Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (30) / 2 Koningen 17:1-41

Jotam wordt koning van Juda. Hij doet wat goed is in de ogen van de Here zoals zijn vader Uzzia had gedaan, maar hij ging te tempel niet binnen. Het volk bleef echter opstandig tegenover God. Jotam was voorspoedig. Achaz werd koning in zijn plaats. Hij deed niet wat recht is in de ogen van God, hij wandelde in de wegen van de koningen van Israel, ontstak offers voor de afgoden en verbrandde zijn zonen met vuur. God gaf hem over in de handen van Resin van Syrië en Pekach van Israel. Ook Pul van Assyrië bracht Achaz in verdrukking omwille van zijn goddeloosheid. Uiteindelijk doodt Pul Resin van Aram en bracht de bevolking in ballingschap naar Assur. Achaz onderwierp zich aan Pul en betaalde hem zilver en goud.

Hosea wordt koning van Israel (2 Koningen 17:1-6)

In het twaalfde jaar van Achaz, de koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israel te Samaria; hij regeerde negen jaar. “Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, echter niet zoals de koningen van Israel die voor hem geweest waren” 2 Koningen 17:2. Tegen hem trok Salmanassar, de koning van Assur, op; en Hosea onderwierp zich aan hem en betaalde hem schatting. Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht, zoals van jaar tot jaar, nam de koning van Assur hem gevangen en sloot hem in boeien in de gevangenis. De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israel in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden.

In het twaalfde jaar van Achaz, koning van Juda, werd Hosea koning van Israel voor negen jaar. Hosea had Pekach gedood dmv een samenzwering (2 Koningen 15:30). Hij is de laatste koning. Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Here, maar niet in dezelfde mate als zijn voorgangers. Tijdens zijn koningschap trok Salmanassar de koning van Assur tegen hem op en Hosea onderwierp zich aan hem. Maar dit duurde niet lang. Op een gegeven moment rebelleerde Hosea tegen Assur door geen schatting meer te betaling en door hulp te zoeken bij So, de koning van Egypte om samen tegen Salmanassar te strijden. Het is bijna typisch voor Israel en Juda om hun alliantie te verbreken. We zien Israel in zijn geschiedenis regelmatig tot Egypte keren voor hulp, maar Egypte helpt hen helemaal niet. Integendeel, de koning van Assyrië kwam erachter en belegerde Samaria voor drie jaar om het uiteindelijk volledig te veroveren. De Israelieten werden naar Assur in ballingschap gevoerd. Dit is het einde van Israel.

Waarom Israel ten onder ging (2 Koningen 17:7-23)

Dit hoofdstuk leert ons waarom deze dingen Israel overkwamen. Het helpt ons de dingen te benaderen vanuit Gods oogpunt. Een historicus zou de omstandigheden van Israel verklaren vanuit militair, economisch en politiek oogpunt. Maar God laat ons zien dat deze dingen hen overkwamen omdat God Zijn oordeel over hen uitvoerde. Hij gebruikte de omstandigheden van het moment zoals de sterkte van het Assyrische leger. De nederlaag van Israel is niet te verklaren door de menselijke factor, maar wordt bepaald door de Goddelijke factor.

Dit nu is geschied, omdat de Israelieten gezondigd hadden tegen de Here, hun God, die hen uit het land Egypte geleid had, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, en omdat zij andere goden hadden vereerd en gewandeld hadden naar de inzettingen der volken die de Here voor het aangezicht van Israel verdreven had en naar die, welke de koningen van Israel hadden ingesteld. “
De Israelieten hadden bedacht wat tegenover de Here, hun God, niet recht was” 2Koningen 17:9: zij hadden zich offerhoogten gebouwd in al hun steden, van de wachttoren af tot de versterkte stad toe;  en zij hadden zich gewijde stenen opgericht en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom.

Het geschiedde omdat Israel tegen de Here hun God had gezondigd. God had hen bevrijd uit de slavernij van Egypte en zij zijn andere goden gaan nalopen zoals de volken rondom hen deden. Zij hadden hun gedachten geopend om dingen te doen die tegen de wil van Here ingingen. Daarop stelden zij goddeloze praktijken in.

Daar, op alle hoogten, hadden zij offers gebracht, evenals de volken die de Here voor hun aangezicht had weggevoerd; zij hadden slechte dingen gedaan en daardoor de Here gekrenkt; zij hadden afgodendienst bedreven, waarvan de Here tot hen gezegd had: Zo iets zult gij niet doen. “De Here had Israel en Juda gewaarschuwd door alle profeten, alle zieners: Bekeert u van uw boze wegen en onderhoudt mijn geboden en inzettingen, volgens de gehele wet die Ik uw vaderen heb geboden, en door mijn knechten, de profeten, u heb doen overbrengen” 2 Koningen 17:13.

God had de vreemde volken rondom hen juist van hen weggevoerd omdat deze slechte dingen deden en de Here krenkten. Nu deden Zijn eigen volk dezelfde dingen ondanks dat de Here hen gezegd had om het niet te doen. God had hen gewaarschuwd door Zijn boodschappers om zich daarvan te bekeren en om zich terug aan Zijn wet te onderwerpen.

Maar zij hadden niet geluisterd doch zich even hardnekkig betoond als hun vaderen, die niet vertrouwd hadden op de Here, hun God” 2 Koningen 17:14. Zij hadden zijn inzettingen veracht en zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gesloten had, alsook zijn vermaningen, die Hij tot hen gericht had; zij hadden achter de ijdelheden aan gelopen, zodat zij tot ijdelheid werden, en achter de volken aan, die rondom hen woonden, ofschoon de Here hun geboden had niet te doen zoals deze. Zij hadden al de geboden van de Here, hun God, verlaten en zich gegoten beelden gemaakt, twee kalveren; ook hadden zij gewijde palen gemaakt, en zich neergebogen voor het gehele heer des hemels en de Baal gediend. Voorts hadden zij hun zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd en zich verkocht om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem daardoor te krenken.

Maar zij betoonden zich hardnekkig. Ze vertrouwden hun God niet. Het woord van God was niet meer relevant voor hen. Ze wilden liever twee kalveren aanbidden en de Baäl dienen. De Baäl deed hen hun zonen door het vuur gaan en andere goddeloze praktijken zoals waarzeggerij.

Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israel en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda” 2 Koningen 17:18. Ook Juda heeft de geboden van de Here, zijn God, niet onderhouden, maar gewandeld naar de inzettingen die Israel had ingesteld.  Daarom verwierp de Here het gehele geslacht van Israel. Hij vernederde hen en gaf hen over in de macht van plunderaars, totdat Hij hen van zijn aangezicht had weggeworpen. Toen Hij Israel losgescheurd had van het huis van David, en zij Jerobeam, de zoon van Nebat, tot koning hadden gemaakt, had Jerobeam Israel van de Here afgetrokken en hen grote zonde doen bedrijven, zodat de Israelieten wandelden in al de zonden die Jerobeam begaan had; zij weken daarvan niet af, totdat de Here Israel van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israel werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag.

Hun gedrag veroorzaakte de toorn van God zodat Hij hen van voor zijn aangezicht verwijderde, enkel de stam van Juda bleef over. Maar ook zij heeft Zijn geboden niet onderhouden en het voorbeeld van Israel nagevolgd. Daarom verwierp God het hele geslacht van Israel. Hij vernederde hen en gaf hen over in de macht van verdrukkers. Israel werd van het huis Davids losgescheurd door God. Toen maakten zij Jerobeam tot koning die hen van de Here heeft afgetrokken en hen grote zonde heeft doen bedrijven. Zij weken daar niet van af totdat God hen verwijderde van voor Zijn aangezicht. Als mensen zich soms afvragen hoe de hel er uit zal zien, moeten zij eens kijken naar de hopeloze toestand waarin Israel terechtkwam. Voordat zij dan God als hard bestempelen, moeten zij zich dan ook eens de vraag stellen waarom Israel in deze toestand was terechtgekomen (vgl 2 Tessalonissenzen 1:8-10). Al deze dingen waren al voorspeld door God ten tijde van Mozes (vgl Deuteronomium 28). Israel kende geen goede koningen.

De Samaritanen (2 Koningen 17:24-41)

De koning van Assur bracht mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaim en deed hen wonen in de steden van Samaria in plaats van de Israelieten. Zij namen Samaria in bezit en vestigden zich in de steden daarvan” 2 Koningen 17:24.  In de eerste tijd nu, dat zij daar woonden, vereerden zij de Here niet; daarom zond de Here leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden. Toen zeide men tot de koning van Assur: De volken die gij hebt weggevoerd en in de steden van Samaria hebt doen wonen, kennen de juiste dienst van de God des lands niet; daarom heeft Hij leeuwen onder hen gezonden en zie, deze doden hen, omdat zij de juiste dienst van de God des lands niet kennen.

Zoals gebruikelijk in die tijd liet de koning van Assur mensen uit andere streken wonen in de steden van Samaria in plaats van de Israelieten. Maar dat plan werkte niet zo goed in het begin. Deze nieuwe inwoners vereerden God niet en daarom liet God het toe dat leeuwen sommigen van hen doodden. Zij erkenden op één of andere wijze dat de leeuwenplaag werd veroorzaakt doordat zij de juiste dienst van de God van het land niet kenden en sturen daarover bericht naar de koning van Assur.

Toen gebood de koning van Assur: Brengt daarheen een van de priesters die gij vandaar hebt weggevoerd, om daar te gaan wonen; hij moet hun de juiste dienst van de God des lands leren. Toen kwam een van de priesters die men uit Samaria weggevoerd had; deze ging te Betel wonen en leerde hun, hoe zij de Here moesten vereren. Daarnaast maakte elk volk zijn eigen goden, en zij plaatsten die in de tempels op de hoogten, welke de Samaritanen hadden gebouwd, elk volk voor zich, in de steden waar zij woonden:  de mensen van Babel maakten een beeld van Sukkot-benot, de mensen uit Kuta van Nergal, de mensen uit Hamat van Asima, en de Awwieten van Nibchaz en Tartak. De Sefarwieten verbrandden hun kinderen voor Adrammelek en Anammelek, de goden van Sefarwaim. Daarnaast vereerden zij de Here en stelden uit alle kringen priesters voor de hoogten aan, die voor hen dienst deden in de tempels op de hoogten. Zij vereerden de Here, maar bleven ook hun goden dienen naar de gewoonte van de volken waaruit men hen had weggevoerd.

De koning van Assur laat daarop één van de priesters van Israel terug naar het land brengen zodat hen kon leren hoe zij de God van het land kunnen dienen. Eén van de priesters ging daarop in Betel wonen en leerde hen hoe zij God moesten vereren. Daarnaast vereerden de verschillende inwoners elk hun eigen goden en plaatsten deze in hun tempels. Dus in weze aanbaden zij de Here op een gelijkaardige wijze als de Israelieten voor hen hadden gedaan.

Tot op de huidige dag doen zij naar de vroegere gewoonten. Zij vereren de Here niet, en doen niet naar de inzettingen en verordeningen, naar de wet en het gebod, welke de Here geboden had aan de zonen van Jakob, aan wie Hij de naam Israel had gegeven. Met hen toch had de Here een verbond gesloten en hun geboden: Gij moogt geen andere goden vereren, u voor hen niet nederbuigen, noch hen dienen of aan hen offeren. Maar de Here, die u uit het land Egypte heeft gevoerd, met grote kracht en met uitgestrekte arm, Hem moet gij vereren, voor Hem u nederbuigen en aan Hem offeren;  en de inzettingen, de verordeningen, de wet en het gebod, die Hij u heeft voorgeschreven, zult gij te allen tijde naarstig onderhouden. Gij zult geen andere goden vereren, gij moogt het verbond niet vergeten, dat Ik met u gesloten heb: gij zult geen andere goden vereren;  maar de Here, uw God, zult gij vereren: dan zal Hij u redden uit de macht van al uw vijanden. Doch zij hebben niet geluisterd, maar doen nog steeds naar hun vroegere gewoonte.  Zo vereerden deze volken de Here, en dienden tevens hun beelden. Ook hun kinderen en kleinkinderen doen tot op de huidige dag zoals hun vaders gedaan hebben.

Zo hebben de Samaritanen, de nieuwe inwoners van het noordelijke rijk, hun aanbidding vele generaties voortgezet. Ook zij luisterden niet naar wat de wet van God zei, maar dienden de Here samen met hun beelden. God was slechts één God meer in hun godsdienst. Het zijn deze Samaritanen die Juda willen helpen wanneer zij uit hun ballingschap terugkomen (Ezra 4:3). Het zijn deze Samaritanen waarvan Jezus tegen de twaalf zei “Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israels” Matteus 10:5-6 (vgl Johannes 4).


Vorige