Gemeente van Christus Houthalen Oost
Toen Josia hoorde welke vloek God aan de ongehoorzaamheid had
verbonden, riep hij het volk samen en sloot een verbond voor Gods
aangezicht. Iedereen zou de Here met heel zijn hart en ziel volgen
door al Zijn geboden na te leven.
Daarop viert Josia het Passcha in Jeruzalem volgens de wet van
Mozes. Zo een Passcha was er niet meer gevierd sinds de dagen van de
richters. Nadat Josia alles gedaan had om de tempel te herstellen
trok Neko de koning van Egypte op om te strijden bij Karkemis. Josia
trok tegen hem ten strijde, maar Neko wilde geen oorlog met hem.
Josia luistert niet en wordt dodelijk gewond in de strijd.
Joachaz wordt koning van Juda voor 3
maanden (2 Kronieken 36:1-3)
Daarop nam het volk des lands Joachaz, de zoon van Josia, en maakte
hem koning in Jeruzalem, in de plaats van zijn vader. “Joachaz
was drieentwintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
drie maanden in Jeruzalem” 2 Kronieken 36:2. De koning van
Egypte zette hem af in Jeruzalem, en legde het land een boete op van
honderd talenten zilver en een talent goud.
Toen koning Neko terugkeerde
van de strijd met de Assyriërs tegen de Babyloniërs, zette hij
Joachaz van de troon af. “Hij deed wat kwaad is in de ogen des
Heren, geheel zoals zijn vaderen gedaan hadden.
Farao Neko zette hem gevangen
te Ribla in het land van Hamat, opdat hij te Jeruzalem niet zou
regeren, en hij legde het land een boete op van honderd talenten
zilver en een talent goud” 2 Koningen 23:32-33. Joachaz was
waarschijnlijk zoals zijn vader Josia niet opgezet met de hulp van
de Egyptenaren aan de Assyriërs. Maar als gevolg van die opstand
legt Neko Juda een boete op en neemt Joachaz gevangen. Uiteindelijk
neemt Neko Joachaz mee naar Egypte waar hij ook zou sterven (2
Koningen 23:34). Jeremia noemt Joachaz Sallum (Jeremia 22:11).
Neko maakt Joachaz’ broeder Eljakim
koning van Juda voor elf jaar (2 Kronieken 36:4-8)
“Toen maakte de koning van Egypte zijn
broeder Eljakim koning over Juda en Jeruzalem en veranderde zijn
naam in Jojakim” 2 Kronieken 36:4. En Neko nam zijn broeder
Joachaz mee en bracht hem naar Egypte. Jojakim was vijfentwintig
jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde elf jaar in
Jeruzalem. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Here, zijn God.
Nebukadnessar, de koning van
Babel, trok tegen hem op en boeide hem met twee koperen ketenen om
hem naar Babel te voeren. Een deel van het gerei van het huis des
Heren bracht Nebukadnessar naar Babel en hij plaatste het in zijn
paleis te Babel. Het overige van de geschiedenis van Jojakim, de
gruwelen die hij bedreven heeft, en het kwaad dat in hem gevonden
werd, zie, dit is beschreven in het boek der koningen van Israel en
van Juda. Zijn zoon Jojakin werd koning in zijn plaats.
Vervolgens maakte Neko Joachaz’
broer Eljakim koning over Juda en veranderde zijn naam in Jojakim.
Jojakim was vijfentwintig jaar toen hij koning werd en regeerde elf
jaar in Jeruzalem. Ook hij deed net als zijn broer wat kwaad is in
de ogen van God. “Jojakim gaf het zilver en het goud aan Farao; doch
hij legde het land een heffing op om dat geld te kunnen afdragen
naar het bevel van Farao; naar dat ieder aangeslagen was, vorderde
hij het zilver en goud van het volk des lands om het aan Farao Neko
te geven” 2 Koningen 23:35. De eerste tijd van zijn koningschap
betaalde Jojakim schatting aan Egypte, maar daarna aan Babylonië.
“In zijn dagen trok Nebukadnessar, de koning van Babel, op en
Jojakim werd hem onderdanig, drie jaar; maar daarna kwam hij weer
tegen hem in opstand. En de Here zond tegen hem de benden der
Chaldeeen, en die van Aram, Moab en de Ammonieten; Hij zond hen
tegen Juda om het te gronde te richten, volgens het woord dat de
Here gesproken had door zijn knechten, de profeten. Waarlijk, dit
overkwam Juda naar het woord des Heren, die het van zijn aangezicht
wilde wegdoen, wegens alle zonden die Manasse gedaan had, en ook
wegens het onschuldige bloed dat hij vergoten had; hij had immers
Jeruzalem gevuld met onschuldig bloed. De Here wilde dat niet
vergeven” 2 Koningen 24:1-4.
In het derde jaar van Jojakim vond er een eerste deportatie plaats
uit Juda. Dit is rond 606 voor Christus gebeurd. Het is hier dat
Daniël en sommige van zijn tijdsgenoten zijn weggevoerd naar Babel
(Daniël 1:1-7). In deze tijd won Nebukadnessar ook de strijd tegen
de Assyriërs bij Karkemis (Jeremia 46:2). Het vierde jaar van
Jojakim was het eerste jaar van Nebukadnessar (605 vC). Daarvoor
diende hij onder zijn vader. Jojakim zal hierna nog enkele jaren op
de troon zitten. Seculiere geschiedenis leert ons dat Nebukadnessar
in 601 vC terugkeerde om de strijd tegen Egypte af te maken, maar
hij werd een zware slag toegebracht door Egypte. De omstandigheden
gaven Jojakim waarschijnlijk een gelegenheid om te rebelleren tegen
Babel. Maar Nebukadnessar zag geen gelegenheid om Jojakim terug te
onderwerpen, zodat Jojakim nog een tijd kon verder regeren. Totdat
Nebukadnessar het moment zag om terug naar Juda te keren en om
Jojakim geboeid naar Babel te brengen. We vinden geen bewijs dat dit
ook is gebeurd, gezien hij in totaal elf jaar heeft geregeerd en
zijn zoon Jojakin op de troon zat toen Nebukadnessar terug in
Jeruzalem was gekomen in 598 vC. Jojakim is diegene die de boekrol
van Jeremia in stukken deed en verbrandde (Jeremia 36:21-23).
Jojakin wordt koning in
plaats van zijn vader Jojakim voor drie maanden (2 Kronieken
36:9-10)
“Jojakin was achttien jaar oud, toen hij
koning werd; hij regeerde drie maanden en tien dagen in Jeruzalem.
Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren” 2 Kronieken 36:9.
In het daarop volgende jaar liet koning Nebukadnessar hem naar Babel
brengen met het kostbare gerei van het huis des Heren. En hij maakte
zijn bloedverwant Sedekia koning over Juda en Jeruzalem.
Jojakims zoon Jojakin werd
koning in zijn plaats. Hij regeerde drie maanden en tien dagen. Ook
hij deed wat kwaad is in de ogen van de Here. Ook hij werd in het
volgende jaar door Nebukadnessar naar Babel gevoerd. 2 Koningen
24:10-17 leert ons dat Nebukadnessar Jeruzalem belegerde en dat
Jojakin hem tegemoet kwam waarop hij hem gevangen nam. “Hij voerde
geheel Jeruzalem, al de vorsten en al de weerbare mannen
(tienduizend) in ballingschap, ook al de handwerkslieden en de
smeden; niemand werd overgelaten behalve de armen van het volk des
lands. Hij voerde Jojakin in ballingschap naar Babel; ook de
koningin-moeder, de vrouwen des konings, zijn hovelingen en de
machtigen des lands deed hij in ballingschap gaan van Jeruzalem naar
Babel; en de koning van Babel bracht heel de weerbare manschap
(zevenduizend), de handwerkslieden en de smeden (duizend), altemaal
dappere krijgslieden, als ballingen naar Babel” 2 Koningen 24:14-16.
Dit is de tweede deportatie van Israelieten uit Juda. Dit is rond
597 voor Christus gebeurd. Het is in deze tijd dat Ezechiël
waarschijnlijk werd meegevoerd (Ezechiël 1:2). Jojakin was ook
gekend als Jechonja (Jeremia 24:1).
Sedekia werd koning van Juda voor elf
jaar (2 Kronieken 36:11-21)
“Sedekia was eenentwintig jaar oud, toen
hij koning werd, en hij regeerde elf jaar in Jeruzalem” 2
Kronieken 36:11-21. Hij deed
wat kwaad is in de ogen van de Here, zijn God. Hij verootmoedigde
zich niet voor de profeet Jeremia, die in opdracht van de Here
sprak. Ook kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnessar, die hem
bij God een eed had doen afleggen; hij verhardde zijn nek en
verstokte zijn hart, zodat hij zich niet bekeerde tot de Here, de
God van Israel. Eveneens
maakten al de oversten van de priesters en het volk zich voortdurend
aan ontrouw schuldig, naar al de gruwelen der volken; zij maakten
het huis des Heren onrein, dat Hij in Jeruzalem geheiligd had. “De
Here, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en
laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar
zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn
profeten, totdat de gramschap des Heren zich zozeer tegen zijn volk
verhief, dat geen herstel meer mogelijk was” 2 Kronieken
36:16.
“En de koning van Babel maakte
Jojakins oom Mattanja koning in zijn plaats en veranderde diens naam
in Sedekia” 2 Koningen 24:17. Ook hij deed wat kwaad is in de ogen
van God. Hij luisterde niet naar de profeet Jeremia die Gods woorden
sprak. Sedekia kwam in opstand tegen Babel, en hij wilde niet naar
God luisteren. Ook de rest van het volk was voortdurend ontrouw aan
de Here. God had Zijn boodschappers vroeg en laat tot hen gezonden,
maar zij verachtten Zijn woorden en bespotten Zijn profeten totdat
de toorn van God zo groot was geworden dat geen herstel meer
mogelijk was. De maat was vol. Dit gebeurde in het negende jaar van
Nebukadnessars regering.
Hij deed de koning der Chaldeeen tegen hen optrekken, deze
doodde hun jongelingen met het zwaard in hun heiligdom, en hij
spaarde jongeling noch maagd, oude noch grijsaard; alles gaf Hij in
zijn macht. Al het gerei van het huis Gods, het grote en het kleine,
de schatten van het huis des Heren en de schatten van de koning en
van zijn vorsten, alles bracht hij naar Babel. “Zij
verbrandden het huis Gods en braken de muur van Jeruzalem af; al
zijn paleizen verbrandden zij met vuur en alle kostbaarheden
vernietigden zij. Ook voerde hij hen die aan het zwaard ontkomen
waren, naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven,
totdat het koninkrijk van Perzie de heerschappij verkreeg” 2
Kronieken 36;19-20; om het woord des Heren, door Jeremia verkondigd,
in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatsjaren
vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het
gerust, om zeventig jaar vol te maken.
De stad werd twee jaar lang
belegerd. Toen er uiteindelijk een bres werd geslagen in de muur,
vluchtte Sedekia. Hij werd echter overmeesterd door de Babyloniërs.
Ze doden zijn zonen voor zijn ogen en lieten zijn ogen verblindden
en brachten hem gevangen naar Babel (2 Koningen 25:1-21). Vanwege
hun goddeloosheid liet God de Babyloniërs (=Chaldeeën) tegen hen
optrekken die hen doodden, die alles roofden en de tempel en alle
paleizen, alsook de muren rondom Jeruzalem vernietigden in 586 voor
Christus. Hen die niet waren gedood, werden naar Babel gevoerd als
slaven. Dit totdat het koninkrijk van Perzië heerschappij verkreeg.
Zo ging ook de profetie van
Jeremia in vervulling dat het land zijn sabbatsjaren vergoed kreeg (vgl
Leviticus 26:32-35). Elk zevende jaar moest het land zijn rust
krijgen. Gezien ze dit al die jaren niet gedaan hebben, dwingt God
dit gebod nu af. Al de dagen dat het land woest lag heeft het gerust
om de zeventig jaar vol te maken. Jeremia 52 leert ons meer over de
tijd van koning Sedekia.
De rest van het land, de armen en onzienlijken, mochten van
Nebukadnessar in Juda blijven. Hij stelde Gedalja als gouverneur
over hen aan (2 Koningen 25:22-26). Gedalja wordt uiteindelijk
gedood door enkele legeroversten van Juda die daarna naar Egypte
vluchtten. Jeremia 40-44 leert ons meer over de tijd van Gedalja.
Kores geeft de opdracht om de tempel te
herbouwen (2 Kronieken 36:22-23)
Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Perzie, wekte de
Here, opdat het woord des Heren, door Jeremia verkondigd, zou worden
voltrokken, de geest van Kores, de koning van Perzie, op, om door
zijn gehele koninkrijk, ook in geschrifte, deze oproep te doen
uitgaan: “Zo zegt Kores, de koning van
Perzie: alle koninkrijken der aarde heeft de Here, de God des
hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te
bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn
volk behoort, de Here, zijn God, zij met hem, hij trekke op”
2 Kronieken 36:23.
Toen Perzië het Babylonische
rijk in 539 vC had veroverd, gaf hun koning Kores het bevel om de
Israelieten hun tempel
te laten herbouwen in Juda.