Openbaringen les 12
De val van Babylon was gekomen. Haar werd vergolden zoals zij
vergolden heeft (18:6). Zij dacht dat ze een koningin was die geen
rouw zou kennen, maar haar ondergang was onomkeerbaar en zij die met
haar hebben gehoereerd zullen over haar weeklagen (18:7-9). De
heiligen moesten uit haar weggaan en niet meedoen met haar zonden
want anders zouden zij deel hebben aan haar plagen (18:4). Ze
moesten zich in tegendeel verheugen dat God hun rechtszaak tegen
haar had berecht (18:20).
Het lied op de val van Babylon (19:1-5)
Hierna hoorde Johannes als een luide stem van een grote schare in de
hemel: “Halleluja! Het heil en de
heerlijkheid en de macht zijn van onze God, want waarachtig en
rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer
geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft
het bloed zijner knechten van haar hand geeist” 19:1-2.
En ten tweede male zeiden ze “Halleluja!
En haar rook steeg op tot in alle eeuwigheden”.
De vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder
en aanbaden God die op de troon zat en zij zeiden: Amen Halleluja!
En een stem ging uit van de troon die zei: Loof
onze God, al zijn knechten die Hem vreest, kleinen en groten!
Nadat Johannes zag hoe een
oordeel over Babylon werd geveld (17) en nadat hem werd getoond hoe
Babylon zou vallen (18), hoort hij nu een stem van blijdschap in de
hemel. De grote schare spreekt over Gods redding, grootsheid en sterkte.
In 18:20 werd de hemel
geboden om vrolijk te zijn over de val van de hoer Babylon. Nu zien
we de hemel uiting geven van Gods weldaden en hoe deze weldaden
blijdschap bewerken in hun harten. Het was de roep van hen die onder
het altaar waren wanneer God hun bloed zou wreken aan hen die op de
aarde wonen (6:10-11). God deed het.
In 5:8 lazen we over het reukwerk van de heiligen en in 8:4 zagen we
dat dit reukwerk voor Gods aangezicht opsteeg. Nu is het de rook van
Babylon dat in alle eeuwigheden opstijgt.
Haar val was onomkeerbaar!
Zij die God vrezen, zullen
Hem loven! De grote schare in de hemel loofde God, de vierentwintig
oudsten en de vier dieren loven God! Een stem uit de hemel zegt:
Loof God!
De bruiloft van het Lam en het Woord Gods (19:6-16)
Johannes hoorde een stem als
van een grote schare, en van grote wateren en van zware donderslagen
zeggen: “Halleluja! Want de Here, onze
God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde
zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des
Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is
gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want
dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen”
Openbaring 19:6-8. En hij zeide tot Johannes: schrijf, zalig zij die
genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam. En hij zei: dit
zijn de waarachtige woorden van God. En Johannes wierp zich neder om
hem te aanbidden maar de engel zeide tot hem: doe dit niet! Ik ben
een mededienstknecht van u en uw broeders die het getuigenis van
Jezus hebben: aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest
van de profetie.
Met een overweldigende stem
wordt God’s Almacht en Heerschappij geprezen.
De Statenvertaling zegt: “Halleluja,
want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerst”
19:6b. De woorden van 11:15
worden hier nogmaals bevestigt. Het koningschap over deze wereld is
aan de Here en niemand anders (vgl Hebreeën 2:5-9). Op het moment
dat Babylon oppermachtig was, leek het er misschien op dat God er
niets aan kon doen. Toch had God de toestand te allen tijde onder
controle. Telkens wanneer God Zijn oordeel uitvoert laat Hij Zijn
Koningschap en Almacht zien.
Het volk van God wordt
uitgenodigd om deel te hebben aan de bruiloft waarvoor zij zichzelf
als de bruid moet klaarmaken. Ze moet zich dan, net als het de
gewoonte was in de eerste eeuw, kleden met fijne kledij. Maar het
beeld van blinkend en smetteloos fijn linnen staat voor de
rechtvaardige daden van de heiligen. Het zijn de keuzes van de
heiligen om niet mee te doen met de goddeloosheid en om in de plaats
daarvan lijdzaam de wil van God te volbrengen.
In het Nieuwe Testament wordt
de gemeente voorgesteld als een maagd die voor Christus wordt
gepresenteerd (2 Korintiërs 11:2). De relatie tussen Christus en de
gemeente wordt dus vergeleken met die van een man en zijn vrouw (Efeziërs
5:22-33). Jeremia spreekt over de liefde die Israel voor God had in
haar bruidstijd, hoe zij Hem gevolgd was als een bruid (Jeremia
2:2,33). De relatie tussen God en Israel wordt vaak omschreven als
een huwelijk (Jesaja 50:1; 54:4-7; Ezechiël 16; Johannes 3:29).
Christus heeft de bruidsschat voor de gemeente betaald (Efeziërs
5:25; Handelingen 20:28). De bruiloft zelf zal worden voltrokken
wanneer het laatste oordeel zal plaatsvinden (Openbaring 21:9).
Voordat een Joods huwelijk werd voltrokken, was er eerst een periode
van ondertrouw (verloving). Er was een belofte van huwelijk waarin
men eigenlijk al als man en vrouw werd beschouwd, net zoals Jozef en
Maria ondertrouwd waren nog voordat ze gehuwd waren (Matteus
1:18-20). Zo maakt de
gemeente zich klaar voor de bruiloft van het Lam. Zij is de vrouw.
En doordat zij heeft overwonnen in het verhaal van Openbaringen,
wordt haar een blinkend smetteloos fijn gewaad gegeven. Het gaat er
zich dus niet om hoeveel je zegt te geloven, maar om hoe je je
geloof omzet in daden.
De parabel van de koninklijke bruiloftsmaal (Matteus 22:1-14) en de
wijze en de dwaze maagden (Matteus 25:1-13) geven ons een inzicht in
de gebruiken van het huwelijk ten tijde van het Nieuwe Testament.
Zalig zijn zij die genodigd zijn om te komen eten aan het
bruiloftsmaal van het Lam !!!
Wanneer Johannes deze dingen ziet, is hij zo onder de indruk dat hij
de engel begint te aanbidden. Maar de engel, net als Petrus bij
Cornelius, zegt hem om dat niet te doen (Handelingen 10:25-26).
Alleen God en het Lam komen de aanbidding toe (Openbaring
5:8-14; 22:8; Matteus 4:10; Johannes 9:35-38). Boodschappers van
Jezus zoals deze engel mogen niet worden aanbeden. Het gaat immers
om Jezus en Zijn getuigenis (Openbaring 1:1-3). Een goede prediking
wordt niet bepaalt door de spreker, maar door wat er gesproken
wordt.
En Johannes zag de hemel geopend, en zie, een wit paard en Hij die
daarop zat, wordt Getrouw en Waarachtig genoemd. En Hij velt vonnis
en voert oorlog in gerechtigheid. Zijn ogen waren een
vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een naam
die niemand weet dan Hijzelf. Hij was bekleed met een kleed dat in
bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord van God. En de
heerscharen in de hemel volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit
en smetteloos fijn linnen. En uit Zijn mond komt een scherp zwaard
om daarmee de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een
ijzeren staf en Hijzelf treed de persbak van de wijn der gramschap
van de toorn van God de Almachtige. En Hij heeft op Zijn kleed en op
zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren.
Jezus zit op een wit paard.
Hij is Trouw en Bestaande. Hij is een rechtvaardige rechter en voert
oorlog tegen allen die Hem trachten te weerstaan in Zijn
Heerschappij. Johannes zegt in zijn evangelie over Jezus “In
den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was
God. … Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en
wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de
eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid” Johannes
1:1,14. Eens stond er een doornenkroon op Zijn hoofd en werd Zijn
koningschap in vraag gesteld (Johannes 18:33-37; 19:2), maar nu
draagt Hij vele kronen. Hij wordt gevolgd door een leger in de hemel
en uit Zijn mond komt een scherp zwaard des oordeels (Hebreeën
4:12-13; Openbaring 1:16; 2:12; Johannes 12:48; 2 Tessalonissenzen
1:8-9). Hij is het die de persbak van Gods toorn treedt. Hij heeft
de naam Koning der koningen en Here der heren (vgl Efeziërs
1:20-23). Voor de Zijnen is Jezus een barmhartige en liefdevolle
Heiland, maar voor de opstandigen is diezelfde Jezus een sterke
meedogenloze wreker van het kwade. Wat een groot contrast met de
Jezus waarbij niets of niemand iets verkeerd kan doen, zoals Hij
vandaag wordt gepredikt!
Het beest en zijn profeet overwonnen
(19:17-21)
En Johannes zag een engel staan op de zon en hij riep met luide stem
en zei tot alle vogels die in het midden van de hemel vlogen: “Komt,
verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, om te eten het vlees van
koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van
sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en
het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten”
19:17-19. En Johannes zag het beest en de koningen van de aarde en
hun legerscharen verzameld om oorlog te voeren tegen Hem die op het
paard zat en tegen Zijn leger. En het beest werd gegrepen en met hem
de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen had gedaan, waardoor
hij hen verleidde die het merkteken van het beest ontvangen hadden
en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de
poel des vuurs, die brandt van zwavel. En de overigen werden gedood
met het zwaard dat kwam uit de mond van Hem die op het paard zat en
al de vogels werden verzadigd van hun vlees.
Hoewel de hoer is geoordeeld en overwonnen, blijven er nog twee
vijanden van God over. Het beest en zijn valse profeet.
Een engel roept de
vogels uit de hemel om te komen eten voor de grote maaltijd van God.
Allen die zich tegen Hem hebben verzet, zullen nu hun loon
ontvangen. Het beest en de valse profeet worden nu geoordeeld. Ze
proberen nog tevergeefs oorlog te voeren tegen het Lam en Zijn leger
maar worden in de poel des vuurs geworpen. Zij die hun navolgden
werden gedood met het zwaard en de vogels werden verzadigd van hun
vlees (vgl Jeremia 7:33; 16:4). Zowel de kleinste als de grootste
vijanden van God zullen worden gestraft (Ezechiël 39:17-22). De
draak en zijn bondgenoten leken onoverwinnelijk, maar dat was buiten
God gerekend. God heeft zijn
bondgenoten van hun kracht beroofd. De draak wist dat hij weinig
tijd had om het koningschap van God en Zijn Gezalfde tegen te staan
(12:10-12). Hij besloot oorlog te voeren tegen de vrouw en haar
nageslacht (12:17). Hij gebruikte het beest uit de zee (13:1-10) en
het beest uit de aarde (13:11-18) en het grote Babylon (17:1-6) om
zijn doel te bereiken. Maar God rekende eerst af met Babylon en
daarna met het beest en zijn valse profeet. Wanneer we Openbaringen
bekijken vanuit de gedachte dat Babylon Rome
is, het beest uit de aarde
het Romeinse Rijk en de valse profeet de keizercultus, dan kunnen
besluiten dat de profetische woorden van Daniël 7:23-27 zijn
uitgekomen. Satan heeft geprobeerd om de gemeente uit te roeien,
maar heeft gefaald in zijn voornemen.