Gemeente van Christus Houthalen Oost
Hizkia slaagde erin om het Pascha te vieren met Juda en het noordelijke Israel zoals de wet het voorschreef. Niet iedereen nam zijn oproep tot bekering in dank af, maar de oprechten van hart luisterden naar hem en verootmoedigden zich voor de Here. Toch waren er enkelen die het Pascha niet vierden op de wijze dat God het had geboden, ze hadden zich niet gereinigd. Hizkia bad tot God voor hen en vroeg verzoening over hen omdat ze hun harten toch op God hadden gericht. De Here verhoorde Hizkia en genas het volk. Na de zeven dagen van feest besloten ze om het feest ter ere van God met zeven dagen te verlengen, zo groot was hun dankbaarheid naar God.
In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning
van Assur op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze. En
Hizkia, de koning van Juda, zond tot de koning van Assur, naar Lakis,
deze boodschap: Ik heb gezondigd; trek van mij weg; wat gij mij
oplegt, zal ik opbrengen. Toen legde de koning van Assur aan Hizkia,
de koning van Juda driehonderd talenten zilver op, benevens dertig
talenten goud. En Hizkia gaf al het zilver dat zich bevond in het
huis des Heren en in de schatkamers van het koninklijk paleis. Te
dien tijde ontblootte Hizkia de deuren en de posten van de tempel
des Heren, die Hizkia, de koning van Juda, had laten beleggen; en
hij gaf het aan de koning van Assur.
In het veertiende jaar van Hizkia’s koningschap trok Sanherib,
koning van Assur, op tegen Juda en bezette de steden. Het is niet
heel duidelijk hoeveel keren Assyrië ten strijde trok tegen Juda,
maar deze keer werd Juda belegerd. Hizkia werd tot wanhoop gedreven
toen hij de overmacht van Assur zag. Hij besluit, in een moment van
zwakte, om zich te onderwerpen aan de macht van Sanherib. Hij had
beter op de Here vertrouwd, maar ging integendeel in op de eis voor
het betalen van een schatting. Hizkia gaf al het zilver van het huis
Gods en uit de schatkamers van het paleis. Gezien koning Achaz
dertig jaar eerder het meeste al had weggeven, bleef er niet veel
meer over (2 Koningen 16:6-9). Daardoor moest Hizkia de deuren en de
posten van de tempel ontblootten. Maar het kocht Hizkia slechts een
tijdelijke vrede.
Daarna zond de koning van Assur de veldmaarschalk, de
hofmaarschalk en de maarschalk uit Lakis met een sterke legermacht
naar Jeruzalem, tot koning Hizkia. Zij trokken op en kwamen te
Jeruzalem; en toen zij opgetrokken en gekomen waren, stelden zij
zich op bij de waterleiding van de bovenste vijver op de weg naar
het Vollersveld. Toen zij om de koning riepen, ging de hofmaarschalk
Eljakim, de zoon van Chilkia, tot hen uit, met de schrijver Sebna en
de kanselier Joach, de zoon van Asaf.
Niet veel later trok de koning van Assur opnieuw op tegen
Jeruzalem. Hij probeerde nu om de Judeeërs opnieuw te
intimideren ipv te strijden. In Jeruzalem aangekomen laat hij de
koning roepen waarop enkele dienaren van Hizkia hem tegemoet gaan.
Het is op deze plaats dat Jesaja zijn vader Achaz probeerde te
overtuigen om geen verbond met de koning Pul van Assyrië te maken,
maar hij wilde niet luisteren (Jesaja 7, les 29). Hizkia echter had
nu besloten om te stoppen met zich te onderwerpen aan Assyrië. Hij
had besloten om op God te gaan vertrouwen. Hij had geleerd van zijn
fouten. Hizkia sprak het volk bemoedigend toe met de woorden “Weest
sterk en moedig, vreest niet en wordt niet verschrikt voor de koning
van Assur en de gehele menigte die met hem is, want met ons is meer
dan met hem. Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de Here,
onze God, die ons helpt en onze oorlogen voert. En het volk steunde
op de woorden van Jechizkia, de koning van Juda” 2 Kronieken 32:7-8.
En de maarschalk zeide tot hen: Zegt tot Hizkia: Zo spreekt de grote
koning, de koning van Assur: “
Toen zeiden Eljakim, de zoon van Chilkia, Sebna en Joach tot de
maarschalk: Spreek toch tot uw dienaren in het Aramees, want wij
verstaan dat wel; maar spreek met ons ten aanhoren van het volk op
de muur niet in het Judees.
Maar de maarschalk zeide tot hen: Heeft mijn heer mij soms tot uw
heer en tot u gezonden, om deze woorden te spreken, en niet tot de
mannen die op de muur zitten, om met u hun drek te eten en hun water
te drinken? Toen trad de maarschalk naar voren, riep met luider stem
in het Judees, en sprak het woord: Hoort het woord van de grote
koning, de koning van Assur! Zo zegt de koning: Laat Hizkia u niet
bedriegen, want hij kan u uit mijn macht niet redden. En laat Hizkia
u niet op de Here doen vertrouwen, door te zeggen: de Here zal ons
zeker redden, zodat deze stad niet in de macht van de koning van
Assur wordt gegeven. “
“
Heeft soms een van de goden der volken zijn land ooit kunnen redden uit de macht van de koning van Assur?” 2 Koningen 18:33. Waar zijn de goden van Hamat en Arpad, waar de goden van Sefarwaim, Hena en Iwwa? Hebben zij soms Samaria uit mijn macht gered? Wie waren er onder al de goden der landen, die hun land uit mijn macht hebben gered, dat de Here Jeruzalem uit mijn macht zou kunnen redden? Maar het volk bleef zwijgen en zij antwoordden hem met geen enkel woord, want het bevel des konings was: Gij zult hem niet antwoorden. Toen kwamen de hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Chilkia, de schrijver Sebna, en de kanselier Joach, de zoon van Asaf, met gescheurde klederen tot Hizkia en zij brachten hem de woorden van de maarschalk over.