Gemeente van Christus Houthalen Oost
Het oordeel over Babylon is geveld (17). De grote hoer met wie de
koningen van de aarde gehoereerd hebben (17:1-2), was dronken met
het bloed van de heiligen en Jezus’ getuigen (17:6). Dezen zouden
oorlog voeren tegen het Lam maar het Lam zal hen overwinnen (17:14).
De grote hoer is de grote stad die het koningschap heeft over de
koningen der aarde (17:18), waarvan er één koning regeerde ten tijde
dat Johannes deze profetie kreeg (17:10)
De val van Babylon (18:1-24)
Gaat uit van haar mijn volk opdat gij niet ontvangt van haar plagen
Hierna zag Johannes een andere engel die grote macht had, nederdalen
uit de hemel, de aarde werd verlicht door zijn glanslicht. Hij riep
met sterke stem: “Gevallen, gevallen is
de grote stad Babylon en zij is geworden een woonplaats van
duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een
schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte,
omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de
volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd
hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht
harer weelderigheid” 18:1-3.
De engel verlicht de aarde met
zijn glanslicht en geeft aan dat de grote stad Babylon gevallen is
omdat zij een woonplaats van goddeloosheid was geworden en omdat zij
al de volken en koningen van de aarde heeft verleid met haar
hoererij. Lees de profetieën over Tyrus in Ezechiël 26-28 en Babel
in Jeremia 50-51 aandachtig en vergelijk de omstandigheden en het
taalgebruik met de omschrijving van Babylon in Openbaringen.
Tyrus was gelegen aan de toegangen tot de zee en dreef als de
koopstad der volken handel met vele volken. Zeeschepen met hun
bemanning lagen in haar om koopwaar te ruilen (Ezechiël 27-2-25).
Babel was in haar tijd eveneens een stad die de hele aarde dronken
maakte (Jeremia 51:7). God zei over haar inwoners “Gij,
die aan grote wateren woont, die groot zijt van schatten, uw einde
is gekomen, de maat, waarop gij afgesneden wordt” Jeremia
51:13. Hun hoogmoed werd hun val. Tyrus viel omdat haar vorst
hoogmoedig zei dat hij een god was, zich gelijkstelde met God. Hij
vertrouwde op zijn vermogen van zilver en goud en dacht dat hij rijk
was geworden door zijn wijs beleid (Ezechiël 28:1-6). Babel viel
omdat zij het erfdeel des Heren hadden geplunderd en tegen de Here
hadden gezondigd (Jeremia50:11,14,17). Het was overmoedig geweest
tegen de Heilige Israels (Jeremia 50:29). God liet de Israelieten
weten: “Maar Ik zal voor uw ogen aan
Babel en alle inwoners van Chaldea al het kwaad vergelden dat zij
Sion hebben aangedaan, luidt het woord des Heren” Jeremia
51:24.
Johannes hoorde een andere stem uit de hemel die zei: “Gaat
uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar
zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want haar zonden hebben
zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar
ongerechtigheid gedacht” 18:4-5. Vergeldt haar zoals zij
vergolden heeft en geef haar dubbel naar haar werken, meng haar het
dubbele in de beker die zij heeft gemengd. Geef haar
zoveel pijniging en rouw zoals zij heerlijkheid en weelde
heeft genoten. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als een
koningin, ik ben geen weduwe en rouw zal ik niet zien. Daarom zullen
haar plagen op één dag komen: dood, rouw, hongersnood en zij zal met
vuur worden verbrand. Want sterk is de Here God die haar heeft
geoordeeld.
God roept zijn volk op om uit
haar weg te gaan opdat ze geen gemeenschap met haar zonden zouden
hebben en daardoor ook van haar plagen zouden ontvangen. Het is
daarom dat God Israel gebood om weg te vluchten uit Babel, opdat zij
niet ook zouden worden uitgeroeid door de Meden (Jeremia 50:8,
14-16; 29-32; 51:11). Hetzelfde beeld zien we terugkomen in 2
Korintiërs 6:14-7:1 waar de Korintiërs worden vermaand om geen
ongelijk span met ongelovigen te vormen. Christenen worden in het
Nieuwe Testament opgeroepen om zich reinigen van alle bezoedelingen
van het vlees en van de geest. Het is niet mogelijk om in Christus
te blijven en tegelijk vast te houden aan goddeloosheid. Zij de
vreze van God kennen, reinigen hun handel en wandel van die dingen
die Gode niet welgevallig zijn. Het moreel verval in Rome ten tijde
van het Nieuwe Testament wordt door Paulus beschreven in Romeinen
1:24-32. Het leert ons ook wat deze woorden betekenden in de
praktijk voor de christenen in de eerste eeuw.
Het is de gemakkelijkste weg om mee te doen met goddeloosheid, dat
brengt de minste confrontatie. God wil echter dat hetgeen in de
duisternis geschiedt, wordt ontmaskerd (Efeziërs 5:11-17). Door niet
te spreken over zonde, ontzeggen veel christenen verloren zondaren
de weg tot de Vader. Wandel niet op de goddeloze weg van de
meerderheid, wandel op Gods weg (Matteus 7:13-14).
Zij die in Babel leven, zullen haar plagen ontvangen! Babel dacht in
oudtestamentische tijden ook van haarzelf dat zij ongenaakbaar was (Jesaja
47:7-11) en was vol van haarzelf. Maar het grote Babylon van
Openbaringen zou net als Babel door God geoordeeld worden. Haar
einde was daar omdat God het had besloten en niemand kan de machtige
God weerstaan.
De koningen die met haar hoereerden staan van ver
En de koningen van de aarde die met haar gehoereerd hebben en
weelderig zijn geweest, zullen over haar wenen en weeklagen wanneer
zij de rook van haar verbranding zien, van verre staande uit vrees
voor haar pijniging zeggende: “Wee, wee,
gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in een uur is uw
oordeel gekomen” 18:10.
We zagen eerder al in 17:12
dat de koningen één uur macht ontvangen met het beest. Hier zien we
dat Babylons oordeel in één uur is gekomen. En de koningen van de
aarde die met haar hoereerden, beschermen haar niet maar staan van
verre uit vrees voor haar pijniging. Ze wenen over haar en bedrijven
rouw wanneer zij haar vernietiging zien.
De kooplieden van de aarde wenen en hebben rouw over haar, omdat
niemand meer hun lading koopt, lading van goud, zilver,
edelgesteente en paarlen, fijn linnen, purper, zijde en scharlaken;
allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei
voorwerpen van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer,
kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en
tarwe, lastdieren, schapen; lading van paarden en wagens en
lichamen; en zielen van mensen. Het ooft waarnaar uw ziel begerig
was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is
voor u verloren en zal nooit meer gevonden worden. De kooplieden in
deze dingen, die rijk waren geworden aan haar, zullen van verre
staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw hebbend,
zeggende: “Wee, wee, die grote stad, die
gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd
was met goud en edelgesteente en paarlen, want in een uur is al die
zo grote rijkdom verwoest!” 18:16. Iedere stuurman,
kustvaarder en de zeelieden en allen die de zee bevaren, bleven van
ver staan en riepen toen zij de rook van haar verbranding zagen:
welke stad was aan deze grote stad gelijk! Zij wierpen stof op hun
hoofden en riepen wenend en rouw hebbende: wee, wee die grote stad
waarin allen die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk
zijn geworden, want zij is in één uur verwoest.
Niet alleen de koningen, maar
ook de kooplieden van de aarde wenen over haar. Nu is er niemand
meer die hun koopwaar koopt. Ook zij die de zee bevaren weeklagen
over Babylon. Zij zien haar verwoesting. Haar rijkdom, grootsheid en
macht zijn niet meer.
Toen de machtigen der aarde de val van Tyrus zagen, hulden zij zich
in schrik, zetten zich op de grond en beefden voortdurend van
ontzetting. Zij hieven een klaaglied over haar aan en zeiden: “Hoe
zijt gij, o volkrijke, uit de zee verdwenen, gij hooggeroemde stad,
die machtig was ter zee, zij en haar inwoners, die schrik
inboezemden aan alle omwonenden.
Nu sidderen de kustlanden ten dage van uw val; ja, de
kustlanden aan de zee zijn ontzet vanwege uw ondergang”
Ezechiël 26:17-18 (vgl Ezechiël 27:29-36). Tyrus werd verteerd door
het vuur dat God deed oplaaien en maakte haar tot as op de grond
voor de ogen van allen (Ezechiël 28:17-19). Van het gerucht over de
val van Babel beefde de aarde en weenden de volken (Jeremia 50:46).
Babel werd van de rotsen gegooid en tot een berg van brand gemaakt,
tot een eeuwige woestenij (Jeremia 51:25-26). Zo is ook het einde
gekomen over het grote Babylon van Openbaringen.
“Wees vrolijk over haar, gij hemel en
gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw
rechtzaak tegen haar berecht” 18:20. Een sterke engel nam een
steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee zeggende:
Zo zal Babylon met geweld worden geworpen, de grote stad, en zij zal
nooit meer worden gevonden. Geen stem van citerspelers, zangers,
fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u worden gehoord. En
niemand die enige kunst beoefent zal meer in u worden gevonden en
geen geluid van de molen zal meer in u worden gehoord. En geen
lamplicht zal meer in u schijnen en geen stem van bruidegom en bruid
zal meer in u worden gehoord, want uw kooplieden waren de
machthebbers van de aarde, want door uw toverij werden alle volken
verleid en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen
en van allen die geslacht zijn op aarde.
De hemel, de heiligen, de
apostelen en de profeten, zij allen hebben reden om vrolijk te zijn.
God heeft hun rechtszaak tegen Babylon beslecht. Toen de twee
getuigen werden gedood, was er vreugde bij de goddelozen (11:10). De
roep van hen onder het altaar in 6:10 was: “Tot
hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij
ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?”. Deze vraag
is nu beantwoord. Zij hebben reden tot vreugde.
Toen het lot over Babel bezegeld was, moest Jeremia tegen haar
profeteren dat zij een eeuwige woestenij zou zijn en zei God: “En
wanneer gij dit boek uitgelezen hebt, bind er dan een steen aan en
werp het midden in de Eufraat, en zeg: Evenzo zal Babel zinken en
niet weer bovenkomen, ten gevolge van het onheil dat Ik erover ga
brengen” Jeremia 51:63-64. God zou een keer brengen in het
lot van Israel en zou bezoeking brengen aan Babel (Jeremia
50:17-21). Deze woorden moesten hen vertroosten en hoop bieden. Er
is geen enkele stad waarvan gezegd kan worden dat al Gods dienaren
er gedood zijn, dus begrijpen we deze beschrijving dan ook
symbolisch in de context van het hele boek Openbaringen.
Babylon (Openbaring17-18) |
Tyrus (Ezechiël 26-28) |
Babel (Jeremia 50-51) |
Oordeel over de grote hoer die aan vele wateren zit (17:1) |
Ligt aan de toegangen tot de zee (27:2, 4) |
Woont aan grote wateren (51:13) |