 7:12.

Wie zijn zij met de witte gewaden?

Eén van de oudsten vraagt Johannes wie zij zijn die bekleed zijn met witte gewaden en vanwaar zij gekomen zijn. Johannes zegt daarop dat hij het niet weet maar dat de oudste het wel weet. Daarop zegt de oudste “Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen” 7:14b-17.

Zij komen uit de grote verdrukking en zij hebben hun gewaden gewassen en wit gemaakt door het bloed van het Lam  (vgl Openbaringen 6:9-11; Handelingen 14:22; Johannes 16:33; 1 Petrus 1:9,19; Filippenzen 2:8). Daarom zijn zij voor Gods troon en vereren zij Hem voortdurend in zijn tempel en beschermt Hij hen. Zij zullen niet meer hongeren en dorsten en de zon, noch hitte zal op hen vallen want het Lam zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen des levens en God zal alle tranen van hun ogen afwissen (vgl Jesaja 4:4-6; 37-27-28). De grote schare bestaat uit hen die in Christus zijn gestorven onder het Nieuwe Verbond tot op het ogenblik dat Johannes de openbaring ontvangt.

Zij die op de aarde zijn en Johannes’ Openbaring lezen, krijgen hier een beeld van hen die reeds hebben geleden en zijn gedood omwille van hun geloof en trouw aan God. Zij zien dat God voor dezen zorgt en hen bevrijdt van alle moeiten en pijn. Wat een vertroosting moet dit niet zijn voor hen die op het punt staan grote verdrukking door satan te ondergaan, om trouw te blijven.

Conclusie

Bij het openen van de eerste vier zegels liet God Zijn macht zien over de volken der aarde. Dan vragen de zielen hoe lang God nog zou wachten om hun bloed te wreken aan hen die op aarde wonen. Dan zagen we de grote gebeurtenissen van Gods komende toorn waarvoor de goddelozen zich probeerden te verbergen. Vervolgens is er de onderbreking waarin God Zijn volk eerst verzegeld gevolgd door het beeld van de martelaren in de hemel die Hem aanbidden en worden vertroost.




Vorige