Gemeente van Christus Houthalen Oost
Na de overwinning op de valse profeten door de kracht van God werd
Elia depressief. Hij werd overweldigd door het dreigement van Izebel.
Hij verlangde te mogen sterven. Maar God zocht hem op en vroeg hem
waarom hij niet meer bezig was met Zijn werk. God zegt hem dat hij
op zijn schreden moet terugkomen, God wist van de dreiging van
Izebel, maar Elia moest geloof hebben en bezig zijn i.p.v. weg te
vluchten van de moeilijkheden.
Samaria belegerd (1 Koningen 20:1-22)
Benhadad, koning van Aram, verzamelde zijn leger met tweeëndertig
koningen, samen met paarden en wagens. Hij belegerde Samaria en
streed tegen haar. Hij zond boden tot Achab en liet hem zeggen: “Zo
zegt Benhadad: uw zilver en uw goud, dat is van mij, en uw mooiste
vrouwen en kinderen, die zijn van mij” 1 Koningen 20:3.
Daarop antwoordde Achab: ‘zoals gij beveelt mijn heer de koning, ik
en al het mijne behoren u toe’. Vervolgens kwamen de boden terug en
zeiden: “Zo zegt Benhadad: Ik heb u wel
laten zeggen: uw zilver en uw goud, uw vrouwen en kinderen zult gij
mij geven. Maar morgen om deze tijd zal ik mijn dienaren tot u
zenden, en zij zullen uw huis en de huizen uwer dienaren doorzoeken
en alles wat in uw ogen begeerlijk is, zullen zij zich toe-eigenen
en meenemen” 1 Koningen 20:5-6. Toen riep Achab alle oudsten
van het land bijeen en zei: ‘weet en zie dat Benhadad het kwade
zoekt, want hij had reeds om mijn vrouwen, kinderen, zilver en goud
gezonden en ik heb het hem niet geweigerd’. Al de oudsten en het
volken zeiden hem dat hij niet moest luisteren en inwilligen. Daarop
zei Achab tot de boden: ‘zeg tot mijn heer de koning, alles wat gij
eerst tot uw knecht hebt laten zeggen, zal ik doen, maar dit kan ik
niet doen’. Toen brachten de boden Benhadad bescheid. Daarop
antwoordde hij: “Zo mogen mij de goden
doen, ja, nog erger, indien het stof van Samaria voldoende zal zijn
om de handholten te vullen van al het volk dat achter mij aankomt”
1 Koningen 20:10. Achab antwoordde: “Spreekt:
wie zich aangordt, beroeme zich niet, als wie zich ontgordt”
1 Koningen 20:11. Zodra Benhadad dit hoorde, terwijl hij met de
koningen in de tenten aan het drinken was, zei hij tot zijn dienaren
om zich op te stellen. En zij stelden zich op tegen de stad.
Benhadad, de koning van de
Arameeërs trekt ten strijde tegen Samaria. Samaria was inmiddels de
nieuwe hoofdstad van het noordelijke Israel. Achabs vader Omri had
de berg gekocht en bebouwd (1 Koningen 16:24).
De Arameeërs waren in deze
tijd de grootste bedreiging voor de Israëlieten. Ten tijde van de
richters en het verenigd koninkrijk waren het vooral de Filistijnen
die de grootste bedreiging vormden.
Benhadad was arrogant en
claimt alle bezittingen op van Achab. Achab was bang en stemde ermee
in. Maar dan werd Benhadad nog hoogmoediger,
hij besloot geen genoegen te nemen met zijn eerder voorstel.
Nee, hij zei dat zijn dienaren zouden komen om alles te doorzoeken
en mee te nemen wat ze wilden. Maar met dit voorstel gaan de oudsten
van Israel niet akkoord en Achab laat hem weten dat het eerste
voorstel aanvaardbaar is, maar het tweede niet. Benhadad denkt dat
niets of niemand hem iets in de weg kan leggen wanneer hij zich
beroemt op het groot aantal manschappen die hem volgden. Achab laat
hem weten dat iemand die ten strijde trekt niet gelijk staat aan
iemand die de strijd reeds heeft volbracht. M.a.w. schep niet op
voordat je hebt gewonnen. Toen Benhadad deze boodschap kreeg, was
hij zich aan het bedrinken. Hij gaf de opdracht om ten strijde te
trekken.
Doch een profeet naderde tot Achab en zei: “Zo
zegt de Here: hebt gij die gehele grote, rumoerige schare gezien?
Zie, Ik geef die heden in uw macht; dan zult gij weten, dat Ik de
Here ben” 1 Koningen 20:13. Achab vroeg: ‘door wie?’. Toen
zei de profeet door de jonge mannen van de vorsten der gewesten. Ook
vroeg Achab; ‘wie zal de strijd aanbinden?’. De profeet antwoordde
‘gij’. Daarop monsterde Achab de jonge mannen van de vorsten der
gewesten, tweehonderd tweeëndertig man. En na hem monsterde het hele
volk, al de Israëlieten, zevenduizend. Daarop deden ze een uitval op
de middag, terwijl Benhadad zich in de tenten een roes dronk met de
tweeëndertig koningen die hem hielpen. Toen de jonge mannen van de
vorsten der gewesten het eerst de uitval deden, werd Benhadad
bericht dat er mannen uit Samaria waren getrokken. Daarop zei hij om
hen levend te grijpen indien ze in vrede of ten strijde waren
uitgetrokken. Inmiddels waren de jonge mannen van de vorsten der
gewesten de stad uitgetrokken en na hen het leger. Toen sloeg ieder
van hen zijn man, zodat de Arameeërs op de vlucht sloegen, waarop
Israel hen vervolgde.
Benhadad ontkwam te paard met enkele ruiters. Achab trok uit en
sloeg de paarden en de wagens en richtte een grote slachting aan.
Toen kwam de profeet tot Achab en zei dat hij zich sterk moest
tonen, moest overleggen en bedenken wat hij te doen had, want in het
volgende jaar zou de koning van Aram weer tegen hem optrekken.
Het is merkwaardig om te zien
hoe genadig God is voor de slechte Achab. God belooft hem de
overwinning. Dit is onverwacht goed nieuws voor Achab. God stond
meestal niet aan zijn kant, maar God probeerde om zijn hart te
overtuigen van Zijn goedheid. Het was alleszins niet omwille van
Achabs rechtvaardigheid dat God hem de overwinning gaf. God geeft
slechte mensen veel gelegenheden om Hem te leren kennen. We moeten
begrijpen dat God geen mens is (vgl Hosea 11:7-11), Hij verleent
genade waar de mens dat niet zou doen, Hij is toornig waar de mens
genadig zou zijn. God gaf Israel de overwinning over de Arameeërs.
De Arameeërs werden afgeslacht.
We moeten God leren begrijpen. We moeten al de karakteristieken van
God kennen en aanvaarden zoals ze zijn. Veel mensen krijgen te maken
met een innerlijke strijd van ongeloof wanneer ze worden
geconfronteerd met Gods toorn en Gods genade. Sommigen verwerpen
daarom het één of het ander. Zo krijg je enerzijds gelovigen die
oneindig barmhartig zijn zonder strengheid te tonen en anderzijds
gelovigen die oneindig
streng zijn zonder barmhartigheid te tonen.
Vgl het met het verhaal van de zes blinde mannen en die een olifant
bestuderen. De eerste voelt aan zijn been en zegt dat hij gelijk een
pilaar is. De tweede voelt aan de staart en zegt dat hij gelijk een
koord is. De derde voelt aan de slurf en zegt dat hij gelijk een tak
is. De vierde voelt aan zijn oor en zegt dat hij gelijk een
handwaaier is. De vijfde voelt aan zijn buik en zegt dat hij gelijk
een muur is. De zesde voelt aan zijn slagtand en zegt dat hij gelijk
een pijp is. Allen hadden ze gelijk, allen hebben ze de olifant
gevoeld. (Vgl het ook met het Gode gelijk zijn van Jezus, sommigen
verwerpen het door te verwijzen naar teksten die spreken over het
mens zijn van Jezus. Anderen aanvaarden het door ook te kijken naar
de teksten die leren dat Jezus God is).
De slag bij Afek (1 Koningen 20:23-34)
De dienaren van de koning van Aram zeiden tot hem: “Hun
God is een berggod; daarom zijn zij sterker dan wij. Wanneer wij
echter in de vlakte met hen strijden, zullen wij zeker sterker zijn
dan zij. Doe nu dit: verwijder ieder van de koningen van zijn post,
en stel in hun plaats stadhouders aan. Voorts moet gij zelf u een
leger aanwerven gelijk aan het leger dat u ontvallen is, evenveel
paarden en evenveel wagens. Laten wij tegen hen in de vlakte
strijden, dan zullen wij zeker sterker zijn dan zij” 1
Koningen 20:23-25. Hij luisterde naar hen en deed alzo.
In het volgende jaar monsterde Benhadad Aram op en trok naar Afek om
tegen Israel te strijden. Ook Israel monsterde zich en voorzag zich
van voedsel. Ze trokken hun tegemoet en legerden zich tegenover hen
als twee kudde geiten, terwijl de Arameeërs het land vulden. Toen
kwam de profeet Gods en zei tot de koning: “Zo
zegt de Here: omdat de Arameeers gezegd hebben: de Here is een
berggod en geen God der vlakten, daarom zal Ik deze gehele grote,
rumoerige schare in uw macht geven, opdat gij weet, dat Ik de Here
ben” 1 Koningen 20:28.
De beste oorzaak voor het
verlies van de strijd was volgens Arams dienaren het feit dat de God
van de Israëlieten een berggod was. Samaria lag immers op een berg.
Daarom besluiten ze om opnieuw aan te vallen maar nu in de vlakte.
God geeft om deze reden de Arameeërs in de macht van de Israëlieten.
De eerste zegen diende om de Israëlieten Gods majesteit te leren
kennen. De tweede zegen om de hoogmoed van de Arameeërs te straffen.
Zeven dagen lang waren ze tegenover elkaar gelegerd. Op de zevende
dag kwam het tot de strijd en Israel versloeg de Arameeërs,
honderdduizend man voetvolk op één dag. De overgeblevenen vluchtten
naar de stad in Afek en de muur viel daar op de
zevenentwintigduizend overgeblevenen. Intussen vluchtte Benhadad,
die ook naar de stad was gekomen, van kamer tot kamer. Toen zeiden
zijn dienaren tot hem dat ze gehoord hadden dat de koningen van
Israel waarlijk genadige koningen zijn. “Laten
wij rouwgewaden om onze lendenen doen en koorden om ons hoofd en
laten wij zo uittrekken tot de koning van Israel; misschien zal hij
uw leven sparen” 1 Koningen 20:31. Toen deden zij rouwgewaden
om hun lendenen, koorden om hun hoofden, kwamen tot Achab en zeiden:
‘uw knecht Benhadad vraagt om zijn leven te sparen’. Daarop
antwoordde Achab: ‘leeft hij nog? Hij is mijn broeder’. De mannen
zagen dat als een goed voorteken, hielden Achab haastig aan zijn
woord en zeiden ‘uw broeder Benhadad’. Daarop zei Achab om hem te
gaan halen. Toen hij bij Achab kwam, liet hij hem op zijn wagen
klimmen. Daarop zei Benhadad tot hem “De
steden die mijn vader aan uw vader ontnomen heeft, zal ik
teruggeven; voorts moogt gij u een handelswijk in Damascus
aanleggen, zoals mijn vader in Samaria heeft aangelegd, en ikzelf
moge met een verbond afscheid van u nemen” 1 Koningen 20:34.
Toen sloot hij een verbond met hem en nam afscheid.
Benhadad was na de nederlaag
een gevangene van Achab.
Achab kon met hem doen wat hij wilde. Als hij het bevel gaf om hem
te doden, dan zou het zo zijn geweest. Maar Achab laat zich
flatteren door Benhadads houding. Hier is de grote Benhadad die zich
aan zijn voeten gooit en hem vanalles aanbied. Waarschijnlijk werd
zijn ego gestreeld en voelde Achab zich groots. Achab geeft toe en
maakt een verbond met een verslagen koning. Hij maakt een verbond
met een goddeloos volk. Achab was genadig waar God niet genadig was.
De gevolgen van Achabs toegeeflijkheid
(1 Koningen 20:35-43)
Een man uit de profeten zei met een woord des Heren
tot zijn metgezel om hem te slaan. Maar de man weigerde hem te
slaan. Toen zei hij dat gezien hij niet geluisterd had naar de stem
van de Here, een leeuw hem zou doden wanneer hij bij hem vandaan
ging. En het gebeurde alzo. Daarna trof hij nog een andere man aan
en zei om hem te slaan. De man sloeg hem zo dat hij hem verwondde.
Toen ging de profeet aan de weg de koning staan opwachten. Hij
maakte zich onkenbaar met verband over zijn ogen. Terwijl de koning
voorbijging, riep hij hem aan: “Toen uw
knecht in de strijd uitgetrokken was, zie, daar kwam iemand
terzijde, die mij een man bracht en zeide: Bewaak deze man; als hij
vermist wordt, hoe dan ook, dan zal uw leven in de plaats van het
zijne wezen, of gij moet een talent zilver betalen. Toen uw knecht
hier en daar doende was, was hij verdwenen” 1 Koningen
20:39-40. Achab zei tot hem: ‘dat is dan uw vonnis dat gij zelf hebt
geveld’. Toen verwijderde hij snel het verband van zijn ogen en
Achab herkende hem als één van de profeten. Hij zei tot Achab: “Zo
zegt de Here: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand
hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en
uw volk in de plaats van zijn volk” 1 Koningen 20:42. Toen
ging Achab koppig en razend naar zijn huis in Samaria.
God verwachtte dat Achab Zijn
oordeel zou uitvoeren. Maar omdat Achab dat niet had gedaan, kwam
het oordeel van Benhadad over Achab. Zoals de ene profeet ongepast
barmhartig was tegenover de andere profeet, zo was Achab ongepast
barmhartig voor Benhadad. Zelfs
een profeet van God is
onderhevig aan het woord van God.
Zo zijn er mensen die genade
verlenen aan mensen waar God dat niet doet. We moeten God
gehoorzamen, ook al zeggen onze gevoelens en gedachten dat we dat
niet willen doen. We vinden het niet fijn om iemand te zeggen dat
hij mis is, dat hij in zonde leeft. Het zal zijn gevoelens kwetsen
en wrevel veroorzaken. We willen liever ‘goed zijn’ en hem
‘liefhebben’. We willen de confrontatie liever niet aangaan. Onze
gevoelens zeggen ons soms om iets niet te doen wat God zegt. Het
lijkt ons wreed om te doen, maar we moeten God vertrouwen.
Ouders maken soms excuses voor hun kinderen die verkeerde dingen
doen. Ze praten er niet over omdat ze hen niet willen kwijtraken en
hun gevoelens niet willen kwetsen. Zo zijn er gemeenten die
gelovigen die in zonde leven gaan excuseren en er niet over willen
spreken (vgl dochter leeft in hoererij en ouders willen er niet over
spreken, evangelist die leert dat men de relatie met mensen niet
moet verbreken omwille van de omstandigheid).
De vraag is: hou ik meer van God of van mensen? Veel mensen zien er
kwaad in om Gods strengheid in toepassing te brengen. Ze begrijpen
niet dat hun menselijke genade de zondaren juist nog meer kwaad doet
terwijl Gods strengheid de zondaren juist tot inkeer kan brengen (1
Korintiërs 5:1-2; 2 Korintiërs 7:8-11).
Conclusie
God is bijzonder genadig, zelfs naar de grootste zondaren. Maar
vergis u niet, als God zegt om streng te zijn, dan is er geen plaats
om barmhartig te zijn. Achab heeft dit aan den lijve ondervonden.