Gemeente van Christus Houthalen Oost
Omri werd opgevolgd door zijn zoon Achab. Achab deed ook wat kwaad
was in de ogen van de Here. Maar hij ging verder. Hij huwde Izebel,
een vrouw die geen Israeliet was. Zij verleidde hem om de Baäl te
gaan dienen. Daarom bracht God d.m.v. zijn profeet Elia een droogte
over het land. God zorgde ervoor dat Elia niks tekort had, alsook de
weduwe in wiens huis hij verbleef terwijl de natie enorm te lijden
had door de droogte.
Obadja ontmoet Elia (1 Koningen 18:1-15)
Na een tijd van drie jaar kwam het woord van God tot Elia: “Ga
heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven”
1 Koningen 18:1b. Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De
honger was sterk in Samaria. Daarom had Achab de hofmaarschalk
Obadja geroepen. Obadja was iemand die de Here zeer vreesde. Toen
Izebel de profeten van de Here uitroeide, had Obadja honderd
profeten genomen en hen per vijftig in een spelonk verborgen en met
water en brood verzorgd.
Achab zei tot Obadja om het land door te trekken naar alle
waterbronnen en beken, misschien was er gras te vinden om de paarden
en muildieren in leven te kunnen houden en dat er geen deel van het
vee moest worden afgemaakt. Zij verdeelden het land onderling en
trokken erin rond. Achab de ene en Obadja de andere kant. Terwijl
Obadja onderweg was, kwam Elia hem tegemoet. Toen hij hem herkende
wierp hij zich op zijn aangezicht en zei: ‘Zijt gij het, mijn heer
Elia’? Ja, zei Elia. Ga heen tot uw heer en zeg dat ik er ben. Toen
zei Obadja: “Wat heb ik misdaan, dat gij
uw knecht wilt overleveren in de macht van Achab om mij te doden?
Zo waar de Here, uw God, leeft, er is geen volk of
koninkrijk, waar mijn heer niet naar u heeft laten zoeken. En zeide
men: hij is er niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren,
dat men u niet kon vinden. En nu zegt gij: ga heen, zeg tot uw heer:
Elia is er. Nu moest het eens gebeuren, terwijl ik van u wegga, dat
de Geest des Heren u wegnam, ik weet niet waarheen. Als ik dan aan
Achab bericht zou brengen en hij vond u niet, dan zou hij mij doden,
terwijl uw knecht nog wel van zijn jeugd af de Here vreest. Is het
mijn heer niet meegedeeld, wat ik gedaan heb, toen Izebel de
profeten des Heren doodde? Toen heb ik van de profeten des Heren
honderd man verborgen, vijftig bij vijftig in een spelonk, en ik heb
hen met brood en water verzorgd.
Hoe kunt gij dan nu zeggen: Ga heen, zeg tot uw heer: Elia is
er? Hij zou mij doden” 1 Koningen 18:9-14. Daarop antwoordde
Elia dat zowaar de Here leeft, in wiens dienst hij staat, hij zich
heden aan Achab zou vertonen.
Elia ontmoet Achab (1 Koningen 18:16-46)
Toen ging Obadja naar Achab en berichtte het hem waarop Achab Elia
tegemoet ging. Zodra Achab hem zag zei hij “Zijt
gij daar, gij, die Israel in het ongeluk stort?” 1 Koningen
18:17b. Elia antwoordde hem: “Ik heb
Israel niet in het ongeluk gestort, maar gij en uws vaders huis,
doordat gij de geboden des Heren hebt verzaakt en de Baals zijt
nagelopen. Nu dan, laat heel Israel tot mij bijeenroepen naar de
berg Karmel, ook de vierhonderd vijftig profeten van de Baal en de
vierhonderd profeten van de Asjera, die van de tafel van Izebel eten”
1 Koningen 18:18-19.
Het is typisch voor goddelozen
om de boodschapper van God te verwijten, i.p.v. eens na te denken
waarom deze woorden tegen hen worden gesproken.
Achab liet het volk en de profeten naar de berg Karmel komen. Toen
naderde Elia tot het volk en vroeg hen hoelang zij nog aan beide
zeiden mank bleven gaan. Als de Here God is, volg Hem na, maar als
het de Baäl is, volg hem dan na. Het volk antwoordde hem niets. Elia
ging verder met zeggen dat hij als profeet van God alleen is
overgebleven, en de profeten van de Baäl zijn vierhonderdvijftig
man. Geef ons twee stieren; laten zij voor zich de ene stier
uitkiezen, die aan stukken houwen en op het hout leggen maar geen
vuur aanbrengen. Roept gij dan de naam van uw god aan en ik zal de
Naam des Heren aanroepen. De God die met vuur zal antwoordden, die
zal God zijn. Het gehele volk stemde ermee in.
Israel kon geen twee goden
dienen. Het is zoals een vrouw die twee mannen wil hebben. Israel
moest kiezen, ofwel kozen ze om God te dienen, ofwel de Baäl (vgl 1
Korintiërs 10:14-22). We kunnen ons de vraag stellen waarom het volk
aan beide zijden mank ging. Ze werden getrokken door de zonde en het
tijdelijk genot ervan. Toch hadden ze God nog niet helemaal
verworpen. Ze wisten wel dat ze verkeerd deden, maar het ontbrak hen
aan liefde en geloof om zich volledig aan God te wijden en afstand
te nemen van het goddeloze. Het was immers spannend om een nieuwe
god te dienen. Het was fijner en gemakkelijker om de zonde te dienen
ipv om verantwoording aan de levende God te geven. De zonde dienen
verblindt de mens van de werkelijkheid (2 Korintiërs 4:1-6).
Daarna zei Elia tot de profeten van de Baäl om hun stier uit te
kiezen en te bereiden, want gij zijt met zovelen. Roep dan de naam
van uw god aan, maar breng geen vuur aan. Toen namen zij de stier
die hij hun gaf, bereidden hem, riepen van ’s morgens tot de middag
de naam van de Baäl aan. ‘Baäl antwoord ons!’, maar er kwam geen
geluid en niemand gaf antwoord. Daarbij hinkten zij om het altaar
dat zij gemaakt hadden. “Toen het middag
was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider,
want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft
zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet
wakker worden. Toen riepen zij luider en maakten zich naar hun
gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren, totdat zij dropen van
bloed. En zodra de middag voorbij was, tot tegen het brengen van het
avondoffer, geraakten zij in geestvervoering, maar er kwam geen
geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op” 1
Koningen 18:27-29.
Elia gebruikte een vorm van
sarcasme in zijn spreken. Toch kwam zijn manier van spreken niet
voort uit hoogmoed of opgeblazenheid. Zijn punt was om aan allen
duidelijk te maken dat de profeten en hun god Baäl niets konden
doen. Het was om hen te laten zien dat ze hun geloof en vertrouwen
in een machteloze afgod hadden gesteld.
Sarcasme wordt bij momenten
gebruikt door godsvruchtige mensen om ongeloof duidelijk te maken (1
Koningen 22:15-16; Johannes 3:10; 15:7; 1 Korintiërs 4:8; 2
Korintiërs 11:19; Galaten 5:12).
Toen liet Elia het hele volk tot hem naderen. Daarop herstelde hij
het altaar des Heren dat omvergehaald was. Elia nam twaalf stenen
naar het aantal stammen van
de zonen van Jakob, tot wie gezegd was ‘Israel zal uw naam
zijn’. Hij bouwde in naam van de Here een altaar met de stenen en
maakte rondom het altaar een groeve met een wijdte van twee maten
zaad. Hij schikte het hout, hieuw de stier aan stukken en plaatste
die op het hout. Toen vroeg hij om vier kruiken met water te vullen
en deze over het brandoffer en hout te gieten. Dit nog een tweede
keer en daarna nog een derde keer, zodat het water rondom het altaar
liep, zelfs de groeve vulde hij met water.
Door twaalf stenen te nemen,
werd het volk eraan herinnerd dat zij in verdeeldheid leefden.
Op de tijd dat men het avondoffer bracht zei Elia “Here,
God van Abraham, Isaak en Israel, heden moge bekend worden, dat Gij
God zijt in Israel, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze
dingen doe. Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete,
dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. Toen
schoot het vuur des Heren neer en verteerde het brandoffer, het
hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op”
1 Koningen 18:36-38. Toen het volk dat zag, wierpen zij zich op hun
aangezicht en zeiden: ‘De Here, die is God!’. Daarop gaf Elia de
opdracht om de profeten van de Baäl te grijpen en niemand te laten
ontkomen. Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar
slachten.
De wet van Mozes gebood om
valse profeten uit te roeien (Deuteronomium 13:12-17; 17:2-7).
Hoewel het volk ook schuldig was, bekeerden zij zich (tenminste
tijdelijk) van hun navolgen van de Baäl. Het was ook een vergelding
van Godswege voor het doden van de profeten van de Here.
Toen zei Elia tegen Achab: Ga, eet en drink, want daar is het geruis
van stortregen. Achab ging heen om te eten en te drinken. Elia klom
naar de hoogte van de Karmel, boog zich ter aarde en legde zijn
hoofd tussen zijn knieën. Daarop zei hij zijn knecht om omhoog te
klimmen en uit te zien naar de zeekant. Hij deed het maar zei dat er
niets te zien was. Daarop zei Elia om het weer te doen, tot
zevenmaal toe. Toen zag
hij een wolkje als een mans hand die opsteeg uit de zee. Toen zei
Elia hem om aan Achab te zeggen; span in en daal af, laat de
stortregen u niet ophouden. “Toen, in
een oogwenk, werd de hemel zwart van wolken en wind, en viel er een
zware stortregen. Daarop reed Achab weg en ging naar Jizreel. Maar
de hand des Heren was over Elia, zodat hij zijn lendenen gordde en
voor Achab uit snelde tot waar men de richting naar Jizreel inslaat”
1 Koningen 18:45-46.
Conclusie
Er was een grote overwinning behaald in naam van God. Elia
gehoorzaamde God en God deed hem zegevieren op een wijze die voorbij
zijn verwachtingen waren. Maar we zullen zien dat na de grootste
overwinningen van een mens, de grootste nederlagen om de hoek
loeren.