Bediening in Galilea
(1:16-8:30):
III Jezus
kreeg bekendheid: "Zijn gerucht ging terstond uit in de hele
omgeving van Galilea" (1:16-1:45)
1:16 En wandelende
bij de Galilése zee, zag Hij Simon en Andréas, zijn broeder,
werpende het net in de zee (want zij waren vissers)
Jezus was aan het wandelen aan de zee en Hij zag
de broers Simon en Andreas. Bij een eerdere gelegenheid had
Andreas als discipel van Johannes de Doper Jezus al eens ontmoet
(Johannes 1:35-43). Hij was toen met Jezus meegegaan en heeft een
dag bij Hem doorgebracht. Daarna is Andreas naar Simon gegaan en
bracht hem bij Jezus omdat ze geloofden dat Hij de Messias was. Het
is dan dat Jezus de naam van Simon verandert in Cephas (aramees), of
Petros (grieks), hetgeen betekent 'rots'. Lukas 5:1-11 lijkt over
een latere gebeurtenis te gaan waar hun roeping nog eens wordt
bevestigd. Jezus geloofde dat de impulsiviteit en ruwheid van Simon
zou veranderen in een diep en volgzaam geloof, dat hij zou een
sterke rots worden (vgl Matteus 14:28-31;16:15; Johannes 18:10;
Lukas 22:32). Simon en Andreas waren eenvoudige, eerlijke vissers en
dit was wat Jezus zocht, want zulke mensen zijn bereid Hem te
volgen. Zo waren David en Mozes herders, Gideon was tarwe aan het
kloppen, Elisa stond aan de ploeg, ...
1:17 En Jezus zeide
tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat gij vissers der mensen
zult worden.
Jezus roept beide broers op om Hem te volgen, een
uitnodiging die hen die Zijn verschijning liefhebben niet links
laten
liggen. Jezus vraagt zijn discipelen niet om voor Hem op te lopen,
maar om Hem te volgen op de weg die Hij voorgaat
(Matteus 11:28-30). Jezus dwingt niet, maar roept op tot
volgzaamheid. Er is geen doel in het leven dat meer eerbaar en
genoegzaam is dan het volgen van Jezus en het verspreiden van Zijn
Wil (vgl Jesaja 52:7; Romeinen 10:15; Lukas 6:22-23). Jezus beloofde
Simon en Andreas dat Hij hen zou leren hoe 'vissers der mensen' te worden. Zoals ze hun energie en
bekwaamheid hadden gegeven aan het vangen van vissen, zo zouden ze
nu mensen vissen om hen door het evangelie tot
het Koninkrijk te brengen. Simon en Andreas werden geroepen om een
apostel te worden (Lukas 6:13-16). 'Apostolos'
betekent 'uitgezonden met een boodschap/opdracht', de 12 die Jezus
heeft geroepen waren daarom ook niet zomaar
discipelen van Jezus (Lukas 11:49). Hoe mooi is ook de gelijkenis
dat wanneer iemand wordt ondergedompeld, deze persoon uit het water
wordt opgetrokken, uit het water wordt gevist.
1:18 En zij, terstond
hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.
De roep van Jezus was goed begrepen, zij
verlieten hun wereldse bezigheden en volgden Jezus. Mensen die zulk
een
geloof tonen, zullen overvloedig door Jezus worden gezegend. Petrus
zegt hier later over “Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd”, waarop Jezus hen antwoord: “Voorwaar, Ik zeg ulieden, dat er niemand is,
die verlaten heeft huis, of ouders, of broeders, of vrouw, of
kinderen, om het Koninkrijk Gods, Die niet zal veelvoudig weder
ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven” (Luk 18:28-30). Jezus bedoelt hier niet dat zijn volgelingen niet
meer moeten gaan werken (2 Tessalonissenzen 3:10), maar dat Zijn
Koninkrijk op de eerste plaats moet komen (Matteus 6:33). Het is wel
zo dat zij die zich voltijds bezighouden met de verkondiging van het
evangelie, ook van het evangelie mogen leven (1 Korintiërs 9:5-11).
In onze tijd zien we echter een verwrongen toepassing van deze
woorden, we zien predikers die eerst hoge salarissen willen krijgen
om slechts 3 lessen per week voor te bereiden en daarbuiten niet
meer de straten opgaan. We zien predikers die niet meer tevreden
zijn met enkel eten, kleding en onderdak (1 Timoteus 6:8) maar
integendeel met hun hoge lonen veel rijkdom begeren. We zien
predikers die niet meer willen voorzien in hun eigen levensbehoeften
(Handelingen 18:2-4). We zien anderzijds ook gemeenten die enkel een
prediker willen uit een bepaald land, die een bepaalde opleiding
heeft gevolgd in een ‘bijbelschool’ (1 Korintiërs 1:20-22; 27-29).
Petrus zocht geen rijkdom en had geen rijkdom (Handelingen 3:6),
waarom willen en zoeken hedendaagse predikers dit dan wel?
1:19 En van daar een
weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en
Johannes, zijn
broeder, en hen in het schip hun netten vermakende.
Wat verder zag Jezus de broers Jakobus en Johannes, zij waren
medegenoten of partners van Simon (Lukas 5:10). Het was hun moeder
die van Jezus verlangde dat zij beiden, één aan de linkerhand en één
aan de rechterhand van Jezus mochten zitten in het Koninkrijk (Matteus
20:20-28). Het zijn zij die door Jezus worden bestraft, omdat ze Hem
vragen om Gods toorn over de Samaritanen te laten komen (Lukas
9:51-55). Jakobus is een van eerste apostelen die wordt gedood
(Handelingen 12:1-2). Clement van Alexandrië leert ons door
overlevering dat Jakobus is onthoofd. Johannes was een van
langstlevende apostelen, hij schreef op het einde van zijn leven,
tijdens zijn verbanning naar het eiland Patmos de brief
'openbaringen' (Openbaring 1:9). Deze 2 broers waren bezig hun
netten te repareren toen Jezus hen zag.
1:20 En terstond riep Hij hen; en zij, hun vader Zebedéüs in het
schip latende, met de huurlingen, zijn Hem
nagevolgd.
Net zoals Simon en Andreas werden de zonen van
Zebedeus geroepen om vissers van mensen te worden. Jezus koos
mannen waarvan Hij wist dat ze een waarachtig geloof hadden in God.
Zij lieten dan ook ogenblikkelijk alles achter
zich om Jezus te volgen.
1:21 En zij kwamen
binnen Kapérnaüm; en terstond op de sabbatdag in de synagoge gegaan
zijnde, leerde Hij.
Zij zijn dan samen naar Kapernaum gegaan. Op de
sabbat, dat is op zaterdag ging Jezus naar de synagoge, het
gebedshuis van de Joden, om te leren. De sabbat is de zevende dag
waarop God rustte van Zijn werk (Genesis 2:3), deze
dag werd door God als rustdag ingesteld voor het Joodse volk toen
zij onder de wet van Mozes leefden (Exodus 20:8-11). De wet van
Mozes, met al zijn bepalingen werd door Jezus tenietgedaan,
inclusief het sabbatgebod (Galaten 5:1-8; 2 Korintiërs 3:5-7;
Romeinen 7:1-12), vandaar dat een christen vandaag de dag geen
sabbat meer houdt (Handelingen 15:5,19-20). In de synagoge gaf de
oudste na de schriftlezing de gelegenheid voor anderen om het woord
te nemen (Handelingen 13:15-17), Jezus maakte hiervan gebruik en
leerde de mensen. Vaak willen wij mensen ogenblikkelijk veranderen,
maar we moeten Jezus voorbeeld navolgen en het geduld opbrengen om
mensen te leren vanuit Gods Woord. Sommige mensen leren vlug, bij
anderen duurt het langer.
1:22 En zij
versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen, als
machthebbende, en niet als de
Schriftgeleerden.
Jezus was geen man van aanzien (Jesaja 53:3),
noch zocht Hij de eer van mensen (Johannes 5:41), maar de manier
waarop Hij leerde was als gezaghebbende. Hij sprak woorden van
waarheid, geen woorden waar over moest worden gefilosofeerd, maar
woorden die moesten worden gehoord en nageleefd (Matteus 24:35),
woorden waarvoor men zich niet mag schamen (Lukas 9:26), woorden die
iemand die Jezus liefheeft, zal bewaren en koesteren (Johannes
14:23-24). Woorden waarover Jezus tot Zijn Vader bad “Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de
waarheid” Johannes 17:17.
De manier waarop het evangelie wordt verkondigd
is ook belangrijk, het kan met passie worden gebracht of slechts uit
gewoonte/traditie. Het kan met toevoeging van menselijke gedachten (Matteus
15:1-9, 1 Timoteus 4:1) waardoor het krachteloos wordt gemaakt, of
uit zuivere bedoelingen in onvervalste vorm (2 Korintiërs 2:17, 1
Petrus 2:2). Christus leefde wat Hij verkondigde.
1:23 En er was in hun
synagoge een mens, met een onreine geest, en hij riep uit,
Daar was een mens met een onreine geest, hetgeen
synoniem staat voor demoon. Het feit dat de demoon uitriep laat
zien dat deze de mens controleerde en in hem woonde (vgl Jakobus
3:13-16 ). Deze bezeten man bezat blijkbaar niet de kracht om er
zelf tegen te strijden omdat hij zijn leven ervoor had opengesteld (vgl
Matteus 12:43-45). Johannes zegt dat de hele wereld in het boze ligt
(1 Johannes 5:19; vgl Zacharia 13:2). Deze demonen tonen dat er een
geestelijke wereld is die bestaat uit het goede en het kwade (Efeziërs
6:11-13). Boze geesten geloven ook maar sidderen van God (Jakobus
2:19), hun kracht is beperkt (Johannes 10:21). De duivel en zijn
demonen hebben de begeerte om mensen te misleiden zodat ze zich in
het ongeluk en verderf storten (vgl Johannes 13:2).
1:24 Zeggende: Laat
af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner, zijt Gij
gekomen om ons te
verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods.
Deze boze geest kende Jezus, wist dat hij geen gemeenschap met Hem
had (vgl 2 Korintiërs 6:14-16) en hij wist dat Jezus macht over hem
had. Ze wilden niets met Hem te doen hebben en wilden met rust
gelaten worden. Dit is een gegeven wat we vaak genoeg horen wanneer
we Gods Woord prediken 'laat ons maar met rust'. De boze geest wist
blijkbaar dat Jezus was gekomen om 'de werken van de duivel te
verbreken' (1 Johannes 3:8). Deze
boze geesten hadden zich het recht genomen om bezit te nemen van
zondaars. De spontane reactie van de boze geest laat zien dat het
rijk van satan verontrust was door de komst van Jezus, want zij
wisten dat Jezus het einde van hun macht betekende omdat Hij was
gekomen om hen te verderven, Hij was de Heilige Gods (vgl Daniël
9:24). Zij dachten dat Jezus was gekomen om hen al voor de daartoe
bestemde tijd te pijnigen (Matteus 8:29). Uit dit alles zien we ook
dat boze geesten geloven, Jezus belijden als de Heilige Gods en
kennis hebben van het oordeel, maar dat Jezus hen niet aanvaardde.
Bekering en een gehoorzaam
geloof zijn ook nodig om voor God aanvaardbaar te zijn en niet
slechts geloof.
1:25 En Jezus
bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem.
Jezus aanvaardde de belijdenis van de boze geest niet en bestrafte
hem omdat deze zich helemaal niet wilde
onderwerpen aan Gods gezag. Hun belijdenis was waardeloos en zelfs
schadelijk voor henzelf. Jezus gebood deze geest
om te zwijgen en om uit de mens te gaan (vgl Efeziërs 2:1-3; Hebreën
2:14-15). Zo moeten ook wij waakzaam zijn dat we niet als een
ongelovige leven terwijl we heilige woorden spreken en verkondigen,
dit zou tot ons eigen oordeel zijn (Matteus 7:21-24).
1:26 En de onreine
geest, hem scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van
hem.
Deze boze geest, zich
tevergeefs verzettende tegen de macht van Jezus, probeerde de mens
nog mee te sleuren in zijn
val door hem te doen stuiptrekken. Lukas 4:35
leert ons dat dit de bezetene niet schaadde. De boze geest wist dat
als Jezus hem uitdreef zijn plaats Tartarus (hel: tijdelijke
gevangenis voor gevallen engelen – zie grondtekst 2 Petrus 2:4) zou
worden om daar bewaard te worden tot de dag van het grote oordeel.
1:27 En zij werden
allen verbaasd, zodat zij onder elkander vroegen, zeggende: Wat is
dit? Wat nieuwe leer is
deze, dat Hij met macht ook de onreine geesten gebiedt, en zij Hem
gehoorzaam zijn!
Jezus’ handelen verbaasde velen, ze werden met verstomming geslagen,
zij vroegen zich af waar deze leer vandaan
kwam. Zo erkende Nikodemus dat niemand deze dingen kon doen tenzij
God met hem was (Johannes 3:2). De woorden die Jezus sprak werden
bevestigd door de macht die Hij tentoonstelde. Zijn Zoonschap en
macht werd bekrachtigd door de wonderen die Hij deed. De Joden waren
niet in staat om boze geesten uit te drijven, Jezus wel, Hij was God
in het vlees en is Heer en Meester over alles en iedereen. Hij sprak
en de boze geest vaarde uit. De Joden hadden ook
duivelbezweerders (Handelingen 19:13), maar dezen konden duidelijk
niet doen wat Jezus deed, want hier zien we dat ze allen verbaasd
stonden over wat ze Jezus zagen doen. Zo dacht ook Simon de tovenaar
Gods kracht te kunnen kopen (Handelingen 8:19).
1:28 En Zijn gerucht
ging terstond uit, in het gehele omliggende land van Galiléa.
Doorheen de gehele streek van Galilea ging het gerucht rond dat
Jezus deze dingen kon doen. Hij leerde uitzonderlijke
dingen en had macht om boze geesten uit te drijven. Zij hadden geen
telefoon, internet of radio, het ging van mond tot
mond.
1:29 En van stonde
aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon
en Andréas, met
Jakobus en Johannes.
Op dezelfde dag dat Jezus deze boze geest had
uitgedreven komt Hij met zijn 4 discipelen in het huis van Simon en
Andreas.
1:30 En de moeder van
Simons vrouw lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar.
Simons schoonmoeder lag volgens Lukas de geneesheer met grote koorts
op bed (Lukas 4:38; Kolossenzen 4:14). Ze brengen Jezus hier
onmiddellijk van op de hoogte. Het feit dat Simon getrouwd was,
verwerpt ook de valse leer dat predikers van God niet getrouwd mogen
zijn en dus celibatair moeten leven (vgl 1 Korintiërs 9:5). Het
nieuwe testament spreekt nergens over de naam van Petrus' vrouw,
maar Paulus leert ons wel dat zijn vrouw hem vergezelde op zijn
zendingsreizen. Volgens Clement van Alexandrië en Eusebius is zij de
martelarendood gestorven en werd zij naar haar dood geleid voor de
ogen van Petrus wiens laatste woorden tot haar waren 'Gedenkt gij de
Here'.
1:31 En Hij, tot haar
gaande, vatte haar hand, en richtte ze op; en terstond verliet haar
de koorts, en zij diende
hen.
Jezus vatte de hand van de schoonmoeder en
bestrafte de koorts (Lukas 4:39) en de koorts verliet haar
onmiddellijk. Dat
ze genezen was is duidelijk, ze begon onmiddellijk met het dienen
van de mannen. Eerst was ze hulploos, daarna
hulpvaardig, zo toonde zij haar dankbaarheid. Jezus had niet alleen
macht over boze geesten, maar ook over ziekten.
Hedendaagse gebedsgenezers beweren ook in Gods Naam te handelen,
alleen kunnen zij niet wat we hier zien. Het zijn
valse genezers die op geld of macht uit zijn.
1:32 Toen het nu
avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem
allen, die kwalijk gesteld, en
door de duivel bezeten waren.
De sabbatdag eindigde om 18u, het is
waarschijnlijk daarom dat de mensen wachtten tot de zon onderging om
tot Jezus
te gaan. Ze wilden de sabbat niet schenden uit vrees voor de
oversten (Lukas 13:14; Johannes 5:10; Leviticus 23:32). Lukas 4:40
laat ons zien dat Jezus Zijn handen op allen legde en hen genas. Het
feit dat er zoveel zieken en bezetenen waren wijst op de slechtheid
van het volk en hun verslaving aan magie, waardoor ze de boze
geesten ruimte gaven om binnen te komen en om hen in bezit te nemen.
Kortom, Israel had God verlaten en dit was het gevolg (vgl Jeremia
19:3-9).
1:33 En de gehele
stad was bijeenvergaderd omtrent de deur.
Velen waren verwonderd en geïnteresseerd in Jezus
om te zien wat Hij kon en wat Hij zou zeggen. Anderen kwamen
om genezen te worden van hun ziekten en hun boze geesten.
1:34 En Hij genas er
velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren; en wierp
vele duivelen uit, en
liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.
Jezus liet niet toe dat de duivelen spraken,
omdat het niet aan hen is gegeven om het evangelie te prediken (vgl
Handelingen 16:16-18). Zie ook het commentaar op 1:25. Het was ook
nog niet de tijd dat Jezus doel op aarde volledig bekend zou worden.
1:35 En des morgens
vroeg, toen het nog diep in de nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij
uit, en ging heen in een
woeste plaats, en bad aldaar.
Jezus had nood om te bidden met Zijn Vader en aan
tijd alleen, om zich te focussen op waarom Hij op aarde was gekomen.
Gebed was een belangrijk onderdeel in het leven van Jezus om het
doel te bereiken dat God had
vooropgesteld (Johannes 4:34; Lukas 11:1). Jezus leerde en
praktiseerde stille tijd (Matteus 6:6). Wanneer je bezig bent met
het arbeiden voor het Koninkrijk dan kan dat vermoeiend zijn, de
geestelijke strijd kan uitputtend zijn, daarom moeten we ons
dagelijks tot God keren voor kracht en leiding (Jesaja 40:31; 1
Tessalonissenzen 5:17). Als Jezus een gebedsleven leidde, hoeveel te
meer moeten wij dat niet doen! Wanneer we alleen zijn moeten we net
als Jezus ons dmv gebed wapenen voor de geestelijke strijd in ons
dagelijks leven.
1:36 En Simon, en die
met hem waren, zijn Hem nagevolgd.
Simon en zij die hem vergezelden zijn naar Hem op
zoek gegaan nadat ze zijn wakker geworden. Jezus werd gemist.
1:37 En zij Hem
gevonden hebbende, zeiden tot Hem: Zij zoeken U allen.
Zij die geproefd hadden dat God goedertieren is,
wilden tot Hem komen (1 Petrus 2:3-4). De schare wilden Jezus bij
zich houden (Lukas 4:42).
1:38 En Hij zeide tot
hen: Laat ons in de nabijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook daar
predik, want daartoe
ben Ik uitgegaan.
Jezus wilde verdergaan, Hij was niet gekomen
opdat alle mensen van al hun ziekten werden genezen, maar om het
goede nieuws te verkondigen. Daartoe was Hij uitgegaan, zie
commentaar op 1:14-15. Dit is het grote verschil met de
valse gebedgenezers van onze tijd, ze leggen alle
nadruk op hun bedrieglijke wonderen en tekenen, ondanks dat deze
wonderen en hun leer in strijd zijn met Gods woord (2
Tessalonissenzen 2:9-11).
Volgens Josephus was Galilea een gebied met ongeveer 240 dorpen met
elk enkele duizenden inwoners, Jezus wilde
overal gaan om te prediken (Lukas 4:43). De predikers worden dus ook
verwacht om naar de mensen te gaan, en niet
wachten totdat de mensen naar hun komen. We zien in onze tijd dat
christenen mensen proberen te lokken door het organiseren van
rommelmarkten, creches, concerten, kampen, aanleren van engels ed
... . Jezus deed geen van allen, Hij predikte het zuivere Woord
zonder omwegen.
1:39 En Hij predikte
in hun synagogen, door geheel Galiléa, en wierp de duivelen uit.
Jezus ging verder met de verkondiging en toonde
Zijn macht over de dienaren van satan door het gesproken woord te
bevestigen met wonderen (Hebreën 2:2-4), net zoals zijn apostelen
later deden (1 Korintiërs 1:17; 2 Korintiërs 12:12). Jezus wachtte
niet op eer of verheerlijking van de mensen vanwege Zijn wonderen,
nee, Hij wist dat er veel werk was (Matteus 9:37-38).
1:40 En tot Hem kwam
een melaatse, biddende Hem, en vallende voor Hem op de knieën, en
tot Hem zeggende:
Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.
De melaatse had van Jezus gehoord, hij kwam tot
Hem en had zo een groot geloof en vertrouwen dat hij tot Jezus zei:
'Indien gij het wilt, indien gij ervoor kiest,
dan kunt gij mij reinigen'. Hij
kwam tot Jezus in nederigheid, en wierp zich
op zijn aangezicht voor Hem neer (Lukas 5:12) en
aanbad Hem (Matteus 8:2). Dit is wat God zoekt in de mens (vgl
Jakobus 4:8-10). Mensen die beroep doen op Zijn barmhartigheid en
genade en erkennen dat ze zondaars zijn (Matteus 11:28-30). Het
gebed van de melaatse was in overeenstemming met de wil van God,
daarom werd hij verhoord (1 Johannes 5:14-15). Zie Leviticus 13 en
14 over melaatsheid. Melaatsheid (lepra) was de verzamelnaam voor
moeilijk te definiëren huidziekten die schilferen van de huid ten
gevolge hebben. De melaatse wordt steeds gezien als onrein en wordt
buiten de gemeenschap der gezonden geplaatst.
1:41 En Jezus, met
barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit, en
raakte hem aan, en zeide tot
hem: Ik wil, word gereinigd!
Zie hoe innerlijk bewogen Jezus was over het leed
van de mensen, het deed Hem verdriet. Hij leefde mee met het de
ellende van anderen. Jezus wilde doen wat de melaatse vroeg, nl hem
genezen. Hoe vaak zie je niet dat mensen die er
anders uitzien, die misvormd of ziek zijn, of die grote en erge
zonden hebben gedaan, links worden gelaten. Hoe groot
is onze liefde voor dezen? (vgl Lukas 14:12-14) Vaak zie je dat
mensen anderen mijden en hun zelfs het evangelie niet
prediken omwille van hun voorkomen of ziekte. Jezus schaamde zich
niet, noch aarzelde Hij om de melaatse aan te
raken. Dat is waar barmhartigheid en innerlijke bewogenheid om
draait.
1:42 En toen Hij dit
gezegd had, ging de melaatsheid terstond van hem, en hij werd
gereinigd.
Nadat Jezus deze woorden had gesproken ging de
melaatsheid
onmiddellijk
van hem weg, hij was rein (vgl
Johannes 15:3).
1:43 En toen Hij hem
streng verboden had, deed Hij hem terstond van Zich gaan;
De reden dat Jezus hem streng verbood te spreken
(Matteus 8:4) en hem wegzond had waarschijnlijk te maken met het
feit dat de melaatse normaal niet in de stad had mogen komen zoals
de wet van Mozes sprak “Gebied de kinderen Israëls, dat zij uit het
leger wegzenden alle melaatsen, en alle vloeienden, en allen, die
onrein zijn van een dode. Van de man tot de vrouw toe zult gij hen
wegzenden; tot buiten het leger zult gij hen wegzenden; opdat zij
hun legers niet
verontreinigen, in welker midden Ik woon” Numeri 5:2-3. Dit blijkt ook uit vers 44. Jezus
was dan ook gekomen om de wet van Mozes te vervullen (Matteus 5:17),
deze vervulling is tot stand gekomen aan het kruis (Johannes 19:30),
waarna de wet van Mozes is vervangen door de genade van Christus (Kolossenzen
2:13-14; Galaten 3:24; Hebreën 8:13; 9:16-17). “Want de
wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus
Christus geworden.”
Johannes 1:17. Een tweede reden dat Jezus hem
verbood te spreken had misschien te maken met het feit dat Hij niet
teveel beroering wilde teweegbrengen bij de oversten van het volk
zodat Hij zich nog vrij tot de andere steden kon begeven. Een derde
reden had misschien te maken met het feit dat Jezus de aandacht niet
op de wonderen wilde vestigen maar op Zijn leer, zoals we in vers 38
van dit hoofdstuk zagen. Een vierde reden wordt in het volgende vers
gegeven.
1:44 En zeide tot
hem: Zie, dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelf
de priester, en offer voor uw
reiniging, wat Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.
Jezus vreesde ook dat door de vele tekenen die Hij deed, men zou
komen om Hem met geweld Koning te maken (Johannes 6:14-15). Het feit
dat de priester de melaatse genezen zou verklaren (Leviticus 14:2-3)
zou getuigen dat Jezus waarlijk de Messias was, hun tot een
getuigenis. Want het zou kunnen dat de priesters de genezing zouden
gaan verbergen of ontkennen omdat ze Jezus niet erkenden als de
Messias. Maar als de priester naar de voorschriften van de wet van
Mozes de melaatse gezond had verklaard, konden ze dit niet doen.
1:45 Maar hij
uitgegaan zijnde, begon vele dingen te verkondigen, en dat woord te
verbreiden, alzo dat Hij niet
meer openbaar in de stad kon komen, maar was buiten in de woeste
plaatsen; en zij kwamen tot Hem van alle
kanten.
De man was zo blij met zijn genezing dat zijn
gevoelens hem ertoe leidden om het gebod van Jezus te negeren. Hij
liet
zich leiden door zijn emoties en deze brachten hem in overtreding.
Hoewel de man goede bedoelingen had, was
hetgeen hij uitwerkte verkeerd. Het gevolg van deze man zijn
ongehoorzaamheid was dat het werk van Jezus ernstig werd gehinderd.
Hij kon niet meer in het openbaar verschijnen, maar moest zich
verbergen. Twee dingen waar Jezus mee te kampen had was het ongeduld
van de menigte en de nijd van de oversten.