Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Openbaringen les 11

 

Het oordeel over Babylon is geveld (17). De grote hoer met wie de koningen van de aarde gehoereerd hebben (17:1-2), was dronken met het bloed van de heiligen en Jezus’ getuigen (17:6). Dezen zouden oorlog voeren tegen het Lam maar het Lam zal hen overwinnen (17:14). De grote hoer is de grote stad die het koningschap heeft over de koningen der aarde (17:18), waarvan er één koning regeerde ten tijde dat Johannes deze profetie kreeg (17:10)

De val van Babylon (18:1-24)

Gaat uit van haar mijn volk opdat gij niet ontvangt van haar plagen

Hierna zag Johannes een andere engel die grote macht had, nederdalen uit de hemel, de aarde werd verlicht door zijn glanslicht. Hij riep met sterke stem: “Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte,  omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid” 18:1-3.

De engel verlicht de aarde met zijn glanslicht en geeft aan dat de grote stad Babylon gevallen is omdat zij een woonplaats van goddeloosheid was geworden en omdat zij al de volken en koningen van de aarde heeft verleid met haar hoererij. Lees de profetieën over Tyrus in Ezechiël 26-28 en Babel in Jeremia 50-51 aandachtig en vergelijk de omstandigheden en het taalgebruik met de omschrijving van Babylon in Openbaringen.

Tyrus was gelegen aan de toegangen tot de zee en dreef als de koopstad der volken handel met vele volken. Zeeschepen met hun bemanning lagen in haar om koopwaar te ruilen (Ezechiël 27-2-25). Babel was in haar tijd eveneens een stad die de hele aarde dronken maakte (Jeremia 51:7). God zei over haar inwoners “Gij, die aan grote wateren woont, die groot zijt van schatten, uw einde is gekomen, de maat, waarop gij afgesneden wordt” Jeremia 51:13. Hun hoogmoed werd hun val. Tyrus viel omdat haar vorst hoogmoedig zei dat hij een god was, zich gelijkstelde met God. Hij vertrouwde op zijn vermogen van zilver en goud en dacht dat hij rijk was geworden door zijn wijs beleid (Ezechiël 28:1-6). Babel viel omdat zij het erfdeel des Heren hadden geplunderd en tegen de Here hadden gezondigd (Jeremia50:11,14,17). Het was overmoedig geweest tegen de Heilige Israels (Jeremia 50:29). God liet de Israelieten weten: “Maar Ik zal voor uw ogen aan Babel en alle inwoners van Chaldea al het kwaad vergelden dat zij Sion hebben aangedaan, luidt het woord des Heren” Jeremia 51:24.

Johannes hoorde een andere stem uit de hemel die zei: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht” 18:4-5. Vergeldt haar zoals zij vergolden heeft en geef haar dubbel naar haar werken, meng haar het dubbele in de beker die zij heeft gemengd. Geef haar  zoveel pijniging en rouw zoals zij heerlijkheid en weelde heeft genoten. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als een koningin, ik ben geen weduwe en rouw zal ik niet zien. Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood, rouw, hongersnood en zij zal met vuur worden verbrand. Want sterk is de Here God die haar heeft geoordeeld.

God roept zijn volk op om uit haar weg te gaan opdat ze geen gemeenschap met haar zonden zouden hebben en daardoor ook van haar plagen zouden ontvangen. Het is daarom dat God Israel gebood om weg te vluchten uit Babel, opdat zij niet ook zouden worden uitgeroeid door de Meden (Jeremia 50:8, 14-16; 29-32; 51:11). Hetzelfde beeld zien we terugkomen in 2 Korintiërs 6:14-7:1 waar de Korintiërs worden vermaand om geen ongelijk span met ongelovigen te vormen. Christenen worden in het Nieuwe Testament opgeroepen om zich reinigen van alle bezoedelingen van het vlees en van de geest. Het is niet mogelijk om in Christus te blijven en tegelijk vast te houden aan goddeloosheid. Zij de vreze van God kennen, reinigen hun handel en wandel van die dingen die Gode niet welgevallig zijn. Het moreel verval in Rome ten tijde van het Nieuwe Testament wordt door Paulus beschreven in Romeinen 1:24-32. Het leert ons ook wat deze woorden betekenden in de praktijk voor de christenen in de eerste eeuw.

Het is de gemakkelijkste weg om mee te doen met goddeloosheid, dat brengt de minste confrontatie. God wil echter dat hetgeen in de duisternis geschiedt, wordt ontmaskerd (Efeziërs 5:11-17). Door niet te spreken over zonde, ontzeggen veel christenen verloren zondaren de weg tot de Vader. Wandel niet op de goddeloze weg van de meerderheid, wandel op Gods weg (Matteus 7:13-14).

Zij die in Babel leven, zullen haar plagen ontvangen! Babel dacht in oudtestamentische tijden ook van haarzelf dat zij ongenaakbaar was (Jesaja 47:7-11) en was vol van haarzelf. Maar het grote Babylon van Openbaringen zou net als Babel door God geoordeeld worden. Haar einde was daar omdat God het had besloten en niemand kan de machtige God weerstaan.

De koningen die met haar hoereerden staan van ver

En de koningen van de aarde die met haar gehoereerd hebben en weelderig zijn geweest, zullen over haar wenen en weeklagen wanneer zij de rook van haar verbranding zien, van verre staande uit vrees voor haar pijniging zeggende: “Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in een uur is uw oordeel gekomen” 18:10.

We zagen eerder al in 17:12 dat de koningen één uur macht ontvangen met het beest. Hier zien we dat Babylons oordeel in één uur is gekomen. En de koningen van de aarde die met haar hoereerden, beschermen haar niet maar staan van verre uit vrees voor haar pijniging. Ze wenen over haar en bedrijven rouw wanneer zij haar vernietiging zien.

De kooplieden van de aarde wenen en hebben rouw over haar, omdat niemand meer hun lading koopt, lading van goud, zilver, edelgesteente en paarlen, fijn linnen, purper, zijde en scharlaken; allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe, lastdieren, schapen; lading van paarden en wagens en lichamen; en zielen van mensen. Het ooft waarnaar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en zal nooit meer gevonden worden. De kooplieden in deze dingen, die rijk waren geworden aan haar, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw hebbend, zeggende: “Wee, wee, die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en edelgesteente en paarlen, want in een uur is al die zo grote rijkdom verwoest!” 18:16. Iedere stuurman, kustvaarder en de zeelieden en allen die de zee bevaren, bleven van ver staan en riepen toen zij de rook van haar verbranding zagen: welke stad was aan deze grote stad gelijk! Zij wierpen stof op hun hoofden en riepen wenend en rouw hebbende: wee, wee die grote stad waarin allen die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk zijn geworden, want zij is in één uur verwoest.

Niet alleen de koningen, maar ook de kooplieden van de aarde wenen over haar. Nu is er niemand meer die hun koopwaar koopt. Ook zij die de zee bevaren weeklagen over Babylon. Zij zien haar verwoesting. Haar rijkdom, grootsheid en macht zijn niet meer.

Toen de machtigen der aarde de val van Tyrus zagen, hulden zij zich in schrik, zetten zich op de grond en beefden voortdurend van ontzetting. Zij hieven een klaaglied over haar aan en zeiden: “Hoe zijt gij, o volkrijke, uit de zee verdwenen, gij hooggeroemde stad, die machtig was ter zee, zij en haar inwoners, die schrik inboezemden aan alle omwonenden.  Nu sidderen de kustlanden ten dage van uw val; ja, de kustlanden aan de zee zijn ontzet vanwege uw ondergang” Ezechiël 26:17-18 (vgl Ezechiël 27:29-36). Tyrus werd verteerd door het vuur dat God deed oplaaien en maakte haar tot as op de grond voor de ogen van allen (Ezechiël 28:17-19). Van het gerucht over de val van Babel beefde de aarde en weenden de volken (Jeremia 50:46). Babel werd van de rotsen gegooid en tot een berg van brand gemaakt, tot een eeuwige woestenij (Jeremia 51:25-26). Zo is ook het einde gekomen over het grote Babylon van Openbaringen.

Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtzaak tegen haar berecht” 18:20. Een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee zeggende: Zo zal Babylon met geweld worden geworpen, de grote stad, en zij zal nooit meer worden gevonden. Geen stem van citerspelers, zangers, fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u worden gehoord. En niemand die enige kunst beoefent zal meer in u worden gevonden en geen geluid van de molen zal meer in u worden gehoord. En geen lamplicht zal meer in u schijnen en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in u worden gehoord, want uw kooplieden waren de machthebbers van de aarde, want door uw toverij werden alle volken verleid en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen die geslacht zijn op aarde.

De hemel, de heiligen, de apostelen en de profeten, zij allen hebben reden om vrolijk te zijn. God heeft hun rechtszaak tegen Babylon beslecht. Toen de twee getuigen werden gedood, was er vreugde bij de goddelozen (11:10). De roep van hen onder het altaar in 6:10 was: “Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?”. Deze vraag is nu beantwoord. Zij hebben reden tot vreugde.

Toen het lot over Babel bezegeld was, moest Jeremia tegen haar profeteren dat zij een eeuwige woestenij zou zijn en zei God: “En wanneer gij dit boek uitgelezen hebt, bind er dan een steen aan en werp het midden in de Eufraat, en zeg: Evenzo zal Babel zinken en niet weer bovenkomen, ten gevolge van het onheil dat Ik erover ga brengen” Jeremia 51:63-64. God zou een keer brengen in het lot van Israel en zou bezoeking brengen aan Babel (Jeremia 50:17-21). Deze woorden moesten hen vertroosten en hoop bieden. Er is geen enkele stad waarvan gezegd kan worden dat al Gods dienaren er gedood zijn, dus begrijpen we deze beschrijving dan ook symbolisch in de context van het hele boek Openbaringen.

  Babylon (Openbaring17-18)

Tyrus (Ezechiël 26-28)

Babel (Jeremia 50-51)

Oordeel over de grote hoer die aan vele wateren zit (17:1)

Koningen van de aarde met haar gehoereerd en zijn dronken van haar hoererij (17:2; 18:3). Gehuld en versierd met kostbaarheden (17:4)

Dronken van het bloed van de heiligen (17:6)


Zij is gevallen (18:2)


Gods volk moet uit haar gaan opdat zij geen deel zouden hebben aan haar zonden en plagen (18:4)

Zij ontvangt vergelding, het dubbel van haar werken (18:6)

Zij denkt dat niets haar kan overkomen (18:7)



Plagen van dood, rouw, hongersnood en met vuur verbrand (18:8)


De koningen der aarde zullen over haar weegklagen (18:9). De kooplieden der aarde hebben rouw over haar (18:11-16). Allen die de zee bevaren wenen over haar (18:17-19)

Vreugde door de heiligen omdat God hun rechtzaak tegen haar heeft berecht (18:20)


Babylon in de zee geworpen, niet meer bewoond en macht kwijt (18:21-24)


Ligt aan de toegangen tot de zee (27:2, 4)

Drijft handel met vele kustlanden als de koopstad der volken (27:3,27). Bezat vele kostbaarheden (27:4-25)






Het zal de volken ten buit worden (26:5)





Bedreef vele ongerechtigheden (28:18)

Dacht dat ze volmaakt schoon was (26:3). Haar prins was hoogmoedig en stelde zich gelijk met God (28:1-6)

Vuur verteerde haar. Werd tot as op de grond gemaakt (28:27)


Kustlanden  beven van gedreun van haar val. Vorsten zijn beven van ontzetting over haar en heffen klaaglied aan (26:15-18). Zeevaarders weeklagen en jammeren over haar (27:29-36)






Gemaakt tot een kale rots, niet meer herbouwd (26:14). Verwoeste en ontvolkte  stad, bedekt door grote wateren (26:19-21). Verdwenen voor altijd (28:19)

Woont aan grote wateren (51:13)


Maakte hele aarde dronken (51:7). Is groot van schatten (51:13)



Plunderaars van Gods erfdeel (50:11). Weigeren Israel te laten gaan (50:33)

Babel is gevallen en gebroken (51:8)


Israel moet  uit Babel wegvluchten (50:8; 51:6, 45-46)


Vergeldt haar naar haar werk (50:29)


Heeft de Here uitgedaagd (50:24)




Haar omgeving door vuur verteerd (50:32). Gemaakt tot een berg van brand (51:25-26)

Voorwerp van ontzetting onder de volkeren (50:23) Het gerucht dat Babel is genomen doet de aarde beven en volken wenen (50:46). Aarde beeft en siddert om haar (51:29)

De wraak van de Here (50:28). God beslecht hun twistzaak (50:34). Vergelding voor kwaad aan Sion aangedaan (51:24, 34-37)

Land wordt tot woestenij gemaakt (50:3; 50:9-10). Zal niet meer bestaan of bewoond (50:39-40). Zee over haar heengeslagen (51:42). Babel zal zinken en niet weer bovenkomen (51:63-64)





Vorige