Gemeente van Christus Houthalen Oost
Manasse werd koning van Juda op twaalfjarige leeftijd. Hij handelde
zeer goddeloos, maar regeerde toch vijfenvijftig jaar. Hij krenkte
God door nog ergere dingen te doen dan de volken die God voor Israel
uit het land had verdreven. God sprak tot Manasse en het volk maar
ze wilden niet luisteren. Daarom bracht God de koning van Assur over
hen en liet Manasse geboeid naar Babel voeren. Maar toen hij in het
nauw geraakt was, verootmoedigde hij zich diep voor God en zocht
Zijn gunst. God hoorde zijn smeking en herstelde hem in zijn
koningschap.
Amon wordt koning van Juda
(2 Koningen 21:19-26)
Amon was tweeentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde
twee jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Mesullemet, een dochter
van Charus; zij was uit Jotba. “Hij deed
wat kwaad is in de ogen des Heren, zoals zijn vader Manasse gedaan
had; hij wandelde op al de wegen, waarop zijn vader gewandeld had,
diende de afgoden die zijn vader gediend had, en boog zich voor hen
neer. Hij verliet de Here, de God zijner vaderen, en wandelde niet
op de weg des Heren” 2 Koningen 21:20-22. En de dienaren van
Amon smeedden een samenzwering tegen hem en doodden de koning in
zijn paleis. Maar het volk des lands sloeg allen dood, die tegen
koning Amon samengezworen hadden. En het volk des lands maakte zijn
zoon Josia koning in zijn plaats. Het overige van de geschiedenis
van Amon, wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek
van de kronieken der koningen van Juda?
Amon werd op tweeëntwintig
jarige leeftijd koning van Juda in plaats van zijn vader Manasse.
Hij regeerde twee jaar. Ook hij deed wat kwaad is in Gods ogen,
zoals zijn vader gedaan had. Hij diende de afgoden die zijn vader
gediend had. Hij verliet de Here en wandelde niet op zijn wegen.
“Maar hij verootmoedigde zich niet voor het aangezicht des Heren,
zoals zijn vader Manasse zich verootmoedigd had, doch hij, Amon,
maakte zijn schuld steeds groter” 2 Kronieken 33:23. Amon werd
gedood door zijn dienaren die een samenzwering tegen hem smeedden.
Maar het volk doodde allen die hadden samengezworen. Zijn zoon Josia
werd koning in zijn plaats.
Josia wordt koning van Juda op
achtjarige leeftijd (2 Kronieken 34:1-2)
Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
eenendertig jaar te Jeruzalem. “Hij deed
wat recht is in de ogen des Heren en wandelde in de wegen van zijn
vader David; hij week niet af, rechts noch links” 2 Kronieken
34:2.
Toen Josia acht was, werd hij koning van
Juda. Hij zal in de eerste jaren van zijn koningschap wellicht niet
alleen hebben geregeerd, maar zijn bijgestaan door oudere mannen.
Hoe dan ook, zijn koningschap werd gekenmerkt doordat hij deed wat
recht is in de ogen van God. Hij week daar niet van af.
Toen hij nog jong was, begon
hij God te zoeken (2 Kronieken 34:3-7)
“In het achtste jaar zijner regering,
toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te
zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te
reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gesneden en de gegoten
beelden” 2 Kronieken 34:3. Men brak in zijn tegenwoordigheid
de altaren der Baals af; de wierookaltaren die daarop stonden, hieuw
hij om; de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden
verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij op de
graven van hen die daaraan geofferd hadden; de beenderen der
priesters verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en
Jeruzalem. Ook in de steden van Manasse, Efraim en Simeon, en zelfs
in die van Naftali, welke allerwegen in puin lagen, brak hij de
altaren en de gewijde palen af, en sloeg hij de gesneden beelden tot
gruis; al de wierookaltaren in het gehele land van Israel hieuw hij
om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.
In zijn achtste regeringsjaar,
toen hij zestien jaar oud was, begon hij de God van zijn vader David
te zoeken. En vier jaar later begon hij Juda en Jeruzalem te
reinigen van de hoogten, de gewijde palen en al de beelden. Hij
verpulverde alles en strooide het op de graven van hen die daaraan
geofferd hadden. De beenderen van de priesters verbrandde hij op hun
altaren. Hij trok het land door om overal de afgoderij weg te doen.
Bedenk dat Josia een tiener was toen hij God begon te zoeken. Hij
was een koning. Alles en iedereen lag aan zijn voeten. Er is niets
of niemand die hem kon tegenhouden! En wat doet hij? Maakt hij
misbruik van die macht en vrijheid? Nee, hij gebruikt zijn vrijheid
om God te zoeken en om het land te zuiveren van goddeloosheid. En
dit terwijl zijn vader niet het beste voorbeeld heeft nagelaten. Ook
waren de meeste mensen die hem omringden niet erg geestelijk. Het
voorbeeld van Josia laat ons zien dat jongeren wel degelijk
geestelijk kunnen zijn. Te vaak worden jongeren afgeschilderd als
onvolwassen en niet capabel. Denk ook eens aan het geloof dat Jozef,
David, Daniël, Jezus, Timoteus,… hadden op jonge leeftijd.
In het achttiende jaar liet
Josia de tempel van zijn God herstellen (2 Kronieken 34:8-13)
In het achttiende jaar zijner regering, toen hij bezig was het land
en de tempel te reinigen, zond hij Safan, de zoon van Asaljahu, en
de stadsoverste Maaseja en de kanselier Joach, de zoon van Joachaz,
om het huis van de Here, zijn God, te herstellen. Toen zij bij de
hogepriester Chilkia gekomen waren, droegen zij het geld af dat in
het huis Gods gebracht was, en dat de Levieten, de dorpelwachters,
uit Manasse en Efraim, uit het gehele overblijfsel van Israel, uit
geheel Juda en Benjamin en van de inwoners van Jeruzalem
bijeengebracht hadden. “Zij stelden het
ter hand aan de opzichters die aangesteld waren over het huis des
Heren, en dezen gaven het aan de werklieden die in het huis des
Heren werkzaam waren om het te verbeteren en te herstellen” 2
Kronieken 34:10, zij gaven
het aan de werklieden en aan de bouwlieden, om gehouwen stenen te
kopen en hout voor de binten, teneinde daarmee de gebouwen die de
koningen van Juda hadden laten vervallen, van zolders te voorzien.
De mannen deden het werk trouw, en over hen waren aangesteld om
leiding te geven, van de Merarieten: de Levieten Jachat en Obadja,
en van de Kehatieten: Zekarja en Mesullam. Alle Levieten, die
muziekinstrumenten konden bespelen, stonden aan het hoofd van de
lastdragers en hadden, bij welke arbeid ook, de leiding over al de
werklieden. Sommige Levieten waren schrijvers, opzieners en
poortwachters.
Toen Josia zesentwintig jaar
was, en nog steeds bezig was met het land en de tempel te reinigen,
gaf hij de opdracht om de tempel te herstellen. Vijfenvijftig jaar
verwaarlozing van Manasse, twee jaar van Amon en de eerste jaren van
Josia’s koningschap hebben de tempel geen goed gedaan. Geld werd
ingezameld uit het overblijfsel van Israel en uit geheel Juda en
Benjamin om het werk te kunnen financieren. Het volk werd geacht om
offers te brengen voor het werk van de Here.
Het wetboek van de Here werd
teruggevonden (2 Kronieken 34:14-21)
“Toen zij het geld dat in het huis des
Heren gebracht was, te voorschijn haalden, vond de priester Chilkia
het boek van de wet des Heren, gegeven door Mozes” 1
Kronieken 34:14. En Chilkia nam het woord en zeide tot de schrijver
Safan: Ik heb het wetboek gevonden in het huis des Heren. Daarop gaf
Chilkia het boek aan Safan, en Safan bracht het boek naar de koning.
Bovendien bracht hij de koning verslag uit en zeide: Al wat aan uw
dienaren is opgedragen, dat doen zij: zij hebben het geld dat zich
in het huis des Heren bevond, uitgestort, en hebben het zowel hun
die met het opzicht belast zijn, als hun die het werk verrichten,
ter hand gesteld. “Ook deelde de
schrijver Safan de koning mede: De priester Chilkia heeft mij een
boek gegeven. En Safan las de koning daaruit voor. Zodra de koning
de woorden der wet hoorde, scheurde hij zijn klederen”. 2
Kronieken 34:18-19.
Toen zij het geld dat naar de tempel was
gebracht, te voorschijn haalden, vond de priester Chilkia het
wetboek van God dat door Mozes was gegeven. Waren het alle vijf
boeken van Mozes, enkele, of alleen het boek van Deuteronomium? Dat
kunnen we niet precies zeggen. Maar hoe dan ook, het feit dat ze
Gods woorden waren kwijtgeraakt, laat ons zien welke algemene lakse
houding er was geweest tegenover God. Zo gaat het vaak met de bijbel
bij mensen thuis, het ligt ergens ver weg in een kast, of op zolder
of in de kelder. Sommigen hebben het zelfs weggegeven of naar het
stort gedaan. Maar vergeet niet dat het woord Gods de mens zal
oordelen en als jij niet weet wat erin staat, dan beroof je jezelf
van veel zegen en breng je Gods toorn over jezelf (vgl Hebreeën 1:1;
Johannes 12:46-50).
Bedenk ook dat God Zijn woord niet verloren zal laten gaan, hoe
goddeloos de mensheid ook zal worden. Wanneer een mens God zoekt,
zal God Zijn woord laten vinden! (vgl 1 Petrus 1:22-25). Het was ook
niet de meerderheid, noch het meest populaire, noch wat de ouders
deden wat bepaalde wat juist en fout was. Men moet terugkeren naar
wat God zegt.
Het boek wordt naar de koning gebracht en de schrijver Safan leest
daaruit voor. Zodra Josia de woorden van de wet hoorde, scheurde hij
zijn klederen. Hij is zo verdrietig als hij hoort hoe goddeloos zij
zijn geweest. Josia heeft de juiste houding tegenover God. Hij zoekt
geen uitvluchten of zondebokken, hij erkent de toestand zoals hij
is. Dit in tegenstelling tot zijn zoon Jojakim die na hem ook de
woorden van God zal horen, maar hij zal ze verscheuren en in het
vuur gooien (Jeremia 36:1, 21-25).
Toen gebood de koning aan Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Abdon,
de zoon van Micha, de schrijver Safan en Asaja, de dienaar des
konings: “Gaat de Here raadplegen ten
behoeve van mij en van hen die in Israel en Juda zijn overgebleven,
over de woorden van het boek dat gevonden is, want groot is de
gramschap des Heren, die zich over ons uitgestort heeft, omdat onze
vaderen het woord des Heren niet in acht genomen hebben, en niet
hebben gehandeld overeenkomstig al wat in dit boek geschreven staat”
2 Kronieken 34:21.
Daarop gebood de koning om God
te gaan raadplegen hoe het nu zat met hun want de woorden uit het
boek maakten duidelijk dat ze schuldig stonden tegenover God door
wat ze allemaal gedaan hadden.
God antwoordde Josia (2
Kronieken 34:22-28)
Daarop ging Chilkia met hen die de koning gezonden had, naar de
profetes Chulda, de vrouw van de klederbewaarder Sallum, de zoon van
Tokhat, de zoon van Chasra. Zij nu woonde te Jeruzalem in het nieuwe
gedeelte. En zij spraken tot haar volgens hun opdracht. Zij zeide
tot hen: Zo zegt de Here, de God van Israel: zegt tot de man die u
tot Mij gezonden heeft: “zo zegt de Here:
zie, Ik breng onheil over deze plaats en over haar inwoners: al de
vervloekingen die geschreven staan in het boek dat men de koning van
Juda heeft voorgelezen; omdat zij Mij verlaten hebben en offers
ontstoken voor andere goden, teneinde Mij te krenken met al de
maaksels van hun handen. Daarom zal mijn gramschap zich uitstorten
over deze plaats zonder geblust te worden” 2 Kronieken
34:24-25.
Chilkia ging naar de profetes
Chulda. Zij liet weten dat de Here het onheil over het land en haar
inwoners zou brengen zoals in het boek stond geschreven. Omdat zij
God verlaten hadden en andere goden zijn gaan dienen om daarmee God
te krenken. Daarom zou Gods gramschap over Jeruzalem komen zonder
geblust te worden.
Maar tot de koning van Juda, die u zond om de Here te raadplegen,
tot hem zult gij aldus zeggen: zo zegt de Here, de God van Israel:
wat de woorden betreft die gij gehoord hebt; “omdat
uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt voor het
aangezicht van God, toen gij zijn woorden tegen deze plaats en haar
inwoners hoordet, ja, u voor mijn aangezicht verootmoedigd hebt en
uw klederen gescheurd hebt en voor mijn aangezicht geweend hebt, zo
heb ook Ik gehoord, luidt het woord des Heren” 2 Kronieken
34:27. Zie, Ik zal u tot uw vaderen vergaderen en gij zult in vrede
in uw graf bijgezet worden en uw ogen zullen niets zien van al het
onheil, dat Ik over deze plaats en haar inwoners breng. En zij
brachten de koning het antwoord over.
Omdat Josia’s hart week
geworden was en hij zich verootmoedigd had toen hij Gods oordeel
hoorde. Omdat hij zijn klederen scheurde en weende, daarom zou God
hem sparen van het onheil dat Hij over het land zou gaan brengen.