Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (3) / 2 Kronieken 11:18-13:22

De gevolgen van Jerobeams eigendunkelijke godsdienst waren groot, de man Gods had tegen hem en tegen het volk geprofeteerd. Maar desondanks bekeerde Jerobeam zich niet van zijn zonden. De priesters en de Levieten en hen die hun hart erop hadden gezet om de Here te zoeken, verhuisden naar Jeruzalem. Zij versterkten Juda en waren gedurende drie jaar een krachtige steun voor Rechabeam omdat zij de weg van David en Salomo bewandelden (2 Kronieken 11:13-17).

Rechabeam en Juda prikkelden de Here tot naijver (2 Kronieken 11:18-12:1)

Rechabeam stelde zijn zoon Abia tot hoofd aan onder zijn broeders omdat hij hem koning wilde maken. Verder verdeelde hij zijn zonen over de streken van Juda en Benjamin en gaf hun spijze in overvloed en zocht voor hen een menigte vrouwen (2 Kronieken 11:22-23). “Toen Rechabeam zijn koninklijke macht stevig gevestigd had en sterk geworden was, verliet hij de wet des Heren, en geheel Israel met hem” 2 Kronieken 12:1.

Juda deed wat kwaad is in de ogen van de Here, zij prikkelden Hem tot naijver door de zonden die zij bedreven, meer dan hun vaderen ooit gedaan hadden. Zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen, gewijde palen op elke heuvel en elke groene boom (1 Koningen 14:21-23) . “Zelfs waren er aan ontucht gewijden in het land. Zij deden naar al de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht der Israelieten verdreven had” 1 Koningen 14:24.

Van de ijver voor God die er de eerste drie jaar was, bleef er niet veel meer over. Ook Juda veroorzaakte jaloersheid bij God omdat ze meer dan hun voorgangers afgoden gingen dienen onder het mom van het dienen van YHWH. De goddeloosheid die daarbij gepaard ging was een doorn in Gods oog.  Ze hadden zelfs prostitutie gekoppeld aan hun godendienst, waarvoor God hun had gewaarschuwd om dat niet te doen (vgl Deuteronomium 23:17-18; 18:9-12). Het is niet dat iemand deze gruwelen toch mag doen omdat men een kind van God is. Een ieder die deze dingen doet is de Here een gruwel!

Rechabeam had zijn hart er niet op gezet om de Here te zoeken (2 Kronieken 12:1-16)

In het vijfde jaar van Rechabeams koningschap wordt Juda aangevallen door koning Sisak van Egypte wegens hun ontrouw aan de Here. Sisak drong door tot aan Jeruzalem (2 Kronieken 12:1-5a). De profeet Semaja spreekt tot Juda de woorden van God “Zo zegt de Here: gij hebt Mij verlaten, nu heb Ik ook u verlaten en gegeven in de macht van Sisak” 2 Kronieken 12:5b. Hierop vernederde het volk zich en erkenden ze dat de Here rechtvaardig is. Toen God dat zag dat ze zich verootmoedigden, zei Hij “Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verdelgen, maar hun spoedig uitredding geven, zodat mijn toorn zich niet over Jeruzalem zal uitstorten door de hand van Sisak. Zij zullen hem echter tot knechten zijn, zodat zij mijn dienst en de dienst van de koninkrijken der landen leren kennen” 2 Kronieken 12:7-8. Sisak trok op tegen Jeruzalem en roofde de schatten van het huis des Heren en het huis van de koning mee. 

Omdat Rechabeam zich verootmoedigde, wendde Gods toorn van hem af. Er was nog wel iets goeds te vinden in Juda (2 Kronieken 12:12).  Maar over het algemeen was Rechabeam een slechte koning: “Hij deed wat kwaad is, want hij had er zijn hart niet op gezet de Here te zoeken” 2 Kronieken 12:14. Er was voortdurend oorlog tussen Rechabeam en Jerobeam. Toen Rechabeam stierf, werd zijn zoon Abia koning in zijn plaats (2 Kronieken 12:16).

God heeft geen verlangen om de goddeloze te straffen voor zijn goddeloosheid. Wanneer de mens zich vernedert voor God dan zal Hij ernaar luisteren. Zelfs wanneer de goddeloze opstandig is, geeft God tijd om zich te bekeren (vgl Openbaring 2:19-28). Het beeld komt echter steeds weer terug, zij die God dienen worden gezegend, zij die Hem verlaten worden gestraft.

Abia(m) wordt koning van Juda (2 Kronieken 13:1-22)

In het achttiende jaar van koning Jerobeam,wordt Abia koning over Juda voor drie jaar. Ook tussen Abia en Jerobeam was er oorlog. Abia trok met 400.000 man ten strijde tegen Jerobeam die 800.000 man had (2 Kronieken 13:1-3). Abia zei tegen Jerobeam en Israel “Is het u niet bekend, dat de Here, de God van Israel, het koningschap over Israel voor altijd aan David gegeven heeft, aan hem en aan zijn zonen, een zoutverbond?” 2 Kronieken 13:5. Abia spreekt over de opstand van Jerobeam tegen Salomo en daarna tegen Rechabeam. Hij zegt dat Rechabeam jong en week van hart was en daardoor niet tegen Jerobeam op kon. Verder spreekt hij hen aan over het feit dat ze hun vertrouwen stelden in hun aantallen, hun gouden kalveren, het verwijderen van Gods priesters uit het land en het aanstellen van nieuwe priesters tegen betaling (2 Kronieken 13:6-9). Verder beroept Abia zich op het feit dat Juda God niet heeft verlaten, en dat zij wel doen wat God heeft gezegd (2 Kronieken 13:10-11). “En zie, bij ons gaat God aan de spits. En zijn priesters met alarmtrompetten, om tegen u alarm te blazen. Israelieten, strijdt toch niet tegen de Here, de God uwer vaderen, want gij zult niet voorspoedig zijn!” 2 Kronieken 13:12.

M.a.w. zegt Abia, God staat aan onze zijde omdat God heeft gezegd dat Hij het koningschap over Israel voor altijd aan David heeft gegeven. Maar Abia heeft niet geleerd van zijn geschiedenis, hij vergeet te vermelden wat daarbij was gezegd, nl “Nu dan, Here, God van Israel, houd jegens uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt: nimmer zal u voor mijn aangezicht een man ontbreken, die op de troon van Israel zitten zal, indien slechts uw zonen hun weg in acht nemen, door in mijn wet te wandelen zoals gij voor mijn aangezicht gewandeld hebt” 2 Kronieken 6:16 (vgl Psalm 89:28-37; 132:12). Verder lijkt Abia de wreedheid van Rechabeam af te doen als ‘jong en onervaren’. Maar wat ook zijn motieven waren om zo te spreken en te denken, Abia stelt op dit moment zijn vertrouwen in God!

Jerobeam had ondertussen een deel van zijn troepen om het leger van Juda heen gestuurd, zodat deze hen in de rug konden aanvallen. Toen de Judeeërs het zagen, riepen zij tot de Here en toen “deed God Jerobeam en geheel Israel tegen Abia en Juda de nederlaag lijden. De Israelieten vluchtten voor Juda, en God gaf hen in hun macht” 2 Kronieken 13:15b-16. In die strijd sneuvelden er 500.000 krijgers van Jerobeam. “Aldus werden de Israelieten te dien tijde vernederd; de Judeeers hadden de overhand, omdat zij steunden op de Here, de God hunner vaderen” 2 Kronieken 13:18. Abia veroverde sommige steden van Israel en liet Jerobeam zonder kracht. In de dagen van Abia sloeg de Here Jerobeam zodat hij stierf, maar Abia was machtig (2 Kronieken 13:19-21).

Eén van de moeilijkheden om een exacte opvolging van koningen te kennen, is dat zonen soms werden aangesteld als koning terwijl hun vader nog leefde. Dit was het geval bij David en Salomo ( 1 Kronieken 29:20-28). Dit maakt dat het soms moeilijk vast te stellen is wanneer het begin en het einde van een koningschap was. Edwin R. Thiele geeft in zijn boek ‘the mysterious numbers of the Hebrew Kings’ een zeer goede uiteenzetting van de tijden dat de koningen heersten. Hij maakt duidelijk dat er rekening moet worden gehouden dat Juda en Israel niet altijd eenzelfde norm hanteerden om het aantal jaren van koningschap weer te geven. Ook het feit dat sommige koningen tegelijkertijd heersten, is iets waar rekening mee moet worden gehouden.

Maar ook Abia was een slechte koning. Hij was goed begonnen, vertrouwende op de Here, maar ook hij wandelde in al de zonden die zijn vader Rechabeam voor hem had bedreven. Zijn hart was de Here niet volkomen toegewijd zoals dat van zijn vader David (1 Koningen 15:3-5).

Abia predikte goed, maar leefde niet altijd naar hetgeen hij predikte. In een tijd van crisis richtte hij zich tot God, maar over het algemeen bekeerde hij zich niet volledig tot God. Hij bleef in de zonde wandelen zoals zijn vader dat had gedaan. Dit is spijtig genoeg het verhaal van veel mensen, ze weten het goed uit te leggen maar ze leven er niet naar. In moeilijke tijden naderen ze tot God voor Zijn hulp en wanneer de nood weg is, blijven ze verdergaan met hun zonden.

Conclusie

Psalm 100.


Vorige