Gemeente van Christus Houthalen Oost
Johannes zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. God maakt alle
dingen nieuw, Hij zal alle tranen van de ogen van de gelovigen
afwissen en de dood zal er niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag,
noch moeite, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. God zal een
God zijn voor hen die overwinnen en wiens namen in het boek des
levens staan, zij zullen het nieuwe hemelse Jeruzalem beërven. Het
deel van de goddelozen is in de poel die brandt van vuur en zwavel.
Het nieuwe Jeruzalem (vervolg 22:1-5)
En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal,
ontspringende uit de troon van God en van het Lam.
Midden op haar straat en aan
weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat
twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de
bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.
De gedachte in deze verzen
doet ons denken aan de toestand in de hof van Eden voor de zondeval.
In de hof van Eden was er een boom des levens (Genesis 2:9), een
rivier (Genesis 2:10), de aanwezigheid van God (Genesis 3:8) en de
afwezigheid van zonde (Genesis 3:22-24). In de nieuwe hemel en aarde
is er dus een herstel van de dingen die verloren zijn gegaan door de
zonde van de mens. Het geboomte des levens geeft twaalf maal per
jaar vrucht en haar bladeren dienen tot genezing van de volken.
M.a.w. God voorziet in het eeuwige leven, Hij heelt daar alle wonden
die de gelovigen hebben opgelopen (vgl Openbaring 2:10-11). Satan,
de verleider en veroorzaker van de dood is hier niet meer.
“En niets vervloekts zal er meer zijn.
En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn
dienstknechten zullen Hem vereren, en zij zullen zijn aangezicht
zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn” Openbaring
22:3-4. En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van
een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen
verlichten en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheden.
Adam en Eva werden uit de hof
verdreven omwille van hun zonden, maar in het nieuwe Jeruzalem zal
er niets vervloekts meer zijn. God en het Lam die beiden op de troon
zitten worden er vereerd door de gelovigen. Zij zullen er heersen
als koningen en zullen God zien zoals Hij is en Hij zal hun tot een
licht zijn. Gelovigen zullen er verenigd zijn met alle gelovigen die
op aarde hebben geleefd (Mozes, Elia, Petrus, Paulus, … ). Zolang de
mens in de aardse tent leeft, kan hij God niet zien (Exodus
33:17:23; 1 Johannes 4:12). God echter zond Christus in de wereld
door Wie wij de Vader kennen (Johannes 1:18; 14:8), maar in de hemel
zullen wij Hem zien gelijk Hij is (1 Johannes 3:1-2). Trouwe
christenen heersen reeds op aarde als koningen (Openbaringen 5:10;
Romeinen 5:17) en zullen deze heerschappij voor eeuwig verder zetten
in het hemelse Jeruzalem. Dit was de belofte van Jezus aan de
gemeente te Efeze (Openbaring 2:7). De hoop van het eeuwige heil in
het nieuwe Jeruzalem is een anker voor onze zielen (Hebreeën
6:18-19). Paulus herinnert ons eraan dat onze aardse tent wordt
afgebroken om plaats te maken voor het eeuwige huis in de hemelen (2
Korintiërs 4:16-5:10).
Slotwoorden (22:6-21)
En Hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig; en de
Here, de God van de geesten der profeten, heeft Zijn engel gezonden,
om zijn knechten te tonen, hetgeen weldra geschieden moet. En zie,
Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek
bewaart.
De woorden van Openbaringen
zijn op de eerste plaats bedoeld om hen die deze brief ontvingen, te
vertroosten. Zij moesten weten dat de verdrukking weldra zou gaan
komen (zie Openbaring 1:1,3). Zij konden er zeker van zijn dat de
satan de gemeente zou proberen uit te roeien en dat hem daartoe een
bepaalde vrijheid werd gegeven d.m.v. het Romeinse Rijk, de
keizercultus en Rome. Maar God wilde dat ze wisten dat Hij de satan
zou overwinnen en zijn macht zou ontnemen zodat hij de volkeren van
de wereld niet meer kon verleiden om de gemeente uit te roeien.
In de gedachte van het boek zal Christus’ komst spoedig zijn. We
zagen eerder al dat Christus de gemeente opriep om klaar te zijn
voor Zijn spoedige komst (Openbaring2:5,16; 3:11,20). Zij moesten
weten dat Christus hen spoedig te hulp zou komen. Het was nodig voor
hen om de profetische woorden van het boek te bewaren, enerzijds dat
het lijden hen niet zou verontrusten en anderzijds dat ze trouw
zouden blijven tot de dood indien de wil van God dit vereiste.
En ik, Johannes, ben het, die deze dingen hoorde en zag. En toen ik
ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de
engel, die ze mij toonde, om te aanbidden. Maar hij zeide tot mij:
Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broederen,
de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid
God! En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden van de profetie van
dit boek niet; want de tijd is nabij. “Wie
onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog
vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid;
en wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie, Ik kom spoedig
en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk
is” Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het
begin en het einde.
Voor een tweede keer viel
Johannes vol ontzag neer voor de engel om hem te aanbidden en kreeg
hij een vermaning om dat niet te doen (zie Openbaring 19:10). Zelfs
de grootste dienaren Gods behoren niet te worden aanbeden. Enkel de
Vader en het Lam komen aanbidding toe (vgl Openbaring 1:17-18,
22:1). Johannes moest de woorden van dit boek niet verzegelen, want
de tijd dat deze dingen zouden gaan gebeuren was nabij. Zij die
goddeloos leefden zouden daarin overvloedig worden, net zoals zij
die godsvruchtig leefden nog meer overvloedig zouden worden in een
heilige levenswandel. Paulus zegt ‘Maar
slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen; zij
verleiden en worden verleid’ 2 Timoteus 3:13 (Vgl Jakobus
1:13).
Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op
het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. Buiten
zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de
afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet.
Zalig zij die hun gewaden wassen is een vertaling die in een
minderheid van de Griekse teksten voorkomt, de meerderheid van de
Griekse teksten lezen ‘zalig zij die Zijn geboden doen’. Maar hoe
dan ook, zij die hun gewaden wassen zijn zij die Gods geboden doen
(zie Openbaring 7:14; 1 Johannes 2:3-6)
Dit is tegelijk de laatste van de zeven zaligsprekingen in
Openbaringen: “Zalig hij, die voorleest,
en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen
daarin geschreven staat, want de tijd is nabij” Openbaring
1:3. “En ik hoorde een stem uit de hemel
zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan.
Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken
volgen hen na” Openbaring 14:13. “Zie,
Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart,
opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde”
Openbaring 16:15. “En hij zeide tot mij:
Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des
Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God”
Openbaring 19:9. “Zalig en heilig is
hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de
tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van
Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die
duizend jaren” Openbaring 20:6. “En
zie, Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit
boek bewaart” Openbaring 22:7. “Zalig
zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het
geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad”
Openbaring 22:14.
Zij die Gods geboden doen zijn diegenen die recht hebben op het
geboomte des levens van het nieuwe Jeruzalem. Zij die Gods wil niet
hebben geacht zullen ver van het aangezicht verwijderd zijn (vgl
2Tessalonissenzen 1:9). Honden is een term die verwijst naar hen die
Gods wegen verachten (2 Petrus 2:22; Filippenzen 3:2). Dit is waarom
Jezus zijn engel naar de gemeenten heeft gezonden, om hen deze
dingen bekend te maken.
Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de
gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende
morgenster. En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort,
zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des
levens om niet. Ik
betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek
hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de
plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afneemt
van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel
afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in
dit boek beschreven zijn. Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik
kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus! De genade van de Here Jezus zij
met allen.
Het was voor de Joden
onbegrijpelijk hoe de Christus zowel mens als God kon zijn (Matteus
22:42-45), maar Christus is wel degelijk van het geslacht van David.
Hij is de wortel en de blinkende morgenster die de vijanden van Gods
volk overwint (vgl Romeinen 15:12; Numeri 24:17). De geest en de
bruid (de gemeente) nodigen allen uit om deel te hebben aan het
eeuwige heil. Zij die van het levende water drinken zullen niet meer
dorsten (vgl Johannes 6:35).
Zij die toevoegen aan de woorden van dit boek, zal deel hebben aan
de plagen van dit boek. Zo zullen ook zij die afnemen van de woorden
van dit profetische boek, hun deel aan het geboomte des levens en de
heilige stad worden afgenomen. We zien gelijkaardige waarschuwingen
in de wet van Mozes (Deuteronomium 4:2; 12:32; Spreuken 30:5-6) en
in het evangelie van Jezus (Galaten 1:6-9).
Jezus is spoedig gekomen tot de gemeenten aan wie Hij deze woorden
oorspronkelijk bekendmaakte. Hij streed voor hen
tegen satan.
Nu wacht ons nog Zijn tweede en laatste komst om het grote
oordeel te volbrengen. Laten ook wij zeggen ‘Amen, kom Here Jezus!’.
We zijn de brief begonnen met de genade van Christus (1:4) en we
eindigen de brief met de genade van Christus. Moge dit ook in jouw
leven zo zijn. Amen.