Gemeente van Christus Houthalen Oost
Van Galilea naar Judea
(8:31-10:52)
VIII Voorbereiding "De
Zoon des mensen wordt overgeleverd ... en zij zullen Hem ter dood
brengen en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan"
(8:31-10:52)
8:31 En Hij begon hun te leren, dat de Zoon des mensen veel moest
lijden, en verworpen worden door de ouderlingen, en overpriesters,
en Schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weer
opstaan.
(vgl 17:22; 20:18. Mark 9:31; 10:33. Luk 9:22; 18:31;
24:7). “Van toen
aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen …” Matt 16:21. Jezus begon zijn discipelen te leren dat het nodig was dat
Hij veel moest lijden en verworpen moest worden. We weten dat Petrus
dit ook leerde aan de mensen toen Hij zei “deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd,
hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld
en gedood” Hand 2:23. Jezus leert Zijn discipelen vanwaar het
lijden kwam, nl van de “de ouderlingen,
en overpriesters, en Schriftgeleerden”, de leiders van het
Joodse volk. In Mark 14:43 en Matt 27:41 lezen we hoe zij actief
deelnamen aan het veroorzaken van lijden. Zij waren het die Jezus
verwierpen als vals en onwaardig. Jezus was niet de leider die zij
wilden voor het volk. Jezus moest niet alleen lijden maar Hij moest
ook gedood worden en na drie dagen weer opstaan. Dat de discipelen
op dit moment nog geen aandacht schonken aan wat het betekende dat
Hij uit de dood moest opstaan blijkt uit Joh 20:9 “want
zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan”.
Dus hoewel ze de Schrift hadden gehoord en waren geleerd, begrepen
ze het nog niet omdat ze er niet voldoende aandacht aan hadden
geschonken.
8:32 En dit woord sprak Hij vrij uit;
en Petrus, Hem tot Zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen
Jezus had eerder oppervlakkig en vaag over deze dingen gesproken,
toen Hij bvb zei “Jezus antwoordde en
zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem
doen herrijzen. De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze
tempel gebouwd en Gij zult hem binnen drie dagen doen herrijzen?
Maar Hij sprak van de tempel zijns lichaams. Toen Hij dan opgewekt
was uit de doden, herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit
gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus
gesproken had” Joh 2:19-22. (vgl Joh 3:14; 6:51; Matt 10:38;
12:38-40). Nu Jezus Zich vrij uitsprak over de moeilijke en
pijnlijke tijd die voor Hem lag, begon Petrus Hem te bestraffen,
zeggende “dat verhoede God, Here, dat
zal U geenszins overkomen!” Matt 16:22.
Petrus nam Jezus terzijde en
begon Hem scherp te vermanen, di de les lezen, berispen. Petrus
dacht waarschijnlijk dat Jezus mismoedig was geworden na Zijn
rondreis in Galilea en daardoor pessimistische woorden uitsprak
vanuit een depressieve geest. Op dit moment waren Jezus Woorden een
steen des aanstoots en een rots der ergernis voor Petrus. Petrus
bekeek de dingen vanuit zijn menselijke verstand dat verweven was
met leugens van satan en niet vanuit en door het Woord van God.
Petrus verliet het discipel zijn en nam de plaats van Jezus over om
een leraar te zijn van de dingen waarvan hij op dat moment geen
kennis van had (vgl 1 Tim 1:3-7). Hij liet zich leiden door gevoel
en ongeloof.
8:33 Maar Hij, Zich omkerende, en
Zijn discipelen aanziende, bestrafte Petrus, zeggende: Ga heen,
achter Mij, satanas, want gij bedenkt niet de dingen, die Gods zijn,
maar die der mensen zijn.
Jezus keerde Zich om en terwijl Hij naar Zijn discipelen
keek, bestrafte Hij op Zijn beurt Petrus. Jezus stond Petrus woorden
en houding tegen met de woorden “Ga weg,
achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet
bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen” Matt
16:23. Jezus bestrafte Petrus voor Zijn eigen belang, want Petrus
zijn gedrag was ongeestelijk en werelds. Jezus zegt hem “Ga
heen, achter Mij, satanas”. Het woord satan betekent
tegenstander. Satan is hij die de mens tegenstaat in het bereiken
van zijn doel, nl een leven hebben en onderhouden met God. Petrus
moest begrijpen en leren dat wanneer hij deze gedachten bleef
aanhangen hij het werk Gods zou tegenwerken. Petrus’ verlangen
belemmerde Gods Werk. Het was nodig dat Jezus zou lijden en sterven
opdat daardoor het werk van de duivel zou verbroken worden (vgl Hebr
2:13-15). De duivel had dus een groot voordeel om Gods plan te doen
mislukken. Petrus, in het navolgen van zijn menselijke gedachten en
gevoelens diende daarmee de satan (vgl 2 Kor 2:10-11; 1 Kor 5:5; Rom
8:5-8). Jezus’ bestraffing van Petrus was ingegeven door liefde,
opdat hij tot andere, betere gedachten zou komen (Rom 12:3; 2 Kor
11:3; Jes 55:8-9). “Allen, die Ik
liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u”
Opb 3:19.
8:34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen,
zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene
zichzelf, en neme zijn kruis op, en volge Mij.
Jezus gebruikt deze gelegenheid om de schare en Zijn discipelen een
belangrijke les te leren, nl dat ieder mens die een volgeling van
Jezus wil zijn zichzelf moet verloochenen, di zijn eigen gevoelens
en eigen belangen vergeten. Zo had Jezus al eens gezegd “wie
zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig”
Matt 10:38 en “wie niet zijn kruis
draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn” Luk
14:27. Een ieder die achter Jezus wil komen, dus een ieder die
ervoor kiest om een volgeling van Jezus te worden (vgl Joh 1:11-13),
moet zichzelf verloochenen om te kunnen wandelen in de voetstappen
van Jezus (vgl Luk 9:57; 1 Petr 2:21; Gal 2:20). Dit betekent dat
men bereid moet zijn om mensen, bezittingen en gedachten op te geven
als deze in de weg staan om Christus te volgen. Wie dit niet kan of
wil, kan geen discipel van Jezus zijn. Men moet bereid zijn om zijn
kruis van lijden en zelfopoffering te dragen. Niet alleen wanneer
het goed uitkomt, maar dagelijks. “Indien
iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme
dagelijks zijn kruis op en volge Mij” Luk 9:23. (vgl Joh
12:23-26). Petrus, maar ook de anderen moesten leren dat het niet
meer zijn wil was die belangrijk was, maar Gods Wil! Een volgeling
van Jezus moet de last die het volgen van Christus met zich
meebrengt gewillig dragen en de eigen vleselijke begeerten nalaten (vgl
Tit 2:12; Rom 8:36; 1 Kor 15:31). De egoïstische geest moet
verdwijnen en de Geest van Christus moet in de plaats komen (Matt
20:28).
8:35 Want zo wie zijn leven zal
willen behouden, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven zal
verliezen, om Mijnentwil, en om het Evangelie, die zal het behouden.
Zij die zullen proberen hun leven te behouden, di zij die niet
achter Jezus willen komen door zelfverloochening en door hun kruis
dagelijks op te nemen, zullen hun leven verliezen in de dag van het
oordeel. Zij die zichzelf opgeven om Christus en Zijn evangelie te
volgen zullen behouden worden, dit is de enige manier (2 Tim
2:11-13). Begrijpen we daarom ook Jezus’ scherpe bestraffing van
Petrus? Petrus’ gedachten stonden zijn redding in de weg. Zij die
denken dat het niet Gods Wil is dat er lijden is wanneer men
Christus volgt, hebben niet begrepen waarom Jezus naar de aarde is
gekomen (vgl 1 Petr 4:12-16; 2 Kor 12:10; 2 Tim 1:8).
8:36 Want wat zou het de mens baten zo hij de gehele wereld won,
en aan zijn ziel schade leed?
Hier laat Jezus ons de waarde van een ziel zien, de waarde van jouw
en mijn ziel. Wat nut heeft het als een mens alle macht, bezittingen
en de plezieren van deze wereld heeft, maar schade lijdt aan zijn
eigen ziel. Het winnen van de wereld gaat ten koste van een mens
zijn eigen ziel (vgl Matt 10:28; Hebr 11:24-26). Zij die de wereld
proberen te winnen en tegelijk beweren Christus te volgen, zijn zij
die oppervlakkig en niet toegewijd zijn, je zal in hen een
compromiserende geest vinden om het Woord van God niet ernstig te
nemen. Bedenk ook dat Markus zijn evangelie schrijft aan de
christenen die op dat moment zware vervolgingen ondergingen. Deze
woorden gaven hen die aan het lijden waren hoop en waren een
ergernis voor hen die de wereld probeerden te winnen. God heeft van
de mens een levende ziel gemaakt, zij die hun ziel overgeven aan de
begeerten van deze wereld zullen verloren gaan, zij die zich
overgeven aan hun Schepper zullen behouden worden (Rom 1:25; 1 Petr
4:19).
8:37 Of wat zal een mens geven, tot lossing van zijn ziel?
De mens is vaak bereid een hoge prijs te betalen om een naar eigen
inzichten goed leven te kunnen leiden. Een mens zijn ziel is van
grote waarde om het te verlossen van het eeuwige verderf. God zelf
kwam als mens om dit te verwezenlijken (1 Tim 2:5-6), wat kan een
mens daar tegenover te stellen? Er is niets van wat de mens
in deze wereld kan winnen, waardoor hij zijn ziel kan verlossen van
het eeuwige vuur. Enkel het volgen van Jezus kan dat, gezien Hij de
verlossing voor ons heeft tot stand gebracht (1 Petr 1:18-19; Psalm
49:7-8).
8:38 Want zo wie zich voor Mij en voor Mijn woorden zal geschaamd
hebben, in dit overspelig en zondig geslacht, voor die zal Zich de
Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de
heerlijkheid van Zijn Vader, met de heilige engelen.
Wie zich in dit leven voor Jezus en Zijn woorden schaamt, voor die
zal de Zoon des mensen zich ook schamen in de dag van het oordeel (Rom
1:16; Matt 16:24; Luk 21:27; 1 Tess 4:16; Opb 1:7). Wanneer Jezus
wederkomt op de wolken (Hand 1:11), dan zal Hij komen met Zijn
heilige engelen (vgl 2 Tess 2:7; Matt 13:41,49; 25:31; 7:21-23). Zo
zegt Paulus “indien wij volharden,
zullen wij ook met Hem als koningen heersen; indien wij Hem zullen
verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen” 2 Tim 2:12. Jezus
zei “Een ieder, die Mij belijden zal
voor de mensen, hem zal ook de Zoon des mensen belijden voor de
engelen Gods; maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal
verloochend worden voor de engelen Gods” Luk 12:8-9. Het
belijden van Christus houdt meer in dan enkel te zeggen en te
geloven dat Jezus Heer is zoals sommigen proberen te concluderen uit
teksten zoals Romeinen 10:9; 1 Joh 4:2-3,15. Want hoe zouden we
Jezus onze Heer kunnen noemen als we niet doen wat Hij ons zegt? De
wereld is zondig en overspelig door het gezag en de liefde van God
niet te erkennen en door de wegen die God heeft vooropgesteld niet
te bewandelen (Jak 4:4; Matt 16:4). “Want
de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met
zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden”
Matt 16:27.
9:1 En Hij zeide tot hen: Voorwaar,
Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen, die hier staan, die de dood
niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien, dat het
Koninkrijk Gods met kracht gekomen is.
“Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn
sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet
zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in
zijn koninklijke waardigheid” Matt 16:28. “Ik
zeg u in waarheid, er zijn sommigen onder degenen die hier staan,
welke voorzeker de dood niet zullen smaken, voordat zij het
Koninkrijk Gods gezien hebben” Luk 9:27. Jezus zegt dat het
Koninkrijk zou komen in de generatie van de Joden tot wie Hij deze
woorden spreekt. Deze woorden sluiten dan ook aan bij het begin van
het evangelie van Markus dat zegt “de
tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen” Mark
1:15. Het Koninkrijk zou met kracht komen, deze kracht is de
uitstorting van de Heilige Geest (Hand 1:8). De Heilige Geest kwam
op pinksterdag na de opstanding van Christus (Hand 2:1-4). Christus
regeert sinds die tijd tot Zijn wederkomst als Koning in Zijn
Koninkrijk (1 Kor 15:25; Opb 11:15; Joh 18:36; Hand 2:30-36; Fil
3:20; Kol 1:13; Hebr 1:1-13). Deze teksten leren ons dat het
Koninkrijk niet nog moet worden gesticht in de toekomst, maar dat
het bestaat en dat het hier op aarde is, nl de heerschappij van de
wil van God in de mensen die zich gewillig en volledig aan Hem
onderwerpen (Luk 17:20-21). Jezus is “het lam Gods, dat de zonde der
wereld wegneemt” Joh 1:29, het enige offer Gode welgevallig (Hebr
10:5-6)
9:2 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en
Johannes, en bracht hen op een hoge berg ter zijde alleen; en Hij
werd voor hen van gedaante veranderd.
Na zes dagen nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich en trok
Zich terug op een hoge berg om te bidden (Luk 9:28). Paulus noemt
deze drie later steunpilaren (Gal 2:9), maar dit betekent
niet op dat zij meer of beter waren dan de andere apostelen.
Toen Jezus aan het bidden was veranderde Zijn gedaante voor hen. “En
het geschiedde, terwijl Hij in het gebed was, dat het aanzien van
zijn gelaat anders werd, en zijn kleding werd stralend wit”
Luk 9:29.
Toen Jezus naar de aarde kwam, heeft Hij Zijn Gode gelijk zijn
afgelegd en heeft de gedaante van een dienstknecht aangenomen (Fil
2:5-11) . Hij heeft zich geopenbaard in het vlees als een mens (1
Tim 3:16; Joh 1:14). Nadat Mozes 40 dagen op de berg met God was
geweest, straalde de huid van zijn gelaat dat de mensen hem niet
durfden naderen (Ex 34:29-35). Dit was een afspiegeling van Gods
glorie. In het veranderen van Zijn gedaante laat Jezus Zijn ware
aard zien, nl dat Hij van boven komt en slechts tijdelijk een
lichaam van vlees heeft aangedaan (Hebr 1:3). Wie de Zoon kent, kent
de Vader, wie de Zoon aanbidt, aanbidt de Vader. (vgl Joh 14:8-10)
9:3 En Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw,
hoedanige geen voller op aarde zo wit maken kan.
“En zijn gedaante
veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde gelijk de zon en
zijn klederen werden wit als het licht” Matt 17:2. Vgl Dan
7:9). Paulus zegt dat Jezus “ons
vernederd lichaam veranderen zal, zodat
het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de
kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen”
Fil 3:21 vgl 1 Joh 3:2. Dat deze gedaanteverandering slechts
tijdelijk was op dit moment blijkt uit Matt 28:3, waar we zien dat
Jezus na Zijn opstanding een verheerlijkt lichaam had (vgl Luk
24:39; Joh 20:19; Hand 26:12-15).
9:4 En van hen werd gezien Elía met
Mozes, en zij spraken met Jezus.
Toen Jezus’ gedaante veranderde zagen de 3 discipelen
Elia en Mozes praten met Jezus. “Dezen,
in heerlijkheid verschenen, spraken over zijn uitgang, die Hij te
Jeruzalem zou volbrengen” Luk 9:31. Het feit dat Mozes en
Elia met Jezus spraken leert ons dat er een bestaan is na ons
tijdelijke aardse leven. Van Mozes weten we dat hij gestorven is,
maar niemand weet waar zijn graf is (Deut 34:5-6). Van Elia weten we
dat hij in een storm op een vurige wagen naar de hemel is gevoerd (2
Kon 2:11-13). Mozes was de gever van de wet (Joh 1:17) en Eliah was
een zeer toegewijd profeet die de harten van Israel terug naar God
wilde brengen (Luk 1:17).
9:5 En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed,
dat wij hier zijn, en laat ons drie tabernakelen maken, voor U een,
en voor Mozes een, en voor Elía een.
Petrus, onder de indruk van het gebeuren stelde voor om drie tenten
op te stellen voor Jezus, Mozes en Elia. “En
Petrus en die met hem waren, werden door slaap overmand en, toen zij
ontwaakten, zagen zij zijn heerlijkheid, en de twee mannen, die bij
Hem stonden. En het geschiedde, toen dezen van Hem scheidden, dat
Petrus tot Jezus zeide Meester, het is goed, dat wij hier zijn,
laten wij drie tenten opslaan, voor U een, en voor Mozes een, en
voor Elia een; want hij wist niet, wat hij zeide” Luk
9:32-33. Uit de volgende verzen blijkt dat Petrus in het spreken van
deze woorden Jezus op gelijke hoogte van Mozes en Elia stelde.
9:6 Want hij wist niet, wat hij zeide; want zij waren zeer
bevreesd.
Waarschijnlijk vermoeid zijnde van de reis naar de
berg waren de discipelen in slaap gevallen en wakker geworden
zijnde, zagen zij Jezus met Mozes en Elia praten. Onder de indruk
van het gebeuren en gedreven door angst dacht hij niet na over wat
hij zei.
9:7 En er kwam een wolk, die hen overschaduwde, en een stem kwam
uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon,
hoort Hem!
“Terwijl hij nog sprak,
zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit
de wolk zeide: Deze is
mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar
Hem!” Matt 17:5. Vgl Jes 42:1; Deut 18:19. Petrus zegt hier
later over “Want wij zijn geen vernuftig
gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst
van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn
ooggetuigen geweest van zijn majesteit. Want Hij heeft van God, de
Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen zulk een stem van de
hoogwaardige heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is mijn Zoon, mijn
geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. En deze stem hebben ook wij
uit de hemel horen komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren”
2 Petr 16-18. Jezus is nu de profeet en de wetgever. Hij de profeet
waar Mozes over had geprofeteerd (Deut 18:18). Jezus is Diegene die
over het hemelse spreekt en de middelaar van een nieuw verbond (Hebr
12:22-25; vgl Hebr 1:1; Hand 3:22-23). Dit nieuwe verbond heeft het
oude vervangen.
9:8 En haastig rondom
ziende, zagen zij niemand meer, dan Jezus alleen bij zich.
“Toen de discipelen dit hoorden, wierpen
zij zich op hun aangezicht ter aarde en werden zeer bevreesd. En
Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zeide: Staat op en weest niet
bevreesd. Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus
alleen” Matt 17:6-8. Nadat God glorie en eer aan Jezus had
gegeven om een onderscheid te maken tussen Jezus en Mozes en Elia (Hebr
3:5-6), verdween de wolk plots samen met Mozes en Elia. Deze
oudtestamentische vertegenwoordigers keerden terug naar de
geesteswereld. De discipelen zagen niemand meer dan Jezus alleen.
9:9 En toen zij van de berg afkwamen,
gebood Hij hun, dat zij niemand verhalen zouden, wat zij gezien
hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou opgestaan
zijn.
“En terwijl zij van de berg afdaalden,
gebood Jezus hun, zeggende: Vertelt niemand dit gezicht, voordat de
Zoon des mensen uit de doden is opgewekt” Matt 17:9. “En
terwijl die stem klonk, bevond Jezus Zich alleen. En zij zwegen en
verhaalden in die dagen aan niemand iets van hetgeen zij gezien
hadden” Luk 9:36. De 3 discipelen mochten het aan niemand
zeggen wat ze gezien hadden, ook niet aan hun mede-apostelen. Pas
wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou zijn opgestaan, mochten
ze hierover spreken. De Schrift vertelt ons niet waarom Jezus dit
bevel gaf, maar we lezen wel dat de drie discipelen hier gehoor aan
hadden gegeven. Het leert ons wel dat de Here welbepaalde tijden had
om waarheid publiek bekend te maken.
9:10 En zij behielden dit woord bij zichzelf, vragende onder
elkander, wat het was, uit de doden opstaan.
Zes dagen voor de verheerlijking op de berg had Jezus ook al gezegd
dat de Zoon des mensen uit de doden moest opstaan (Mark 8:31). Onder
de indruk van het gebeuren op de berg vroegen Jakobus, Petrus en
Johannes zich af wat dit betekende.
9:11 En zij vroegen Hem, zeggende: Waarom zeggen de
Schriftgeleerden, dat Elía eerst komen moet?
Nadenkende over deze dingen, daarbij de Schrift in
acht nemende, vroegen ze aan Jezus waarom dan de schriftgeleerden
leerden dat Elia eerst moet komen. Zij verwachtten naar alle
waarschijnlijkheid Elia die wanneer hij zou komen, alle dingen
drastisch zou veranderen. En hier hadden zijn Elia gezien, maar hij
was terug weggegaan. Dit had hen in verwarring gebracht (vgl Mal
4:5; Matt 11:14; Luk 1:17).
9:12 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Elía zal wel eerst
komen, en alles weer oprichten; en het zal geschieden, gelijk
geschreven is van de Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en
veracht worden.
Jezus zei “Elia zal wel komen en alles
herstellen, maar Ik zeg u, dat Elia reeds gekomen is en zij hebben
hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zo zal ook
de Zoon des mensen door hen moeten lijden. Toen begrepen de
discipelen, dat Hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had”
Matt 17:11-13. Net zoals
Jezus de Messiaanse David was die op Davids troon zou zitten en over
Gods Koninkrijk zou gaan heersen (Ez 37:24; Hos 3:5; 2 Sam 7:12-13;
Hand 2:30; Psa 89:3-4; 132:10-11), zo was Johannes de geestelijke
Elia die de harten van de mensen zou voorbereiden op de komst van de
Messias en Zijn koninkrijk (Mark 1:2-8). Sommige groeperingen hebben
de vervulling van deze Schriftplaatsen niet geloofd en hebben in de
19de en in de 20ste eeuw voorspeld dat Elia en
het koninkrijk zouden komen (oa Jehovas getuigen).
Verder zegt Jezus dat het ook zal geschieden gelijk er geschreven
staat van de Zoon des mensen dat Hij veel moet lijden en veracht
worden (vgl Psa 22:7; 69:10; Jes 50:6; 53:4; Dan 9:26; Luk 23:10-12;
). Het voorspelde lijden was Hem nu gedurig voor de ogen.
9:13 Maar Ik zeg u, dat ook Elía gekomen is, en zij hebben hem
gedaan al wat zij gewild hebben,
gelijk van hem geschreven is.
Jezus zegt dat Elia IS gekomen en zij hebben met hem gedaan wat zij
wilden zoals ook over hem was voorspeld, ze hebben hem ter dood
gebracht. “Sinds de dagen van Johannes
de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met
geweld en geweldenaars grijpen ernaar. Want al de profeten en de wet
hebben geprofeteerd tot Johannes toe; en indien gij het wilt
aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou” Matt 11:12-14 (lees
ook Matt 11:2-10). Ze hebben met hem gedaan al wat zij wilden (Mark
6:14-28; Matt 14:3-11; Luk 3:19-20). Hoewel het niet duidelijk is
naar welke Schriftplaatsen de verwijzing “gelijk
van hem geschreven is” is, weten we wel dat Jezus hem meer
dan een profeet noemde (Matt 11:9). Stefenus zei het volgende over
de profeten “Wie van de profeten hebben
uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die
geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie gij
nu verraders en moordenaars geworden zijt” Hand 7:52. Het is
ook waar dat Johannes zijn gelijke had gevonden in Herodias, zoals
Elia dat had in Izebel (1 Kon 18-22).
9:14 En toen Hij bij de discipelen
gekomen was, zag Hij een grote schare rondom hen, en enige
Schriftgeleerden met hen twistende.
Toen Jezus en de drie discipelen “de
volgende dag” (Luk 9: 37) van de berg afkwamen om zich bij de
andere discipelen te voegen, zag Jezus dat er een grote schare
rondom de andere discipelen stond. De Schriftgeleerden waren met hen
aan het twisten. In Zijn afwezigheid hadden de Schriftgeleerden
gebruik gemaakt van de zwakheid van de discipelen om hen in
verwarring te brengen.
9:15 En terstond de gehele schare Hem ziende, werd verbaasd, en
toelopende groetten zij Hem.
De plotse terugkeer van Jezus en de grote verwarring die er heerste,
maakte dat de schare verbaasd was Jezus te zien en ze liepen Hem
tegemoet. De schare was verheugd Jezus te zien en ze groetten Hem
met respect.
9:16 En Hij vroeg de Schriftgeleerden: Wat twist gij met dezen?
Zich richtende tot de veroorzakers van de twist, vraagt Hij hen
waarom ze aan het twisten waren. De grondtekst spreekt niet
specifiek over ‘de Schriftgeleerden’, maar over ‘hun’. Hoewel ze
tijd hadden om te antwoorden, was het de vader van de jongen die
naar voren trad, gezien zijn zaak dit alles had veroorzaakt.
9:17 En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb
mijn zoon tot U gebracht, die een stomme geest heeft.
“En toen zij bij de schare gekomen
waren, kwam iemand tot Hem, knielde voor Hem neder” Matt
17:14. “En zie, een man uit de schare
riep, zeggende: Meester, ik smeek U naar mijn zoon om te zien, want
hij is mijn enige” Luk 9:38. Deze man was gekomen naar waar
hij gehoord had dat Jezus was, maar had enkel de negen discipelen
gevonden, gezien Jezus op de berg was. Hij was gekomen met zijn
enige zoon die een stomme geest had, implicerende dat hij een boze
geest had die de jongen in bezit had genomen.
9:18 En waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en
schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort; en ik heb Uw
discipelen gezegd dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet
gekund.
De vader gaat verder met het beschrijven wat de boze geest met zijn
zoon doet, nl hij doet hem stuiptrekken, schuimen, knerstanden en
hij putte hem volledig uit door de mishandeling. “Here,
heb medelijden met mijn zoon, want hij is maanziek en hij is er
slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in
het water” Matt 17:15. In afwezigheid van Jezus hadden Zijn
discipelen geprobeerd de boze geest uit te drijven, maar ze hebben
het niet gekund. “En ik heb uw
discipelen gesmeekt hem uit te drijven en zij hebben het niet gekund”
Luk 9:40. Hoewel Jezus hen de macht had gegeven over de boze geesten
(Mark 3:15, 6:7), faalden de discipelen. Waarom? Een belangrijke les
die we hieruit kunnen leren is dat we niet moeten handelen op een
gebied waar we nog niet klaar zijn omdat we vol ongeloof zitten. De
afwezigheid van Jezus en de drie vooraanstaande discipelen had
waarschijnlijk ongeloof gebracht bij de negen andere.
9:19 En Hij antwoordde hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe
lang zal Ik nog bij u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt
hem tot Mij.
Jezus antwoorde hem gezien hij degene was die het woord had genomen
met de woorden “O, ongelovig en verkeerd
geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog
verdragen?” Matt 17:17. (vgl Kol 3:13; Ef 4:2; 2 Petr 2:7).
Dit voorval, nl het ongeloof van de schare en het ongeloof van
Jezus’ discipelen, maakt dat Jezus hen allen vermaand omwille van
hun ongeloof. De generatie Israelieten was traag van begrip om de
Messias te herkennen. (Vgl Hebr 3:10-12; Deut 32:20;Num 14:11,22;
Psalm 78:8). Voordat Jezus Zijn medelijden kon laten zien, moesten
ze eerst weten waar het probleem lag. Terecht sprak Jezus deze
woorden, Jezus legt Zijn vinger op de wonde! Jezus gebiedt om de
jongen tot Hem te brengen.
9:20 En zij brachten hem tot Hem; en toen hij Hem zag, scheurde
hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al
schuimende.
“En nog terwijl hij naderbij kwam, wierp
de boze geest hem op de grond en deed hem stuiptrekken” Luk
9:42.Toen ze de jongen bij Jezus brachten, deed de geest hem
stuiptrekken, op de grond vallen en schuimbekken.
9:21 En Hij vroeg zijn vader: Hoe lange tijd is het, dat hem dit
overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af.
Jezus vroeg de vader hoelang dit “de
knaap” (Luk 9:42) al overkomt en hij antwoord “van
zijn kindsheid af”.
9:22 En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water
geworpen, om hem te verderven; maar zo Gij iets kunt, wees met
innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons.
De vader gaat verder te zeggen dat de geest er duidelijk op uit was
om de jongen te verderven. Dan laat de vader zijn zwak geloof zien,
hij zegt: “zo Gij iets kunt”.
Ongetwijfeld waren de moeiten van de jongen, een grote en zware last
voor heel de familie, hij doet dan ook beroep op Jezus’
barmhartigheid om hen te helpen.
9:23 En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven,
alle dingen zijn mogelijk voor hem, die gelooft.
Jezus gaat verder op de woorden van de vader, want
het lag niet aan het feit als Jezus iets zou kunnen maar als de
vader kon geloven in Jezus’ Majesteit. Jezus kon het, maar kon de
vader het geloven? Alle dingen zijn mogelijk voor hem die gelooft!
Wat een wonderbaarlijke woorden! Jezus was gewillig, maar was de man
bereidt zijn ongeloof op te geven en om te geloven? Waarom worden
zielen niet volledig genezen? Waarom worden zonden niet overwonnen?
Waarom blijft er zwakheid? Wel, omdat trots, ego, liefde voor de
wereld, lust, boosheid, … niet worden gekruisigd. We moeten
vertrouwen hebben in God en wanneer we vertrouwen hebben in Hem dan
kan Hij ons helpen. Jezus kracht en werking in ons leven hangt
volledig af van ons geloof en vertrouwen in Hem (vgl Hebr 11:6; Hand
14:9; 2 Kron 20:20).
9:24 En terstond de vader van het kind, roepende met tranen,
zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.
Na eerst hulp voor zijn zoon te hebben gevraagd, ziet de vader in
dat het probleem bij hem lag, bij zijn ongeloof. Het kleine geloof
dat hij had doet hem wenen en uitroepen “Ik
geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp”. Hij vraagt
Jezus kracht en genade zodat hij zijn vertrouwen volledig in Jezus
kan stellen. Jezus vermaning had volbracht waartoe Hij het had
uitgesproken, nl dat de man tot zichzelf kwam en zijn ongeloof inzag
opdat hij daardoor tot Jezus kon naderen. Wanneer ons geloof zwak
is, moeten we net als deze man naar Jezus’ vermaning luisteren en
onze smekingen tot Hem richten (vgl Hebr 5:7; 12:2).
9:25 En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep,
bestrafte de onreine geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove
geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem.
Het geroep van de vader en de hevige manifestatie van de boze geest
trok veel aandacht zodat velen kwamen kijken. Jezus bestrafte de
onreine geest en beval hem om van de jongen uit te gaan om er niet
meer in te komen.
9:26 En hij, roepende en hem zeer scheurende, ging uit; en het
kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was.
De boze geest
gehoorzaamt het bevel van Jezus met tegenzin en probeert de jongen
te doden. Uitgeput van het gebeuren blijft het kind als voor dood
liggen, waardoor velen dachten dat het kind was gestorven.
9:27 En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij
stond op.
“Maar Jezus bestrafte de onreine geest
en Hij genas de knaap en gaf hem terug aan zijn vader” Luk
9:42. “En Jezus bestrafte hem en de boze
geest ging van hem uit, en de knaap was genezen van dat ogenblik af”
Matt 17:18. De reactie van de menigte was als volgt “En
allen stonden verslagen over de majesteit Gods. Toen allen zich
verwonderden over alles, wat Hij deed, zeide Hij tot zijn
discipelen: Legt gij deze woorden in uw oren, want de Zoon des
mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen. Maar zij
begrepen dit woord niet en het was voor hen verborgen, zodat zij het
niet verstonden. En zij durfden Hem niet naar dit woord vragen”
Luk 9:43-45.
9:28
En toen Hij in huis gegaan was, vroegen Hem Zijn discipelen
alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?
Toen zij in een huis waren gegaan en alleen met Jezus waren vroegen
Zijn discipelen Hem “Waarom hebben wij
hem niet kunnen uitdrijven?” Matt 17:19. Ze waren verward en
bezorgd over waarom ze niet in staat waren geweest om de boze geest
uit te drijven, Jezus had hen immers macht gegeven over de boze
geesten (Matt 10:1; Luk 9:1).
9:29 En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan,
dan door bidden en vasten.
“Hij zeide tot hen: Vanwege uw
kleingeloof. Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als
een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier
daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn.
Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”
Matt 17:20-21. Geloof als een mosterdzaad is een klein geloof, maar
als zij zo’n geloof zouden hebben gehad dan zouden zij met dat klein
geloof een berg hebben verplaatst. Hoe klein moet hun geloof dan wel
niet zijn geweest! Geloof wordt groot door bidden en vasten (vgl Ef
6:18; 2 Kor 6:5; 11:27). Daardoor laat een mens zien dat hij
volledig op God vertrouwt en Hem nodig heeft.
9:30 En van daar weggaande, reisden
zij door Galiléa; en Hij wilde niet, dat iemand het wist.
Vgl Matt 16:21; 17:22; 20:18; Mark 8:31; 10:33; Luk 9:22;
18:31; 24:7. Na de verheerlijking op de berg, en na de genezing van
de eniggeboren zoon die bezeten was, reisden Jezus en Zijn
discipelen door Galilea. Op de terugreis van Caesarea Filippi (Mark
8:27) naar Kapernaum (8:33), wilde Jezus niet dat er op dit moment
nog meer ruchtbaarheid werd gegeven aan Hem gezien de tijd nog niet
rijp was. Een eerder voorval doet ons dit beter begrijpen: “Zijn
broeders dan zeiden tot Hem: Ga vanhier en reis naar Judea, opdat
ook uw discipelen uw werken aanschouwen, die Gij doet. Want niemand
doet iets in het verborgen en tracht tegelijk zelf de aandacht te
trekken. Indien Gij zulke dingen doet, maak, dat Gij bekend wordt
aan de wereld” Joh 7:3-4. Dit zeiden Jezus’s broers uit
ongeloof (Joh 7:5). Jezus antwoordde daarop “Mijn
tijd is nog niet gekomen, maar uw tijd is steeds bereid. U kan de
wereld niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig, dat
haar werken boos zijn. Gaat gij op naar het feest; Ik ga niet op
naar dit feest, omdat mijn tijd nog niet vervuld is” Joh
7:6-8. Vanaf Zijn reis naar de omgeving van Tyrus (Mark 7:24)
behield Jezus een bepaalde terughoudendheid vanwege het ongeloof van
de mensen en omdat Hij Zijn aandacht wilde focussen op het lijden
dat voor Hem lag zoals blijkt uit het volgende vers.
9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen, en zeide tot hen: De Zoon
des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij
zullen Hem doden, en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weer
opstaan.
Jezus wilde Zijn discipelen voorbereiden op wat Hem te wachten
stond, zonder gestoord te worden door de menigte. Voor een tweede
maal sinds Petrus’ belijdenis in Caesarea dat Jezus de Christus is,
kondigt Jezus Zijn lijden aan. “Terwijl
zij samen in Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des
mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen” Matt
17:22. De meeste Nederlandse vertalingen zeggen “zal
overgeleverd worden”, terwijl de grondtekst in dit vers zegt
‘is overgeleverd”. Het idee hierachter is dat het proces van
overlevering reeds begonnen was. De kwade handelingen van mensen
waren reeds hun boze plan aan het bewerken. Daarbij komt dan ook het
feit dat Jezus door Zijn Vader in de handen van de mensen in gegeven
om Zijn Wil te volbrengen: “deze, naar
de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de
handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood”
Hand 2:23. Dit was ook waar Jezus, Elia en Mozes op de berg over
spraken (Luk 9:31). De mensen in wiens handen Jezus werd
overgeleverd, zouden Hem doden en gedood zijnde zal Hij ten derde
dagen weer opstaan. Door Gods kracht ZAL Jezus weer opstaan uit de
dood (Joh 10:18). Jezus wilde dat ze goed luisterden naar deze
woorden: “Legt gij deze woorden in uw
oren” Luk 9:44. Matteus geeft de reactie van de discipelen
weer “En zij werden zeer bedroefd”
Matt 17:23. Jezus sprak deze woorden juist opdat ze niet bevreesd
zouden zijn, dat ze zouden weten wat er zou komen.
9:32 Maar zij verstonden dat woord niet, en zij vreesden Hem te
vragen.
De discipelen verstonden de woorden niet, waarschijnlijk omdat ze
deze eenvoudige, makkelijk te begrijpen woorden, niet wilden
aannemen. Ze konden niet begrijpen hoe Hij en de Messias kon zijn en
toch ter dood worden gebracht. De zware bestraffing van Jezus naar
Petrus (Mark 9:33) had hen allen het zwijgen opgelegd, ze durfden
Jezus hierover niets te vragen. “Maar
zij begrepen dit woord niet en het was voor hen verborgen, zodat zij
het niet verstonden. En zij durfden Hem niet naar dit woord vragen”
Luk 9:44. Jezus had hen ook pas hun ongeloof verweten (Mark 9:19).
Hun ongeloof, vooringenomenheid, verkeerde gedachten en
hardhorigheid hielden de betekenis van deze woorden verborgen.
9:33 En Hij kwam te Kapérnaüm, en in het huis gekomen zijnde,
vroeg Hij hun: Waarover hadt gij woorden onder elkander op de weg?
Aangekomen in Kapernaum, dat als uitvalsbasis diende voor de
bediening in Galilea, vraagt Jezus Zijn discipelen naar de woorden
die ze met elkaar hadden op
de weg naar Kapernaum. Toen Jezus niet in hun directe nabijheid was,
hadden ze met elkaar gediscuteerd over wie van hen de grootste zou
zijn in het Koninkrijk der hemelen. “Er
kwam ook een overlegging bij hen op, wie van hen de meeste was. Maar
Jezus kende de overlegging van hun hart” Luk 9:46-47. Jezus
doorzag de gedachten van hun hart, hetgeen enkel is weggelegd voor
God (Jer 17:10). Vandaar dat Hij hen confronteert met deze vraag.
9:34 Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden
geweest op de weg, wie de meeste zou zijn.
Een plotse stilte overviel de discipelen en ze zwegen, want zij
waren met elkaar in woorden geweest over wie de meeste zou zijn. Nl
wie van hen zou de grootste zijn, wie zou de beste plaats krijgen,
wie zou het belangrijkste zijn in het Koninkrijk der hemelen. Een
discussie die zich op de avond dat Jezus werd overgeleverd, zou
herhalen (Luk 22:24-20). Hieruit blijkt ook hoe vlug ze Jezus’
woorden over Zijn lijden waren vergeten en hoezeer hun gedachten
waren afgedwaald naar vleselijke, egoïstische gedachten. Jezus had
hun jaloersheid en tweedracht blootgelegd.
9:35 En neergezeten zijnde, riep Hij de twaalven, en zeide tot
hen: Indien iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen
zijn, en aller dienaar.
De weg die leidt naar de hoogste plaats in het Koninkrijk der
hemelen is de weg van nederigheid en zelfverloochening (Matt 20:27;
23:12). De bereidheid om zichzelf op te offeren en om een dienaar
van allen te zijn, zelfs voor de minste van de discipelen, was de
weg om de eerste te zijn. Zoals Paulus zegt “zonder
zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de
ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn
eigen belang, maar ieder
lette ook op dat van anderen” Fil 2:3-4. Hij die de eerste
wil zijn moet zichzelf laatste plaatsen en een dienaar van allen
worden. (Vgl Luk 14:10; 18:14; Fil 2:5-8; Matt 20:25-28; 1 Tim
2:5-6; Jak 4:6).
9:36 En een kindeke nemende, stelde Hij dat midden onder hen, en
omving het met Zijn armen, en zeide tot hen:
Jezus nam een kind als voorbeeld en plaatste het in het midden van
de discipelen. Het kind vast nemende in Zijn armen zei Jezus: “Voorwaar,
Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult
gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. Wie nu
zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het
Koninkrijk der hemelen” Matt 18:3-4. Kinderen zijn in het
algemeen vrij van hoogmoed, trots en eerzucht. Dit maakt hun
ontvankelijk voor onderricht. Christenen moeten zoals de kinderen
worden: in spreken en gedachten, in nederigheid en vrij van jaloezie
(1 Kor 14:20), in ontvankelijkheid om Goddelijk gezag geleerd te
worden (1 Kor 6:1), om zo tot geestelijke volwassenheid te komen.
Niet kinderachtig, maar kinderlijk. De arrogantie van de discipelen
stond in schril contrast met de nederigheid van een kind, zij
dachten meer van zichzelf dan dat ze werkelijk waren en bedongen
zich door zulk een gedrag de laatste plaats in het Koninkrijk der
hemelen. Meer nog, wanneer zij zich niet zouden bekeren, zouden ze
het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet kunnen binnengaan.
9:37 Zo wie een van
de zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij;
en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Hem, Die
Mij gezonden heeft.
“Een ieder, die dit kind
ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij: en een ieder, die Mij ontvangt,
ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft. Want wie onder u allen de
minste is, die is groot” Luk 9:48. Wie iemand aanvaardt die
zo klein, onschuldig en nederig is als het kind dat Jezus voor Zich
stelt, en die dat doet in Naam van Jezus (op gezag van Jezus), die
ontvangt Jezus zelf. Wanneer wij iemand ontvangen die is zoals
Jezus, nl in de geest van Jezus, dan ontvangen wij Jezus. Wanneer
wij zo iemand niet zouden ontvangen, dan zouden wij Jezus ook niet
ontvangen. Jezus gaat zelfs verder door te zeggen dat wie Hem dan
ontvangt, de Vader ontvangt. De Vader die Jezus gezonden heeft. “Wie
u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij
gezonden heeft. Wie een profeet ontvangt als profeet, zal het loon
van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige ontvangt als
rechtvaardige, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen. En wie
een van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker
koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem
geenszins ontgaan” Matt 10:40-42.
9:38 En Johannes antwoordde Hem,
zeggende: Meester! wij hebben een gezien, die de duivelen uitwierp
in Uw Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden,
omdat hij ons niet volgt.
“Johannes antwoordde en zeide:
Meester, wij hebben iemand in uw naam boze geesten zien uitdrijven
en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt”
Luk 9:49. De opmerking van Jezus dat wie een klein kind ontvangt in
Zijn Naam, Hem zelf ontvangt, had Johannes doen nadenken over een
eerder voorval. De discipelen waren een man tegengekomen die
duivelen uitwierp in Jezus’ Naam, maar die niet samen met de
twaalven Jezus volgde. Het was duidelijk voor de discipelen dat deze
man werkelijk duivelen kon uitwerpen. We weten dat Jezus aan de
zeventig deze kracht ook had gegeven om tekenen te doen (Luk
10:1,9). Maar de discipelen waren ontzet omdat deze man niet met
‘hen’ meeging. Hierom verboden ze hem om verder in Jezus’ Naam boze
geesten uit te werpen. Het was niet omdat deze man verkeerde dingen
deed, of een verkeerde leer verkondigde, maar het was omdat deze man
niet samen met hen handelde, dat ze hem hadden willen beletten. De
grotere betekenis hiervan is dat mensen op de eerste plaats geen
volgelingen van mensen moeten, maar van Jezus. Op de tweede plaats
behoren mensen volgelingen te zijn van hen die Jezus navolgen. Door
dit wel te doen zien we dat volgelingen elkaar gaan aanvallen en
uitsluiten zonder reden en daardoor wordt Gods werk belemmerd (vgl
Num 11:26-29).
9:39 Doch Jezus zeide: Verbiedt hem
niet; want er is niemand, die een kracht doen zal in Mijn Naam, en
haastig van Mij kwalijk zal kunnen spreken.
Jezus antwoordde om het hem niet te verbieden omdat hun motivatie om
het te verbieden niet geoorloofd was. Want hij die deze wonderen en
tekenen kon doen, zoals en om dezelfde reden dat Jezus deze deed,
had deze kracht van God (vgl Hand 2:22; Hebr 2:1-4; 1 Kor 12:3).
Zelfs al zou deze man Christus verkondigen, maar met een onzuivere
bedoeling, dan nog mochten de discipelen zich verheugen in het feit
dat Christus in waarheid werd gepredikt (vgl Fil 1:12-18). Jezus had
Zijn discipelen al gewaarschuwd voor
mensen die wonderen zouden doen in Jezus’ Naam maar die
duidelijk niet in opdracht van
Jezus handelen (vgl Matt 7:21-23). Maar zij die in Naam van
Jezus krachten deden zouden niet vlug kwaad van hem kunnen spreken.
Maar al te vaak zien we de fout van Johannes zich herhalen dat
christenen medechristenen gaan tegenwerken in het goede dat ze doen,
alleen omdat ze geen samenwerking met hen hebben. Laten we deze
woorden niet misbruiken om te gaan prediken dat iedereen zalig wordt
in zijn eigen geloof, noch zijn deze woorden een rechtvaardiging
voor hedendaagse valse gebedsgenezers die bedrieglijke tekenen en
wonderen doen (2 Tess 2:9-15), want dat is niet wat we in deze
verzen terugvinden.
9:40 Want wie tegen ons niet is, die is voor ons.
Er is geen neutraliteit, als je niet voor Jezus bent,
dan ben je tegen hem. Als je niet tegen Jezus bent, dan ben je voor
Hem. Er was geen aanleiding om te concluderen dat deze man tegen
Jezus was, hij was oprecht en diende Christus naar waarheid en
daarom moesten de discipelen hem behandelen als was hij voor Hem.
Merk ook op dat Jezus hier niet impliceert dat iedereen maar op
eigen houtje moet handelen, zo zegt hij elders “Wie
met Mij niet is, die is tegen Mij en wie met Mij niet bijeenbrengt,
die verstrooit” Luk 11:23. Zij die zich onderwerpen aan het
gezag van Christus en in Zijn Naam handelen, brengen bijeen. Dwz zij
die naar waarheid en recht handelen en de wil van God navolgen (vgl
Matt 7:21)
9:41 Want zo wie u een beker water zal te drinken geven in Mijn
Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij
zal zijn loon geenszins verliezen.
“Wie een profeet ontvangt als profeet,
zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige
ontvangt als rechtvaardige, zal het loon van een rechtvaardige
ontvangen” Matt 10:41. Jezus verwijst naar de gastvrijheid
van hen die een discipel van Jezus ontvangen omdat deze een discipel
is. Het loon zal zo iemand niet ontgaan (vgl Matt 25:35-40; Gal
6:10; Rom 12:13; 1 Tim 5:10; Hebr 13:1-3 – liefde voor
vreemdelingen). Ook hier zou het een verdraaiïng van de Schrift zijn
om uit deze woorden te concluderen dat het voldoende is om een glas
water te drinken te geven aan een gelovige om gered te worden.
9:42 En zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het
ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan was, en dat
hij in de zee geworpen was.
Wie een struikelblok is voor een baby in Christus, dwz iemand die
een pasbekeerde tot zonde verleidt, voor zo iemand zou het beter
zijn dat hij met een molensteen rond zijn nek in de zee zou geworpen
worden. Deze vreselijke menselijke straf staat in schril contrast
tegenover de vreselijke straf die God zal brengen over wetteloze
mensen. “Maar een ieder, die een dezer
kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor
hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij
verzwolgen was in de diepte der zee. Wee de wereld om de
verleidingen tot zonde. Want er moeten verleidingen komen, maar wee
die mens, door wie de verleiding komt”
Matt 18:6-7 vgl Luk 17:2.
9:43 En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter
verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen
te gaan in de hel, in dat onuitblusselijk vuur;
“Indien uw hand of uw voet u tot zonde
verleidt, houw hem af en werp hem weg. Het is beter voor u verminkt
of kreupel ten leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten
in het eeuwige vuur geworpen te worden” Matt 18:8. Vgl Deut
13:6-11. Jezus’ woorden zijn duidelijk, doe het kwaad van u weg.
Jezus verkondigt hier niet dat we maar allemaal onze handen moeten
afhakken om zo het eeuwig leven te beërven. Hij had eerder al gezegd
dat de boze daden van ’s mensen eigen hart komen (Mark 7:18-23). Het
gebruiken van deze gelijkenis laat zien hoe ernstig wij elke zonde
moeten nemen en hoe belangrijk het is dat wij ons er zo vlug
mogelijk van bekeren. Paulus zegt: “Dwaalt
niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal
hij ook oogsten. Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit
zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de Geest zaait,
zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Laten wij niet moede worden
goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten,
als wij niet verslappen” Gal 6:7-9. Het is daarom beter om
verminkt het eeuwig leven in te gaan, dan met twee handen de hel in
te gaan. Hel komt van het griekse woord ‘gehenna’. Dit was
oorspronkelijk het dal van Hinnom, ten zuiden van Jeruzalem, waar de
afval en de dode dieren van de stad in geworpen en verbrand werden;
een passend symbool voor de goddelozen en hun toekomstige straf.
Jezus beschrijft de plaats gehenna als een onuitblusbaar vuur,
waarmee hij wil duidelijk maken dat het een eeuwige straf en verderf
zal zijn. Net zozeer als het leven in het hiernamaals eeuwig is, zo
zal ook de straf zijn.
9:44 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust
wordt.
Vgl met Jes 66:24 “Zij
zullen uitgaan en de lijken aanschouwen der mannen, die van Mij
afvallig geworden zijn; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur
zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen
wezen”.
Jezus maakt een vergelijking met het dal van Hinnom, waar wormen en
maden de karkassen opeten en waar het vuur niet uitgaat. Jezus
gebruikt deze woorden om te laten zien dat de hel een vreselijke
plaats is waar verloren zondaars naartoe zullen gaan, de poel die
brandt van vuur en zwavel (vgl Matt 25:41,46; 2 Tess 1:7-9; Opb
14:11; 21:8).
9:45 En indien uw voet u ergert,
houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan
de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in dat
onuitblusselijk vuur;
Jezus zegt hetzelfde over de voet als wat Hij over de
hand zei, zie commentaar op Markus 9:43.
9:46 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust
wordt.
Zie commentaar op Markus 9:44
9:47 En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter
maar één oog hebbende, in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee
ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden;
Jezus zegt hetzelfde over het oog als wat Hij over de hand en de
voet zei, zie commentaar op Markus 9:43. In dit vers voegt Hij er
aan toe ‘in het Koninkrijk Gods in te
gaan’, hetgeen gelijk is aan het leven waarover Hij in vers
43 en 45 spreekt. Het Koninkrijk is het eeuwige Rijk in de hemelen,
het nieuwe Jeruzalem (vgl 2 Petr 1:11; Matt 25:34; 1 Kor 6:9; 15:50;
Gal 5:21). De stad waarvan God de bouwmeester is (Hebr 11:9-10), het
rijk waarvan iemand bij de wedergeboorte (= onderdompeling in water)
een burger van wordt (Fil 3:20; Kol 1:13) en de woonplaats waarnaar
de mens Gods zijn pelgrimsreis voortzet tijdens zijn aards bestaan
(2 Petr 3:13; Hebr 11:13-16).
9:48 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust
wordt.
Zie commentaar op Markus 9:44
9:49 Want een ieder zal met vuur
gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden.
Onder het oude verbond moest elk offer aan God gezouten worden (Lev
2:13) zodat het aangenaam voor God was. Paulus vermaant ons “met
beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een
levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke
eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt
hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen
wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene”.
Het gevolg van zulk een houding is dat deze mens verzoekingen en
moeiten zal ervaren omdat hij met God rekening houdt (1 Petr 1:6-7;
4:12-14). Zij die dit lijden om Jezus’ wil uit de weg gaan, dit zijn
zij die niet bereid zijn om datgene dat tot zonde verleidt weg te
doen uit hun leven, zullen het eeuwig leven niet beërven. Paulus
zegt “Trouwens, allen, die in Christus
Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden” 2 Tim
3:12.
9:50 Het zout is goed; maar indien
het zout zouteloos wordt, waarmee zult gij dat smakelijk maken? Hebt
zout in uzelf, en houdt vrede onder elkander.
Jezus zegt dat zout goed is (vgl 2 Kon 2:19-22) en dat
alle discipelen zout in zichzelf moeten hebben. Wanneer de discipel
zijn zout verliest, wanneer hij lijden om Gods Wil uit de weg gaat,
hoe kan hij zichzelf dan
aangenaam voor God maken?
“Gij zijt het zout der aarde;
indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten
worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de
mensen vertreden te worden” Matt 5:13. (vgl Luk 14:26-35).
Wanneer de christen zijn volharding opgeeft en zijn vrijmoedigheid
prijsgeeft, dan is er geen redding meer mogelijk voor hem (Hebr
10:35-39). “En gij zult door allen
gehaat worden om mijns naams wil; maar wie volhardt tot het einde,
die zal behouden worden” Matt 10:22. Johannes zei “Let
op uzelf, dat gij niet verliest wat wij verricht hebben, maar uw
loon ten volle ontvangt. Een ieder, die verder gaat en niet blijft
in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer blijft,
deze heeft zowel de Vader als de Zoon” 2 Joh 1:8-9. De mens
Gods wordt vermaand zichzelf voor God te heiligen, wanneer hij dit
nalaat zal hij God niet zien (Hebr 12:14-17). De levensheiliging en
het houden van vrede onder elkander zijn Jezus’ geboden aan Zijn
discipelen naar aanleiding van Johannes opmerking over de man die in
Zijn Naam boze geesten uitdreef.
10:1 En van daar opgestaan zijnde,
ging Hij naar het gebied van Judéa, door de overzijde van de
Jordaan; en de scharen kwamen weer samen bij Hem, en gelijk Hij
gewoon was, leerde Hij hen weer.
Na ongeveer een 22 maanden te hebben geleerd in de streek van
Galilea vertrok Hij vandaar om er niet meer terug te komen tot na
Zijn dood (Matt 28:16-17; Joh 21:1). De schare vergaderde zich weer
bij Jezus en naar gewoonte leerde Hij hen weer.
10:2 En de Farizeeën, tot Hem komende, vroegen Hem, of het een
man geoorloofd is, zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende.
(Vgl Matt 5:31-32; 19:1-12; Luk 16:18; Rom 7:1-4; 1
Kor 7:10-11) De Farizeën waren er niet op uit om te leren van Jezus,
ze wilden Hem verzoeken met de vraag “Is
het geoorloofd zijn vrouw weg te zenden om allerlei redenen?”
Matt 19:3.
In de eerste eeuw waren de Joden onderverdeeld in verschillende
secten. De bekendste zijn de Farizeën, de Saduceën en de Essenen,
waarvan de Farizeën de meest invloedrijkste waren. In de eerste eeuw
waren er 2 scholen (gedachtegangen), nl de school van Shammai en de
school van Hillel. Beide mannen waren tijdsgenoten in Jezus’ tijd en
zij hadden tegenovergestelde opvattingen over Deut 24:1-4 waar een
man de toelating wordt gegeven om zijn vrouw weg te zenden “als
hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks
aan haar gevonden heeft” Deut 24:1. De school van Shammai
legde uit dat dit vers betekende “dat een man zijn vrouw niet mocht
scheiden tenzij hij erachter was gekomen dat zij ontrouw was
geweest”. De school van Hillel legde dit vers uit dat het verwees
naar ‘alles wat onbehoorlijk is’, dus zeiden zei “dat een man zijn
vrouw mocht scheiden als zij het eten had laten aanbranden”. De
meest gangbare en algemeen aanvaarde uitlegging was die van de
school van Hillel. In het antwoorden van deze vraag zou Jezus
sowieso mensen voor het hoofd stoten, daarom ook dat deze vraag een
verzoeking was. Matteus lijkt
meer het antwoord van Jezus te geven gericht aan mensen die bekend
zijn met Gods Woord betreffende scheiding en hertrouwen maar die het
verkeerd hadden geïnterpreteerd. Markus daarentegen lijkt zich meer
te richten tot mensen die niet bekend zijn met Gods Woord
betreffende scheiding en hertrouwen en daarom gaat Markus enkel in
op de algemene regel, nl “Is het een man
geoorloofd zijn vrouw weg te zenden?” Mark 10:2.
10:3 Maar Hij antwoordende, zeide tot hen: Wat heeft u Mozes
geboden?
Jezus antwoordde met een wedervraag, nl “wat
heeft Mozes u geboden?”. Door dit te doen wil Jezus dat ze
zelf een antwoord geven op hun vraag.
10:4 En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten een scheidbrief te
schrijven, en haar te verlaten.
(vgl Deut 24:1-4. Jer 3:1-5-14; Mal 2:10-16). Uit hun antwoord
blijkt dat ze wisten wat Jezus eerder had gezegd (zie Matt 5:31-32)
en dat ze aanstuurden op een conflict tussen Jezus’ Woorden en de
wet van Mozes. Hun antwoord was dat Mozes het had toegelaten om
hun vrouw een scheidbrief te geven en haar te verlaten. Het
Griekse Woord apoluo, ook wel vertaald door ‘wegzenden of verlaten’
betekent ‘de vrijheid geven, laten gaan, vrijlaten, loslaten, het
huis uit sturen, verstoten’. Mozes had dit toegelaten, nl dat een
man zijn vrouw een brief van scheiding kon schrijven zodat hij van
haar kon scheiden, deze toelating was niet aan de vrouw gegeven.
Deze scheidbrief was dan het bewijs dat hij haar niet meer als zijn
vrouw beschouwde. Merk op dat Jezus vroeg wat Mozes had geboden
en zij antwoorden met wat Mozes had toegelaten.
10:5 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Vanwege de hardheid van
uw harten heeft hij u dat gebod geschreven.
Jezus bevestigt dat Mozes deze regel heeft gegeven (zie Deut
24:1-4), maar Hij beschouwt Mozes’ toelating niet als definitief en
sluitend antwoord. Want het was vanwege het ongeestelijk gedrag en
de rebelse houding van de Israëlieten dat Mozes hen een gebod had
gegeven om echtscheiding te regelen. De mannen van Israel hadden hun
harten erop gezet om hun vrouwen te scheiden en Mozes liet het toe
vanwege hun hardheid van hart. Mozes beval hen nergens dat mannen
hun vrouwen moesten scheiden, maar beval om in geval van scheiding
een scheidbrief te schrijven. Verder verbood Mozes de mannen ook dat
ze de vrouw waarvan ze zich hadden afgescheiden terug opnieuw tot
vrouw zouden nemen (Deut 24:4). Mozes was geen voorstander van
echtscheiding, maar probeerde de schade aan en het misbruik van de
vrouw te beperken. Daarom liet hij het toe dat de gescheiden vrouw
mocht hertrouwen (Deut 24:2-3). Een geestelijk persoon daarentegen
zal niet tevreden zijn met een toelating gegeven vanwege ongeloof en
de hardheid van hart, maar zal altijd zoeken naar Gods ideaal!
De reden van ‘iets onbehoorlijks’ in Deut 24:1 lijkt een reden
minder dan overspel te zijn want op overspel stond de doodstraf. “Wanneer
een man betrapt wordt, terwijl hij gemeenschap heeft met een vrouw,
die gehuwd is, dan zullen zij beiden sterven: de man, die met de
vrouw gemeenschap gehad heeft, en ook de vrouw. Zo zult gij het
kwaad uit Israel wegdoen” Deut 22:22.
10:6 Maar van het begin der schepping heeft ze God man en vrouw
gemaakt.
(vgl Gen 1:27; 2:24; Mal 2:15) Israels hardheid van hart
en Mozes’ antwoord daarop staan in contrast met wat God bedoelde
toen hij man en vrouw schiep, zo blijkt ook uit Matteus weergave “Mozes
heeft u met het oog op de hardheid uwer harten toegestaan uw vrouwen
weg te zenden, maar van den beginne is het zo niet geweest”
Matt 19:8. Jezus gaat terug naar het begin waar God man en vrouw
heeft gemaakt. Adam en Eva waren voor elkaar geschapen, dit sluit
uit man-man, vrouw-vrouw, mens-dier, man-meerdere vrouwen, … . Gods
Wil is één man voor één vrouw tot de dood hen zouden scheiden. Jezus
was enkel geïnteresseerd in de originele bedoeling van het huwelijk
door God ingesteld (vgl Ef 5:22-32). Zo zegt God in de tijd van de
profeet Maleachi tegen Israel: “Weest
dan op uw hoede voor uw hartstocht, en dat men niet ontrouw worde
aan de vrouw zijner jeugd. Want Ik haat de echtscheiding, zegt de
Here, de God van Israel, en dat men zijn gewaad met geweldpleging
overdekt, zegt de Here der heerscharen. Daarom, weest op uw hoede
voor uw hartstocht en weest niet ontrouw” Mal 2:15-16. De
mens die God liefheeft zal nooit kiezen voor datgene dat God haat,
nl echtscheiding.
10:7 Daarom zal een mens
zijn vader en moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen;
Omdat de vrouw uit de man is genomen (Gen 2:23), daarom
zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen.
De relatie tussen een man en zijn vrouw is belangrijker dan welke
menselijke relatie dan ook. Aanhangen betekent ‘verkleefd zijn aan,
vastgelijmd, gehecht zijn aan’. Dus hoewel kinderen hun ouders
moeten eren, komt de tijd dat ze hun ouders moeten achterlaten om
zich aan een vrouw te hechten. Over deze huwelijksband zegt Paulus “Want
de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze
leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet,
die haar aan die man bond” Romeinen 7:2
en “Een vrouw is gebonden, zolang
haar man leeft; maar indien haar man is ontslapen, is zij vrij om te
trouwen, met wie zij wil, mits in de Here” 1 Corinthe 7:39.
10:8 En die twee zullen tot één vlees zijn, alzo dat zij niet
meer twee zijn, maar één vlees.
De man en vrouw die zich aan elkaar hechten, zullen tot één vlees
zijn. Dit is een verwijzing naar de sexuele gemeenschap tussen een
man en zijn vrouw. Paulus gebruikt deze term ook voor de
ongeoorloofde gemeenschap tussen een man en een hoer (1 Kor 6:16).
De fysieke éénwording tussen een man en zijn vrouw staat voor het
éénworden van 2 mensen op emotioneel, sociaal en geestelijk gebied.
In het huwelijk is er geen sprake meer van twee, maar van één! Dat
was en is nog steeds Gods instelling! Over de sexuele gemeenschap
geeft Paulus richtlijnen in 1 Kor 7:1-9.
10:9 Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.
Wat God dan heeft samengevoegd mag een mens niet
scheiden. Scheiden is hier vertaald van het Griekse woord ‘chorizo’
en betekent ‘zich afzonderen van, verlaten, vertrekken, weggaan,
zich afscheiden van’. Wat God dmv de instelling van het huwelijk met
elkaar heeft verbonden, mag een mens NIET scheiden. Paulus zegt
hierover “Doch hun, die getrouwd zijn,
beveel ik niet, maar de Here, dat een vrouw haar man niet mag
verlaten (is dit toch gebeurd, dan moet zij ongehuwd blijven of zich
met haar man verzoenen) en een man moet zijn vrouw niet verstoten”
1 Kor 7:10-11. Ook onder het nieuwe verbond wordt een vrouw het
recht niet gegeven om haar man te verlaten (chorizo), heeft zij dat
toch gedaan dan moet zij ongehuwd blijven of zich met haar man
verzoenen. Rom 13:1-2 leert ons dat ieder mens zich moet onderwerpen
aan de overheden die boven hen staan (vgl Tit 3:1; 1 Petr 2:13-14).
Dus wanneer de overheid bepaalde richtlijnen hanteert die niet
ingaan tegen Gods Wet, dan behoort de mens die te gehoorzamen. Dit
betekent dat men de wetten van het land moet respecteren mbt het
huwelijk voordat men van een huwelijk kan spreken. Het is niet
voldoende om sexuele gemeenschap te hebben om van een huwelijk te
spreken. Maar wanneer mensen een wettig (naar Gods maatstaven)
huwelijk zijn aangegaan, naar het voorbeeld dat God ons heeft
gegeven in de schepping, dan heeft de mens geen enkel recht om dat
huwelijk te ontbinden. Toch zien we dat vele overheden Gods Wil
hierin met de voeten treden door echtscheiding om de meest
uiteenlopende redenen toe te laten en door mensen in de echt te
verbinden die volgens Gods Wet niet met elkaar mogen gehuwd zijn.
Dat wat God heeft samengevoegd mag de mens niet scheiden! Zij die
sexuele gemeenschap hebben zonder huwelijk of zich in een
ongeoorloofd huwelijk bevinden zullen het Koninkrijk Gods niet
beërven (1 Kor 6:9-11). “Het huwelijk
zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en
echtbrekers zal God oordelen” Hebr 13:4.
10:10 En in het huis vroegen Zijn discipelen Hem weer daarover.
Na de discussie met de Farizeën zijn de discipelen
zwaar onder de indruk van hetgeen Jezus heeft gezegd dat ze Hem er
opnieuw achter vragen toen ze met Hem alleen waren. Ook wat Jezus in
Matteus 19:10-12 zegt, lijkt in de privésfeer te zijn gesproken. De
conclusie van Jezus’ Woorden was zo ernstig, zorgwekkend en
provocerend omdat de Joden al zolang het tegenovergestelde
praktiseerden, dat de discipelen meer uitleg wilden.
10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat, en een
andere trouwt, die doet overspel tegen haar.
En Jezus geeft hun meer uitleg, nl de man die zijn vrouw verlaat en
een andere trouwt die doet overspel tegen haar. Zolang deze man in
dat tweede onwettige huwelijk blijft pleegt hij overspel. Lukas zegt
hierover “En ieder, die zijn vrouw
wegzendt, en een andere trouwt, pleegt echtbreuk; en wie een vrouw,
die door haar man weggezonden is, trouwt, pleegt echtbreuk”
Luk 16:18. Wanneer een man zijn vrouw wegzendt en een andere vrouw
trouwt dan pleegt hij echtbreuk. Wie een vrouw trouwt die door haar
man is weggezonden pleegt ook echtbreuk! Noch een doop, noch een
gebed om vergeving kunnen echtbreuk vergeven zolang men zich niet
daarvan bekeert. Dwz dat men niet in een overspelig of onwettig
huwelijk kan blijven leven als men God wil dienen. Net zozeer als
een homo moet stoppen met zijn homefiele praktijken, zo moet een
overspelige relatie of huwelijk worden gestopt vooraleer Gods
vergeving kan geschieden. Hoe dieptriest zijn de gevolgen niet voor
mensen die Gods Wil altijd hebben genegeerd en hun eigen begeerten
hebben nagevolgd. Het is daarom ook dat de discipelen zeggen “Indien
voor een man de zaak met zijn vrouw zo staat, is het niet raadzaam
te trouwen. Doch Hij
zeide tot hen: Niet allen vatten dit woord, alleen zij, aan wie het
gegeven is. Er zijn immers gesnedenen, die zo uit de moederschoot
geboren zijn, en er zijn gesnedenen, die door de mensen gesneden
zijn, en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille
van het Koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, die vatte het”
Matt 19:10-12.
10:12 En indien een vrouw haar man zal verlaten, en met een
andere trouwen, die doet overspel.
In de wet van Mozes was de toelating van echtscheiding enkel aan de
man gegeven, niet aan de vrouw. Dus enkel de man kon een
echtscheiding inzetten. De Romeinse wet daarentegen – merk op dat de
mensen voor wie het evangelie van Markus werd geschreven Romeinse
christenen waren (zie intro) – liet het toe dat vrouwen hun mannen
konden scheiden. Daarom dat Jezus hier hetzelfde zegt over de vrouw
nl elke vrouw die haar man zal verlaten en een andere trouwt die
doet overspel. In 1 Kor 7:10-11 geeft Paulus weer wat een vrouw moet
doen indien zij wel heeft gedaan wat zij niet mocht doen.
De uitzondering
In Matteus 19:1-9, tijdens de publieke discussie met de Joden, lijkt
Jezus een uitzondering te geven voor de man. De vraag waar Jezus op
antwoordt was de volgende “Is het
geoorloofd zijn vrouw weg te zenden om allerlei redenen?”
Matt 19:3. Jezus antwoord hierop was “Doch
Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij
en een andere trouwt, pleegt echtbreuk” Matt 19:9. De reactie
van de discipelen hierop was “Indien
voor een man de zaak met zijn vrouw zo staat, is het niet raadzaam
te trouwen” Matt 19:10.
Jezus had eerder al eens gezegd tegen de Joden dat ontucht de enige
reden was dat een man zijn vrouw mocht wegzenden (Matt 5:31-32).
Elke andere reden maakt dat de man echtbreuk met zijn vrouw pleegt
en wie een weggezonden vrouw trouwt, die pleegt ook echtbreuk. In
Matt 19:9 zegt Jezus dat wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden
dan hoererij en een andere trouwt, echtbreuk pleegt. Dus ook het
hertrouwen na het wegzenden om een andere reden dan hoererij
resulteert in echtbreuk. Er is veel controverse over dit vers.
Sommigen beweren dat de uitzondering van Matteus 19:9 recht geeft op
een tweede huwelijk en ze zeggen daarbij dat ook de vrouw haar man
mag wegzenden in geval van hoererij. Deze schrijver gelooft dat Matt
19:9 enkel over de man spreekt en zal de man altijd aanraden om
alleen te blijven of zich te verzoenen met zijn vrouw in geval van
hoererij. Dat is het voorbeeld wat God ons heeft gegeven in Jeremia
3:1,6-11. De reden waarom deze schrijver gelooft dat een vrouw geen
recht heeft om haar man weg te zenden, is omdat in de scheppingsorde
en door de zondeval God de vrouw onder de man
heeft geplaatst (Gen 3:16; Ef 5:23; 1 Kor 11:3,8-12. Niet dat
een vrouw minderwaardig is dan de man (vgl Gal 3:26-28), maar Paulus
gebiedt wel “Een vrouw moet zich rustig,
in alle onderdanigheid, laten onderrichten, maar ik sta niet toe,
dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet
zich rustig houden. Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva. En
Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de
verleiding in overtreding gevallen; doch zij zal behouden worden,
kinderen ter wereld brengende, indien zij blijft in geloof, liefde
en heiliging, met ingetogenheid” 1 Tim 2:11-15. Een vrouw mag
geen gezag uitoefenen over de man, zij moet zich onderwerpen aan de
man. Als we enkel bij de Schrift blijven dan kunnen we nooit
concluderen dat de uitzondering gegeven in Matteus 19:9 automatisch
ook voor de vrouw geldt. De context laat deze gedachte niet toe!
Sommigen gaan ook uit elkaar om allerlei redenen (het gaat niet,
financiële problemen, …) ongeacht wat er in 1 Kor 7:3-6 staat en
wachten dan af totdat de partner een relatie begint met een ander
wegens het gemis aan zelfbeheersing. Op basis van die ongeoorloofde
relatie scheiden ze dan onder het mom van hoererij, maar dat was
helemaal niet de reden waarom ze uit elkaar zijn gegaan! Men wacht
gewoon af wie het eerst overspel pleegt nadat men uit elkaar is
gegaan, maar dit is een pure verdraaiïng van de Schrift.
10:13 En zij brachten kinderkens tot
Hem, opdat Hij ze aanraken zou; en de discipelen bestraften hen, die
ze tot Hem brachten.
Matt 9:13-15; Luk 18:15-17. Deze ouders, de goedheid en
vroomheid van Jezus kennende, brachten hun kinderen tot Hem opdat
Hij ze zou aanraken. Het Griekse woord paidion wordt gebruikt voor
zuigelingen en kinderen tot ongeveer 7 jaar.
Matteus zegt “Toen werden
kinderen tot Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en
bidden” Matt 19:13. Het voorbeeld van Jacob (Israel) leert
ons dat dit gebruikelijk was om een zegen te geven (Gen 48:8-20; vgl
Hand 6:6; 13:1-3). Deze handoplegging is niet te verwarren met de
handoplegging van de apostelen die de gave bezaten om door
handoplegging gaven van de geest door te geven (vgl Hand 8:14-19;
19:6).
De discipelen, waarschijnlijk nog met hun gedachten bij de zware
materie van echtscheiding, waren verveeld met het feit dat ze naar
hun gevoelen Jezus lastig vielen met het brengen van kleine kinderen
tot Hem. Hier valt een belangrijke les uit te leren dat we niet onze
prioriteiten verkeerd stellen wanneer we met zwaarwichtige
geloofsonderwerpen bezig zijn.
10:14 Maar Jezus, dat ziende, nam het
zeer kwalijk, en zeide tot hen: Laat de kinderkens tot Mij komen, en
verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.
Toen Jezus zag dat de discipelen het verhinderden dat de kinderen
tot Hem kwamen, nam Hij het Zijn discipelen zeer kwalijk (vgl Ef
4:26). De bestraffing door de discipelen was onterecht en verkeerd.
Jezus zegt “Laat de kinderkens tot Mij
komen, en verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods”.
De kinderen mochten in geen enkel geval gehinderd worden om tot bij
Jezus te komen. Nederigheid, onschuld, zuiverheid en simpel
vertrouwen zijn eigenschappen die kinderen bezitten die noodzakelijk
zijn voor burgers van Gods Koninkrijk. Zo zegt Petrus “verlangt
als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat
gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid” 1 Petr 2:2 (vgl
Psalm 131:2; 1 Kor 14:20; Opb 14:5). Merk ook op dat Jezus’ Woorden
de leer van de erfzonde ontkrachten. Als kinderen geboren worden als
zondaren, dan zegt Jezus dat wij zondaren moeten worden om het
Koninkrijk Gods te beërven. Kleine kinderen kennen geen onderscheid
tussen goed en kwaad en zijn dus onschuldig aan zonden (Deut
1:34-39; Rom 9:11; Jer 19:2-6). De geestelijke gevolgen van zonden
niet worden doorgegeven van vader op zoon, maar alleen zullen rusten
op de zondaar zelf (Ez 18:1-4, 19-20; Jer 32:29-30; Ex 32:30-33).
Zonde is iets wat een mens doet en niet wat men erft, God heeft de
mens immers recht gemaakt (1 Joh 3:4 Pred 7:29). Het zijn niet de
zonden van Adam die een mens van God scheiden, maar zijn
persoonlijke zonden (Jes 59:1-2; Ef 2:1). Daarom leert de bijbel ook
dat een mens zal geoordeeld worden naar zijn eigen daden (Rom 2:6; 1
Petr 1:17; 2 Kor 5:10). Ook Paulus zegt dat hij pas geestelijk begon
te sterven toen hij zondigde (Rom 7:9-11; vgl Ez 28:15).
De kinderen van iemand die gelovig wordt wanneer in een huwelijk,
zijn heilig voor God zo zegt Paulus in 1 Kor 7:14 (vgl Ex 34:16;
Deut 7:3-4; Joz 34:12;Ezra 9:1-15 en Neh 13:23-31). 1 Kor 7:14 gaat
niet over gelovigen die ondanks het nieuwtestamentisch verbod (2 Kor
7:14-18), toch een huwelijk zijn aangegaan met een ongelovige. Onder
het oude testament moesten zij die een gemengd huwelijk waren
aangegaan ondanks het verbod van God hun vrouw en hun kinderen
verstoten. Dit was voor sommigen in Korinthe een probleem gezien zij
christen waren geworden terwijl ze gehuwd waren. Paulus zegt dat
dezen onder het nieuwe testament hun ongelovige partners niet
mochten verstoten. Zowel de ongelovige partner als kinderen waren
geheiligd in de gelovige. Dit betekent niet dat ze behouden waren,
maar dat hun familiale relatie tov gelovige geoorloofd was.
10:15 Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het
Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeke, die zal in het
geenszins ingaan.
Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het niet
kunnen ingaan. Het Koninkrijk Gods op aarde is Gods heerschappij dmv
de waarheid in de harten van goede en eerlijke mensen (vgl Luk
8:15). Een mens kan het Koninkrijk ingaan door het woord der
waarheid te omarmen (vgl Joh 3:3-5; 1 Petr 1:22-25; Jac 1:18). Dit
kan door net als een kind een vertrouwend geloof, snelle bekering,
mildheid, nederigheid, klaar om te gehoorzamen, bereidheid om geleid
te worden. Spijtig genoeg falen veel ouders vandaag de dag om hun
kinderen zo op te voeden (Ef 6:1-4; Kol 3:20-21), waardoor dit beeld
van kinderen niet meer vanzelfsprekend is.
10:16 En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd
hebbende, zegende Hij ze.
En Jezus, om Zijn Woorden kracht bij te zetten door
het voorbeeld, omarmde de kinderen, legde hen de handen op en
zegende ze.
10:17 En toen Hij uitging op de weg,
liep een tot Hem, en voor Hem op de knieën vallende, vroeg Hem:
Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve?
“En zie, iemand kwam tot Hem
en zeide: Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven
te verwerven?” Mat 19:16 . Deze jongeling (Matt 19:20) was
een hooggeplaatst persoon (Luk 18:18). Hij bezat dus een positie van
aanzien. Deze man kwam met een bepaald ongeduld en met eerbied tot
Jezus want hij knielde voor Hem neer. Hij stelde zichzelf de vraag
die velen vandaag niet meer stellen, nl wat moet ik doen om het
eeuwige leven te beërven. Merk op dat hij vraagt wat hijzelf moet
doen, di uitvoeren, om het eeuwig leven in bezit te mogen nemen. Dus
hoewel hij veel aardse bezittingen had, had zijn ziel in hem nog
geen vrede gevonden. De gevangenisbewaarder stelde dezelfde vraag
aan Paulus en hij werd in diezelfde nacht gedoopt nadat Paulus hem
het evangelie had gepredikt (Hand 16:27-34). Om het eeuwig leven te
beërven is er een deel dat God moet doen en een deel dat de mens
moet doen, nl het evangelie horen, zich bekeren met berouw; geloven,
belijden, zich laten dopen en trouw blijven tot de dood.
10:18 En Jezus zeide tot hem: Wat
noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan Eén, namelijk God.
Jezus had eerder al duidelijk gemaakt dat hij Gode gelijk was (Mark
2:9-12; 4:39-41). Dus is het onschriftuurlijk om uit deze woorden te
concluderen dat Jezus zijn Gode gelijk zijn zou ontkennen (vgl Fil
2:5-8). De reden waarom Hij deze woorden spreekt is omdat Jezus niet
de eer van mensen zocht (vgl Joh 5:30-34; 41-44, 17:3-5) en in Zijn
gedaante als mens is Hij Zijn vader gehoorzaam geweest tot de
kruisdood.
10:19 Gij weet de geboden:
Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult
niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; gij zult niemand
te kort doen; eer uw vader en moeder.
Vgl Ex 20:12-17; 21:12. Deut 5:17. Rom 13:9.
Als antwoord op de vraag ‘wat moet ik doen om het eeuwige leven te
beërven’ verwijst Jezus naar de enkele geboden van Mozes’ wet,
waaraan de jongeling nog steeds onderhevig was zolang Jezus’ nog
niet was gestorven (vgl Hebr 9:16-17).
Het plegen van overspel was een sexuele zonde die betrekking had op
het huwelijksverbond tussen een man en zijn vrouw. Het niet doden is
het gebod dat de mens niet toelaat om het leven van een ander mens
te nemen zonder Gods goedkeuring (vgl”Wie
des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten
worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt”
Gen 9:6). Het gebod om geen vals getuigenis te geven, verbiedt de
mens om een leugenachtige verklaring te geven. Het niemand tekort
doen is een gebod dat niet in de 10 geboden staat, maar wel terug te
vinden is in Mozes’ wet (Lev 19:13; Ex 21:14-15), we zouden ook
kunnen zeggen dat het afpersen van de naaste gelinkt is aan het
gebod om niets van de naaste te begeren. Eer uw vader en uw moeder
is het gebod om eerbied en ontzag te hebben voor de ouders en de
daden daar tegenover te stellen die daarvan getuigen.
10:20 Doch hij, antwoordende, zeide
tot Hem: Meester! al deze dingen heb ik onderhouden van mijn
jonkheid af.
Als antwoord op Jezus’ woorden zegt hij dat hij al deze dingen van
kindsbeen af had onderhouden.
Maar ondanks hij een goed moreel leven had geleid tot dan
toe, was hij er toch nog niet van overtuigd of hij het eeuwig leven
wel zou mogen beërven, er ontbrak hem nog iets. Vgl de toewijding
van deze jongeman met het geloof van Timoteus (2 Tim 2:5; 3:15; 1Tim
2:5; Fil 2:19-22; Deut 6:4-9)
10:21 En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: Een
ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het
de armen, en gij zult een schat hebben in de hemel; en kom
herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij.
Vgl Matt 6:19.
Luk 12:33. 1 Tim 6:17. Jezus’ hart werd bewogen door de eerlijkheid
en de toewijding van de jongeman, Hij beminde hem daarvoor. Jezus
die weet wat er in des mensen hart is (Joh 2:25) en die de diepten
van de harten doorzoekt (Opb 2:23), zag dat er nog één ding ontbrak
in het leven van deze jongeman. Er was iets wat de jongeman niet
deed waardoor hij het eeuwig leven niet waardig werd gekeurd. Wilde
hij volmaakt zijn (Matt 19:21) moest hij alles wat hij had verkopen
, di hij moest zich volledig afkeren van zijn aardse bezittingen om
het aan de armen te geven. Dat
zou hem de een schat in de hemel opbrengen. Dit is de boodschap die
Christus ons bracht, nl zelfontkenning en zelfopoffering voor het
goed van anderen. Ware godsdienst, ware liefde voor God, geeft
zichzelf op en dient niet meer ‘ik’, maar de ander. Een hart dat is
gericht op het aardse is niet geschikt voor het hemelse. Jezus
gebiedt de jongeman op de eerste plaats afstand te nemen van zijn
aardse goederen en te verdelen onder de armen, om daarna zijn kruis
op te nemen en Jezus te volgen. Dus de beproeving voor deze jongeman
bestaat erin of hij bereid is alles op te geven om Jezus te volgen.
Zijn wij bereid op te geven wat ons eeuwig leven in de weg staat,
ons werk, onze status, ons plezier, goddeloze vrienden, afvallige
christenen, …? De christen doet wat hij doet omdat hij uitkijkt naar
de beloning die in de hemel is (Matt 5:10-12). Had deze gelovige
jongeman het geloof om God lief te hebben boven alles of had hij
zijn afgod lief boven de Almachtige?
10:22 Maar hij, treurig geworden zijnde over dat woord, ging
bedroefd weg; want hij had vele goederen.
De jongeman werd treurig bij het horen van het Woord
van Christus, hij begreep heel goed de implicatie ervan. Het gelaat
van mensen betrekt wanneer ze het woord van God horen en zich er
niet mee willen verzoenen (vgl Gen 4:1-7). Mensen willen God graag
offers brengen op hun voorwaarden, God vraagt offers die onze
volledige toewijding eisen. Treurig geworden door Jezus’ Woord ging
hij die eerst zo enthousiast was, diep bedroefd weg omdat hij vele
goederen bezat, hij was zeer rijk (Luk 18:23).
10:23 En Jezus rondom ziende, zeide tot Zijn discipelen: Hoe
bezwaarlijk zullen zij, die goed hebben, in het Koninkrijk Gods
inkomen!
Luk 18:24 En Jezus zag hem aan en zeide:
Hoe moeilijk kunnen zij, die geld hebben, in het Koninkrijk Gods
ingaan.
Spr 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar als
fris loof zullen de rechtvaardigen uitspruiten. Vgl Job
31:24; Psalm 52:7; 62:10; 1 Tim 6:17.
Wanneer een zondaar zich bekeerd is er vreugde in de hemel, maar zo
ook verdriet wanneer een zondaar zich niet wil bekeren. Jezus zei
daarom ook “Hoe moeilijk zullen zij, die
geld hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan”. Wereldse
rijkdommen en de begeerten die ermee gepaard gaan, houden de mens
weg van God. De beloning in de hemel was niet hoog genoeg vergeleken
met de beloning van wereldse goederen. De rijke jongeling wilde
weten wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven, toen hij
het wist ging hij bedroefd heen omdat de kost hem te hoog was (vgl
Matt 18:3; Joh 3:5; 2 Petr 1:11) . Jezus keek rondom zich heen om te
zien hoe zijn discipelen op dit alles zouden reageren. Merk ook op
dat Judas onder hen was die deze woorden hoorden, wetende dat Judas
niet lang hierna Jezus verkocht voor geld.
10:24 En de discipelen werden
verbaasd over deze Zijn woorden. Maar Jezus weer antwoordende, zeide
tot hen: Kinderen! Hoe zwaar is het, dat zij, die op het goed hun
betrouwen zetten, in het Koninkrijk Gods ingaan!
Jezus’ discipelen waren uitermate verbaasd over Zijn woorden omdat
ze goed begrepen wat deze woorden impliceerden. Temeer omdat ze de
rijkdom die ze hadden beschouwden als een zegen van God. Jezus richt
zich tot hen zeggende “Hoe moeilijk
kunnen zij, die geld hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan”
Luk 18:24. De oudste manuscripten bevatten de zinsnede
“zij, die op het goed hun
betrouwen zetten” niet. Sommigen denken dat deze woorden geen
betrekking hebben op de armen, maar de apostel Paulus leert ons dat
het niet alleen gaat over hen die veel goederen hebben, maar ook
over hen die weinig goederen hebben en ernaar verlangen om veel
goederen te hebben. “Maar wie rijk
willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en
schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en
ondergang.” 1Tim 6:9.
10:25 Het is lichter, dat een kameel gaat door het oog van een
naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods ingaat.
Om duidelijk te maken hoe moeilijk een rijke het
Koninkrijk Gods kan binnengaan gebruikt Jezus de vergelijking van
een kameel en het oog van de naald. Het zou gemakkelijker zijn voor
een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke
om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Jezus is duidelijk, het zo
moeilijk dat het onmogelijk is. Zij die rijk willen zijn, kunnen het
Rijk Gods niet ingaan. Dit is wat het voorbeeld van de rijke
jongeling ons geeft, hij was niet bereid zijn rijkdom op te geven om
God en zijn naaste lief te hebben. Daardoor sloot hij voor zichzelf
de toegang (vgl “Houd valsheid en
leugentaal verre van mij, geef mij armoede noch rijkdom, voed mij
met het brood, mij toebedeeld; Opdat ik, verzadigd zijnde, U niet
verloochene en zegge: Wie is de Here? Noch ook, verarmd zijnde,
stele en mij aan de naam van mijn God vergrijpe” Spr 30:8-9.
10:26 En zij werden nog meer verslagen, zeggende tot elkander:
Wie kan dan zalig worden?
De discipelen, volledig verslagen van Jezus’ woorden zeiden tegen
elkaar “Wie kan dan behouden worden?”.
Ze begrepen dat Jezus sprak over hen die goederen bezaten en die
arbeidden om bezittingen te bekomen.
10:27 Doch Jezus, hen aanziende, zeide: Bij de mensen is het
onmogelijk, maar niet bij God want alle dingen zijn mogelijk bij
God.
Voor de mensen lijkt het misschien onmogelijk om afstand te nemen
van aardse bezittingen om God te dienen, maar niet bij God. Wanneer
een mens met God wandelt dan zijn alle dingen mogelijk. “Ach,
Here Here, zie, Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt door uw grote
kracht en uw uitgestrekte arm; niets zou te wonderlijk zijn voor U”
Jer 32:17. God kan de rijke er vanaf brengen om zijn vertrouwen te
stellen op de onzekere rijkdom, en om zijn vertrouwen in Hem te
stellen. Alles in de tegenwoordige en in de toekomde wereld behoort
God toe. Hetgeen God ons toebedeelt in deze wereld zal de mens Gods
gebruiken om God mee te verheerlijken en om zijn naaste te dienen.
We zien dit in het nieuwe testament meermaals terugkomen: Hand
4:34-37; 1 Tim 5:10; Hand 11:29; Fil 4:16; Hebr 10:34; … .
10:28 En Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles
verlaten, en zijn U gevolgd.
Jezus had tegen de rijke jongeling beloofd dat zijn
beloning een schat in de hemel zou zijn (Mark 10:21). Petrus,
verwijzende naar hetgeen zij hebben opgegeven om Jezus te volgen,
vraagt Hem “wat zal dan ons deel zijn?”
Matt 19:27.
10:29 En Jezus, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg Ik u: Er is
niemand, die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader,
of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijnentwil en om het
Evangelie,
Jezus antwoordt Petrus dat God verwacht dat wanneer
iemands huis, broeders, zusters, vader, moeder, vrouw, kinderen of
akkers in de weg staan
om Hem en om het evangelie te volgen, hij deze moet prijsgeven. De
prioriteit van Jezus’ volgelingen ligt bij God en Zijn Koninkrijk
(Matt 6:33-34). En als iemands huis, broeder, zuster vader, moeder,
vrouw, kinderen, akkers of wat dan ook in de weg staan om Christus
te gehoorzamen dan zullen deze moeten wijken. God liefhebben boven
alles betekent dat Hij op de eerste plaats komt.
10:30 Of hij ontvangt honderdvoud, nu in deze tijd, huizen, en
broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de
vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.
Vgl Mark 8:34-37. Maar Jezus bevestigt dan ook dat dat wat er wordt
opgegeven om Christus’ wil een ruime vergelding zal krijgen. Jezus
zelf had geen bezittingen, ook de apostel Paulus had geen
bezittingen en hun levens vloeiden over van zegen. Maar deze zegen
van God heeft betrekking op het geestelijke (vgl Mark 3:31-35) gaat
gepaard met vervolgingen (Matt 5:10-12; 1 Petr 4:12-16; Hand
5:41-42; 8:3-4; 9:31). Maar de zegen van God over deze beperkt zich
niet alleen tot deze wereld, maar strekt zich uit tot in het hemelse
(2 Kor 4:16-18; 1 Tim 4:8; 1 Kor 9:23).
10:31 Maar vele eersten zullen de
laatsten zijn, en velen, die de laatsten zijn, de eersten.
De eerste zijn zij die zichzelf verhogen en die macht hebben, deze
zullen de laatste zijn. In het Koninkrijk zijn de grootsten hen die
het laatste zijn, di zij die het minste zijn in de ogen van mensen,
nl zij die dienen. “Want een ieder, die
zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert,
zal verhoogd worden” Luk 14:11. “Maar
wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn.” Matt 23:11
10:32 En zij waren op de weg,
opgaande naar Jeruzalem; en Jezus ging voor hen; en zij waren
verbaasd, en Hem volgende, waren zij bevreesd. En de twaalven weer
tot Zich nemende, begon Hij hun te zeggen de dingen, die Hem
overkomen zouden.
Vgl met Mark 8:31; 9:31. Jezus en Zijn discipelen waren
op weg naar Jeruzalem. Jezus ging hen voor naar de plaats waar hij
gekruisigd zou worden. De discipelen waren verbaasd dat Jezus naar
de plaats ging waar zij woonden die Hem wilden stenigen (Joh
11:8,53), want Jezus wist dat de Farizeën en overpriesters plannen
maakten om hem te doden. De discipelen die eerder al met Hem waren
meegegaan naar Judea in het geval van Lazarus waren bereid met Jezus
te sterven (Joh 11:16), maar Markus vertelt ons dat ze deze keer
temeer bevreesd waren voor het onbekende. Jezus nam hen tot Zich en
begon hen te vertellen over dingen die Hem zouden overkomen. Jezus
leert hen door Zijn voorbeeld wat het betekent om een discipel te
zijn, zodat zij later Zijn voorbeeld hierin zouden volgen.
10:33 Zeggende: Ziet, wij gaan op
naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal de overpriesters en de
Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood
veroordelen, en Hem de heidenen overleveren;
Jezus zei dat ze naar Jeruzalem gingen en dat Hij, de Zoon des
mensen een de Joodse leiders zou worden overgeleverd. Zij zouden Hem
in een rechtszaak ter dood veroordelen en Hem aan de heidenen
overleveren. De Joden, omdat zij bezet werden door de Romeinen,
mochten zelf geen doodstraf uitvoeren. Daar hadden zij de
goedkeuring van de bezetter voor nodig, vandaar dat Jezus zegt dat
ze Hem aan de heidenen zouden overleveren. Jakobus gebruikt
gelijkaardige woorden over de rijken “Gij
hebt de rechtvaardige veroordeeld, ja vermoord; er is geen verweer
tegen u” Jak 5:6.
10:34 En zij zullen Hem bespotten, en Hem geselen, en Hem
bespuwen, en Hem doden; en ten derde dage zal Hij weer opstaan.
Ze zouden Hem gaan bespotten door Hem een koninklijk gewaad aan te
doen en Hem de koning van de Joden te noemen en Hem gemene dingen
toe te roepen (Mark 14:65; 15:17-20, 30-31). Ze zouden Hem geselen
(Mark 15:15), waarna Hij opnieuw bespot en bespuwd zou worden (Mark
15:19), om daarna gekruisigd te worden. Maar op de derde dag zou Hij
weer opstaan uit de dood. Vgl Psalm 22:6-7,13; Jes 53:3; 50:6; Psalm
16:10; Hos 6:2. De woorden waren zo ingrijpend dat de discipelen
niet begrepen waar Jezus op doelde, “En
zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en
zij wisten niet, waarvan gesproken werd” Luk 18:34. Zo blijkt
ook uit de volgende verzen.
10:35 En tot Hem kwamen Jakobus en
Johannes, de zonen van Zebedéüs, zeggende: Meester! wij wilden wel,
dat Gij ons deedt, zo wat wij begeren zullen.
Jakobus en Johannes, de twee broers, begeerden een ongepast verzoek
op een ongepast moment. Matt 20:20-22 leert ons dat zij dit verzoek
via hun moeder Salome aan Jezus meedeelden. Zij kwam in een nederige
houding van aanbidding voor Jezus, maar haar motivatie voor deze
eerbied was een vleselijke, zelfzuchtige houding en daardoor
verkeerd. Hun verzoek was waarschijnlijk voortgekomen uit Jezus’
belofte dat “Jezus zeide tot hen:
Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de
wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner
heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf
stammen van Israel te richten” Mat 19:28. Ondanks alles wat
Jezus tot nu toe de twaalf had geleerd over het Koninkrijk, was de
aard van dat Koninkrijk nog niet tot hen doorgedrongen. Ze zullen nu
vlug leren dat het Koninkrijk niet is wat zij verwachtten, dat het
geen Rijk is zoals de heidenen rijken hadden, maar het Koninkrijk
zou een Rijk zijn dat niet van deze wereld is (Joh 18:36), het Rijk
zou in hen zijn (Luk 17:20-21). Grootheid in Christus’ Rijk wordt
niet bepaald door status, noch door gezag of macht.
10:36 En Hij zeide tot hen: Wat wilt
gij, dat Ik u doe?
Jezus vroeg hen wat zij wilden dat Hij hen deed. Dit vroeg Hij niet
omdat Hij niet wist wat er in hun harten was, maar opdat zij door
het verzoek te uiten zouden horen wat er in hun harten was.
10:37 En zij zeiden tot hem: Geef ons, dat wij mogen zitten, de
een aan Uw rechter hand en de ander aan Uw linker hand in Uw
heerlijkheid.
En zij vroegen Hem de 2 hoogste ereplaatsen in het Koninkrijk, nl
aan de rechter en linkerzijde van de troon. Zij die wereldse dingen
begeren in Christus’ Rijk zullen teleurgesteld worden.
10:38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet, wat gij begeert.
Kunt gij de drinkbeker drinken, die Ik drink, en met de doop gedoopt
worden, waar Ik mee
gedoopt word?
Ze wisten niet hoe moeilijk de weg was die zij begeerden, verblind
door wereldse begeerten zagen zij niet wat zij verlangden. Paulus
ging later de christenen opzoeken
“om de zielen der discipelen te
versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en dat
wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan”
Hand 14:22.
Jezus vraagt hen daarom ook als zij bereid waren om de beker te
drinken die Hij drinkt, nl de dood die Hij zou sterven en het lijden
dat daaraan vooraf zou gaan. Jezus vraagt hen ook als zij bereid
waren om gedoopt te worden met de doop waarmee Hij werd gedoopt.
Jezus werd overweldigd door het lijden dat Hem overkwam. (vgl Psalm
42:8-9; 69:1-2; 124:4-5). Lijden met Christus is een essentieel
onderdeel, wil een mens met Hem in Zijn heerlijkheid (Rom 8:17).
10:39 En zij zeiden tot Hem: Wij
kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: De drinkbeker, die Ik drink, zult
gij wel drinken, en met de doop gedoopt worden, waar Ik mee gedoopt
word;
Hoewel het boven hun vermogen was om te begrijpen waarmee
ze instemden, waren ze bereid om de weg te bewandelen die Jezus hen
zou voorgaan. In de
avond dat Jezus werd overgeleverd, bad Hij “dat,
indien het mogelijk ware, die ure aan Hem zou voorbijgaan, en Hij
zeide: Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij
weg. Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt” Markus
14:35-36. De beker die Jezus
dronk was een verwijzing naar
Zijn lijden en de dood die daarop zou volgen. Het is een
beeld dat wordt gebruikt om aan te geven dat iemand deel heeft aan
het goede (Psalm 16:5; 23:5; 116:13; Jer 16:7) of aan het
slechte (Palm 75:8; Joh 18:11; Opb 14:10). In dit geval dus aan het
lijden en het sterven. Jakobus dronk inderdaad de beker door de
eerste apostel te worden die omwille van de Naam van Jezus werd
gedood door toedoen van
koning Agrippa Herodes (Hand 12:1-2). Ook Johannes deelde in het
lijden omwille van de Naam, hij werd mishandeld door de Joden (Hand
5:40), werd tot ballingschap gedwongen op het eiland Patmos (Opb
1:9) waar hij het volgende zei “Ik,
Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het
Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd
Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus”. Hoe
Johannes is gestorven is niet bekend. Dus Jezus had gelijk wanneer
Hij zei dat ze de drinkbeker zouden drinken die Hij dronk en met de
doop zouden gedoopt worden waarmee Hij werd gedoopt.
10:40 Maar het zitten tot Mijn rechter- en tot Mijn linker hand
staat bij Mij niet te geven; maar het zal gegeven worden die het
bereid is.
Het zitten aan de rechter en linkerhand zijn plaatsen
van autoriteit en eer. Maar het geven van een positie was niet aan
Jezus gegeven om als postjes te verdelen zoals men in de politiek
doet. Een positie in de hemel wordt verworven door trouwe dienst aan
Christus dmv een godsvruchtig leven. Het is voor hen bereid die
verlangen naar het hemelse “maar nu
verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom
schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun
een stad bereid” Heb 11:16. (Vgl 2 Tim 4:8; Opb 2:10,17,26;
3:12,21).
10:41 En toen de andere tien dit
hoorden, begonnen zij het van Jakobus en Johannes zeer kwalijk te
nemen.
Toen de andere tien apostelen hoorden wat Jakobus en
Johannes vroegen, werden zij zeer verontwaardigd en begonnen het hen
kwalijk te nemen. Het was ongepast dat zij meer met zichzelf bezig
waren dan met de ander. Misschien koesterden de tien dezelfde
gevoelens en leidde deze gevoelens hen tot jaloersheid. Paulus leert
ons dat de christen moet handelen “zonder
zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de
ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn
eigen belang” Fill 2:3. Hoe vaak is het niet dat relaties
onder christenen kapot gaan doordat deze gevoelens niet onder
Christus’ macht worden gebracht!
10:42 Maar Jezus, hen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen:
Gij weet, dat zij, die geacht worden oversten te zijn der volken,
heerschappij voeren over hen, en hun groten gebruiken macht over
hen.
Jezus, ziende wat er zich afspeelt onder Zijn
discipelen, roept hen tot Zich. Hij zegt hen dat zij op de hoogte
waren van hoe politieke leiders macht uitoefenen over de volken en
hoe het de gewoonte is om postjes te geven zoals datgene waar
Johannes en Jakobus om hadden gevraagd. Koningen op aarde geven
postjes aan mensen die ze graag hebben of die hen voordeel
opbrengen. Wereldse naties worden geleid door heersers die macht uit
oefenen over hun onderdanen.
10:43 Doch alzo zal het onder u niet
zijn; maar zo wie onder u groot zal willen worden, die zal uw
dienaar zijn.
Jezus zegt Zijn discipelen dat het zo onder hen niet zal
zijn. Hen die begeerden om de grootste te zijn onder Christus’
discipelen, zullen dienaren zijn. Dat is het voorbeeld van Christus
“Gij kent immers de genade van onze Here
Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij
rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden” 2
Kor 8:9. Een dienaar is diegene die de bevelen van een ander
uitvoert. Zij die zo handelen zijn de grootste in het Koninkrijk!
Later zegt Petrus ook dat ouderlingen de kudde Gods moeten hoeden
als voorbeelden en niet als heerschappij voerend over hetgeen hen
ten deel is gevallen (1 Petr 5:1-3).
10:44 En zo wie van u de eerste zal
willen worden, die zal aller dienstknecht zijn.
Wie de nummer één wil worden, die zal de slaaf van allen
zijn, di ten dienste van allen staan terwijl ze de wil van hun Heer
in de hemel volbrengen. Het is duidelijk dat de belangrijkste
posities in het hemels Rijk verschillen met die van aardse rijken.
En als Jakobus en Johannes dit zouden begrijpen en nog steeds de
eerste wilden zijn, dan zou het alleen maar goed zijn dat zij de
eerste wilden zijn, want dan zouden zij dienaren van allen worden.
10:45 Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen, om gediend te
worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een losprijs
voor velen.
Ook Jezus heeft het gestalte van een dienstknecht
aangenomen (Fill 2:5-11). Hij verwachtte niet dat mensen Hem gingen
dienen, maar Hij kwam zelf om de mens te dienen. “En
wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich
voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot
een welriekende reuk” Ef 5:2. Jezus is gekomen om Zijn leven
te geven als een losprijs. Jezus is gekomen om vele mensen te
bevrijden van de ellende en de straf van hun zonden. Hij betaalde de
prijs om hen die gevangen waren, vrij te kopen. Jezus’ offer is voor
alle mensen bedoeld (1 Tim 2:6; Rom 5:18). Zo is Hij een dienaar van
allen geworden (2 Kor 5:15; Tit 2:14; Hebr 9:14-15, 22).
10:46 En zij kwamen te Jericho. En
toen Hij en Zijn discipelen, en een grote schare van Jericho
uitging, zat de zoon van Timéüs, Bar-Timéüs, de blinde, aan de weg,
bedelende.
Jezus kwam met Zijn discipelen bij Jericho waar Hij
volgens Luk 19:1-27 in het huis van Zacheus vertoefde en de
gelijkenis van de ponden sprak. Toen zij uit Jericho gingen, gevolgd
door een grote schare, zat er een blinde man langs de weg te
bedelen. Matteus 20:29-30 leert ons dat er 2 blinde mannen langs de
weg zaten, waarvan Markus slechts ene vermeldt in zijn verhaal.
Bedelaars zochten een strategische plaats uit waar veel reizigers
voorbijkwamen om hen om een aalmoes te smeken (vgl Hand 3:2).
10:47 En horende, dat het Jezus de
Nazaréner was, begon hij te roepen en te zeggen: Jezus, Gij Zoon van
David! ontferm U mijner.
Toen de blinde bedelaar hoorde dat het Jezus was die
voorbijkwam, begon hij Hem te roepen met de woorden “Zoon
van David, Jezus, heb medelijden met mij”. Hij riep Jezus als
Zoon van David., want alle Israelieten wisten dat de Messias en
Koning zou voortkomen uit het huis van David. (2 Sam 7:12-16; Psalm
89:4-5; 132:11). Bartimeus roept tot Jezus om genade, om Zich zijn
lot aan te trekken. Hij besefte dat hijzelf in een hopeloze,
ellendige toestand was en dat hij Jezus’ hulp nodig had. Hij
vertrouwde erop dat Jezus hem kon en wilde helpen. Vgl Jes 9:6; Jer
23:5-6; 35:3-10; Matt 11:5.
10:48 En velen bestraften hem, opdat
hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Gij Zoon van David!
ontferm U mijner.
De mensen, verveeld door het ongemak van een schreeuwende
Bartimeus, bestraften hem dat hij zou zwijgen. Maar daardoor ging
hij des te meer roepen tot Jezus om genade. Hij liet zich niet
knechten door de tegenstand die mensen hem gaven, integendeel, het
motiveerde hem om zich nog meer naar Jezus te richten. Vergelijk de
roep van Bartimeus met wat God tegen Israel zegt toen zij in
ballingschap in Babelonië waren (Jer 29:8-14).
10:49 En Jezus, stilstaande, zeide,
dat men hem roepen zou; en zij riepen de blinde, zeggende tot hem:
Heb goede moed; sta op; Hij roept u.
De roep had Jezus aandacht getrokken en Hij stopte en
liet de blinde man roepen. De mensen die eerst zeiden dat hij moest
zwijgen, zeiden nu dat hij goede moed moesten hebben omdat Jezus hem
riep. Dit is eigen aan een kuddegeest, de ene doet wat de andere
doet, nl tegen de blinde man zeggen dat hij moest zwijgen. Maar als
diegene waarnaar de groep opkijkt een woord spreekt om de blinde te
roepen, dan was het opeens goed dat de blinde man was blijven
roepen. Een kuddegeest doet een mens vaak van het ene uiterste in
het andere uiterste gaan. “Maar Gij,
Here, zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig en rijk aan
goedertierenheid en trouw” Psalm 86:15.
10:50 En hij, zijn mantel afgeworpen
hebbende, stond op, en kwam tot Jezus.
De blinde man wierp zijn mantel af omdat deze hem zou
tegenhouden in het naderen tot Jezus, stond op en kwam tot Jezus.
Gedreven door vreugde en hoop op genade haastte hij zich om naar
Jezus te gaan.
10:51 En Jezus, antwoordende, zeide
tot hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En de blinde zeide tot
Hem: Rabboni! dat ik ziende mag worden.
Jezus vroeg de blinde wat hij wilde dat Jezus hem zou
doen. De blinde erkende Jezus als zijn Meester en vroeg om terug te
mogen zien.
10:52 En Jezus zeide tot hem: Ga
heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende, en
volgde Jezus op de weg.
Jezus zei hem dat zijn geloof hem genezing had gebracht.
En onmiddellijk daarop werd hij ziende en volgde Jezus. Het geloof
in Jezus en de bereidheid om tot Christus te naderen hadden hem
genezing gebracht. Zijn geloof was zichtbaar in het feit (1) dat hij
Jezus als de Messias erkende, (2) dat hij volhield ondanks de
tegenstand, (3) dat de dingen die hem zouden verhinderen achterliet,
(4) dat Hij naar Jezus’ stem luisterde en Hem gehoorzaam was toen
Hij hem riep en (5) dat hij Jezus volgde nadat hij genezen was.