Gemeente van Christus Houthalen Oost
Jotam wordt koning van Juda. Hij doet wat goed is in de ogen van de
Here zoals zijn vader Uzzia had gedaan, maar hij ging te tempel niet
binnen. Het volk bleef echter opstandig tegenover God. Jotam was
voorspoedig. Achaz werd koning in zijn plaats. Hij deed niet wat
recht is in de ogen van God, hij wandelde in de wegen van de
koningen van Israel, ontstak offers voor de afgoden en verbrandde
zijn zonen met vuur. God gaf hem over in de handen van Resin van
Syrië en Pekach van Israel. Ook Pul van Assyrië bracht Achaz in
verdrukking omwille van zijn goddeloosheid. Uiteindelijk doodt Pul
Resin van Aram en bracht de bevolking in ballingschap naar Assur.
Achaz onderwierp zich aan Pul en betaalde hem zilver en goud.
Hosea wordt koning van Israel (2 Koningen 17:1-6)
In het twaalfde jaar van Achaz, de koning van Juda, werd Hosea, de
zoon van Ela, koning over Israel te Samaria; hij regeerde negen
jaar. “Hij
deed wat kwaad is in de ogen des Heren, echter niet zoals de
koningen van Israel die voor hem geweest waren” 2 Koningen 17:2. Tegen hem trok
Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan
hem en betaalde hem schatting. Maar toen de koning van Assur een
samenzwering bij Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning
van Egypte, gezonden had en aan de koning van Assur geen schatting
meer opbracht, zoals van jaar tot jaar, nam de koning van Assur hem
gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. De koning van
Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde
het drie jaar. In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur
Samaria in; hij voerde Israel in ballingschap naar Assur en deed hen
wonen in Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden
der Meden.
In het twaalfde jaar van Achaz,
koning van Juda, werd Hosea koning van Israel voor negen jaar. Hosea
had Pekach gedood dmv een samenzwering (2 Koningen 15:30). Hij is de
laatste koning. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Here, maar
niet in dezelfde mate als zijn voorgangers. Tijdens zijn koningschap
trok Salmanassar de koning van Assur tegen hem op en Hosea
onderwierp zich aan hem. Maar dit duurde niet lang. Op een gegeven
moment rebelleerde Hosea tegen Assur door geen schatting meer te
betaling en door hulp te zoeken bij So, de koning van Egypte om
samen tegen Salmanassar te strijden. Het is bijna typisch voor
Israel en Juda om hun alliantie te verbreken. We zien Israel in zijn
geschiedenis regelmatig tot Egypte keren voor hulp, maar Egypte
helpt hen helemaal niet. Integendeel, de koning van Assyrië kwam
erachter en belegerde Samaria voor drie jaar om het uiteindelijk
volledig te veroveren. De Israelieten werden naar Assur in
ballingschap gevoerd. Dit is het einde van Israel.
Waarom Israel ten onder ging (2 Koningen 17:7-23)
Dit hoofdstuk leert ons waarom
deze dingen Israel overkwamen. Het helpt ons de dingen te benaderen
vanuit Gods oogpunt. Een historicus zou de omstandigheden van Israel
verklaren vanuit militair, economisch en politiek oogpunt. Maar God
laat ons zien dat deze dingen hen overkwamen omdat God Zijn oordeel
over hen uitvoerde. Hij gebruikte de omstandigheden van het moment
zoals de sterkte van het Assyrische leger. De nederlaag van Israel
is niet te verklaren door de menselijke factor, maar wordt bepaald
door de Goddelijke factor.
Dit nu is geschied, omdat de Israelieten gezondigd hadden tegen de
Here, hun God, die hen uit het land Egypte geleid had, uit de macht
van Farao, de koning van Egypte, en omdat zij andere goden hadden
vereerd en gewandeld hadden naar de inzettingen der volken die de
Here voor het aangezicht van Israel verdreven had en naar die, welke
de koningen van Israel hadden ingesteld. “De
Israelieten hadden bedacht wat tegenover de Here, hun God, niet
recht was”
2Koningen 17:9: zij hadden zich offerhoogten gebouwd in al hun
steden, van de wachttoren af tot de versterkte stad toe;
en zij hadden zich gewijde
stenen opgericht en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke
groene boom.
Het geschiedde omdat Israel
tegen de Here hun God had gezondigd. God had hen bevrijd uit de
slavernij van Egypte en zij zijn andere goden gaan nalopen zoals de
volken rondom hen deden. Zij hadden hun gedachten geopend om dingen
te doen die tegen de wil van Here ingingen. Daarop stelden zij
goddeloze praktijken in.
Daar, op alle hoogten, hadden zij offers gebracht, evenals de
volken die de Here voor hun aangezicht had weggevoerd; zij hadden
slechte dingen gedaan en daardoor de Here gekrenkt; zij hadden
afgodendienst bedreven, waarvan de Here tot hen gezegd had: Zo iets
zult gij niet doen. “De
Here had Israel en Juda gewaarschuwd door alle profeten, alle
zieners: Bekeert u van uw boze wegen en onderhoudt mijn geboden en
inzettingen, volgens de gehele wet die Ik uw vaderen heb geboden, en
door mijn knechten, de profeten, u heb doen overbrengen” 2 Koningen 17:13.
God had de vreemde volken
rondom hen juist van hen weggevoerd omdat deze slechte dingen deden
en de Here krenkten. Nu deden Zijn eigen volk dezelfde dingen
ondanks dat de Here hen gezegd had om het niet te doen. God had hen
gewaarschuwd door Zijn boodschappers om zich daarvan te bekeren en
om zich terug aan Zijn wet te onderwerpen.
“Maar zij hadden niet geluisterd doch zich even hardnekkig
betoond als hun vaderen, die niet vertrouwd hadden op de Here, hun
God”
2 Koningen 17:14. Zij hadden zijn inzettingen veracht en zijn
verbond, dat Hij met hun vaderen gesloten had, alsook zijn
vermaningen, die Hij tot hen gericht had; zij hadden achter de
ijdelheden aan gelopen, zodat zij tot ijdelheid werden, en achter de
volken aan, die rondom hen woonden, ofschoon de Here hun geboden had
niet te doen zoals deze. Zij hadden al de geboden van de Here, hun
God, verlaten en zich gegoten beelden gemaakt, twee kalveren; ook
hadden zij gewijde palen gemaakt, en zich neergebogen voor het
gehele heer des hemels en de Baal gediend. Voorts hadden zij hun
zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en
wichelarij gepleegd en zich verkocht om te doen wat kwaad is in de
ogen des Heren en Hem daardoor te krenken.
Maar zij betoonden zich
hardnekkig. Ze vertrouwden hun God niet. Het woord van God was niet
meer relevant voor hen. Ze wilden liever twee kalveren aanbidden en
de Baäl dienen. De Baäl deed hen hun zonen door het vuur gaan en
andere goddeloze praktijken zoals waarzeggerij.
“Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israel en had
hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan
alleen de stam van Juda” 2 Koningen 17:18. Ook Juda heeft de geboden van de Here,
zijn God, niet onderhouden, maar gewandeld naar de inzettingen die
Israel had ingesteld. Daarom
verwierp de Here het gehele geslacht van Israel. Hij vernederde hen
en gaf hen over in de macht van plunderaars, totdat Hij hen van zijn
aangezicht had weggeworpen. Toen Hij Israel losgescheurd had van het
huis van David, en zij Jerobeam, de zoon van Nebat, tot koning
hadden gemaakt, had Jerobeam Israel van de Here afgetrokken en hen
grote zonde doen bedrijven, zodat de Israelieten wandelden in al de
zonden die Jerobeam begaan had; zij weken daarvan niet af, totdat de
Here Israel van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij
gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israel werd uit
zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige
dag.
Hun gedrag veroorzaakte de
toorn van God zodat Hij hen van voor zijn aangezicht verwijderde,
enkel de stam van Juda bleef over. Maar ook zij heeft Zijn geboden
niet onderhouden en het voorbeeld van Israel nagevolgd. Daarom
verwierp God het hele geslacht van Israel. Hij vernederde hen en gaf
hen over in de macht van verdrukkers. Israel werd van het huis
Davids losgescheurd door God. Toen maakten zij Jerobeam tot koning
die hen van de Here heeft afgetrokken en hen grote zonde heeft doen
bedrijven. Zij weken daar niet van af totdat God hen verwijderde van
voor Zijn aangezicht. Als mensen zich soms afvragen hoe de hel er
uit zal zien, moeten zij eens kijken naar de hopeloze toestand
waarin Israel terechtkwam. Voordat zij dan God als hard bestempelen,
moeten zij zich dan ook eens de vraag stellen waarom Israel in deze
toestand was terechtgekomen (vgl 2 Tessalonissenzen 1:8-10). Al deze
dingen waren al voorspeld door God ten tijde van Mozes (vgl
Deuteronomium 28). Israel kende geen goede koningen.
De Samaritanen (2 Koningen
17:24-41)
“De koning van Assur bracht mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en
Sefarwaim en deed hen wonen in de steden van Samaria in plaats van
de Israelieten. Zij namen Samaria in bezit en vestigden zich in de
steden daarvan”
2 Koningen 17:24. In de
eerste tijd nu, dat zij daar woonden, vereerden zij de Here niet;
daarom zond de Here leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden.
Toen zeide men tot de koning van Assur: De volken die gij hebt
weggevoerd en in de steden van Samaria hebt doen wonen, kennen de
juiste dienst van de God des lands niet; daarom heeft Hij leeuwen
onder hen gezonden en zie, deze doden hen, omdat zij de juiste
dienst van de God des lands niet kennen.
Zoals gebruikelijk in die tijd
liet de koning van Assur mensen uit andere streken wonen in de
steden van Samaria in plaats van de Israelieten. Maar dat plan
werkte niet zo goed in het begin. Deze nieuwe inwoners vereerden God
niet en daarom liet God het toe dat leeuwen sommigen van hen
doodden. Zij erkenden op één of andere wijze dat de leeuwenplaag
werd veroorzaakt doordat zij de juiste dienst van de God van het
land niet kenden en sturen daarover bericht naar de koning van Assur.
Toen gebood de koning van Assur: Brengt daarheen een van de
priesters die gij vandaar hebt weggevoerd, om daar te gaan wonen;
hij moet hun de juiste dienst van de God des lands leren. Toen kwam
een van de priesters die men uit Samaria weggevoerd had; deze ging
te Betel wonen en leerde hun, hoe zij de Here moesten vereren.
Daarnaast maakte elk volk zijn eigen goden, en zij plaatsten die in
de tempels op de hoogten, welke de Samaritanen hadden gebouwd, elk
volk voor zich, in de steden waar zij woonden:
de mensen van Babel maakten
een beeld van Sukkot-benot, de mensen uit Kuta van Nergal, de mensen
uit Hamat van Asima, en de Awwieten van Nibchaz en Tartak. De
Sefarwieten verbrandden hun kinderen voor Adrammelek en Anammelek,
de goden van Sefarwaim. Daarnaast vereerden zij de Here en stelden
uit alle kringen priesters voor de hoogten aan, die voor hen dienst
deden in de tempels op de hoogten. Zij vereerden de Here, maar
bleven ook hun goden dienen naar de gewoonte van de volken waaruit
men hen had weggevoerd.
De koning van Assur laat
daarop één van de priesters van Israel terug naar het land brengen
zodat hen kon leren hoe zij de God van het land kunnen dienen. Eén
van de priesters ging daarop in Betel wonen en leerde hen hoe zij
God moesten vereren. Daarnaast vereerden de verschillende inwoners
elk hun eigen goden en plaatsten deze in hun tempels. Dus in weze
aanbaden zij de Here op een gelijkaardige wijze als de Israelieten
voor hen hadden gedaan.
Tot op de huidige dag doen zij naar de vroegere gewoonten. Zij
vereren de Here niet, en doen niet naar de inzettingen en
verordeningen, naar de wet en het gebod, welke de Here geboden had
aan de zonen van Jakob, aan wie Hij de naam Israel had gegeven. Met
hen toch had de Here een verbond gesloten en hun geboden: Gij moogt
geen andere goden vereren, u voor hen niet nederbuigen, noch hen
dienen of aan hen offeren. Maar de Here, die u uit het land Egypte
heeft gevoerd, met grote kracht en met uitgestrekte arm, Hem moet
gij vereren, voor Hem u nederbuigen en aan Hem offeren;
en de inzettingen, de verordeningen, de wet en het gebod, die
Hij u heeft voorgeschreven, zult gij te allen tijde naarstig
onderhouden. Gij zult geen andere goden vereren, gij moogt het
verbond niet vergeten, dat Ik met u gesloten heb: gij zult geen
andere goden vereren; maar de
Here, uw God, zult gij vereren: dan zal Hij u redden uit de macht
van al uw vijanden. Doch zij hebben niet geluisterd, maar doen nog
steeds naar hun vroegere gewoonte. Zo
vereerden deze volken de Here, en dienden tevens hun beelden. Ook
hun kinderen en kleinkinderen doen tot op de huidige dag zoals hun
vaders gedaan hebben.
Zo hebben de Samaritanen, de
nieuwe inwoners van het noordelijke rijk, hun aanbidding vele
generaties voortgezet. Ook zij luisterden niet naar wat de wet van
God zei, maar dienden de Here samen met hun beelden. God was slechts
één God meer in hun godsdienst. Het zijn deze Samaritanen die Juda
willen helpen wanneer zij uit hun ballingschap terugkomen (Ezra
4:3). Het zijn deze Samaritanen waarvan Jezus tegen de twaalf zei
“Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van
Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het
huis Israels” Matteus 10:5-6 (vgl Johannes 4).