Gemeente van Christus Houthalen Oost
Zekarja, zoon van Jerobeam II wordt koning van Israel. Hij doet wat
kwaad is in de ogen van de Here. Sallum doodt hem dmv een
samenzwering. Sallum wordt koning van Israel voor één maand.
Menachem komt van Tirsa en doodt Sallum. Menachem wordt koning van
Israel. Pul, koning van Assyrië trekt tegen Israel op en Menachem
betaalt hem belasting waarop Pul zich terugtrekt. Na Menachem wordt
zijn zoon Pekachja koning in zijn plaats. Zijn hoofdman Pekach smeed
een samenzwering tegen hem en dood hem. Pekach wordt koning in zijn
plaats. Tiglatpileser (Pul) trekt opnieuw op tegen Israel en
verovert de noordelijke steden. De inwoners worden in ballingschap
gevoerd naar Assur. Hosea smeedt een samenzwering tegen Pekach en
wordt koning in zijn plaats.
Jotam wordt koning van Juda (2 Kronieken
27:1-9)
Jotam was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning
werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette
Jerusa; zij was de dochter van Sadok. “En
hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader
Uzzia gedaan had, doch ging de tempel des Heren niet binnen. Maar
het volk volhardde in zijn snode handelwijze” 2 Kronieken
27:2. Hij bouwde de Bovenpoort van het huis des Heren. Ook bouwde
hij veel aan de muur van Ofel. Hij bouwde versterkingen in het
gebergte van Juda, en in de bossen bouwde hij burchten en torens.
Hij streed met de koning der Ammonieten en overwon deze, zodat de
Ammonieten hem in dat jaar honderd talenten zilver, tienduizend kor
tarwe en tienduizend kor gerst gaven. Dit brachten hem de Ammonieten
ook in het tweede en in het derde jaar op.
Jotam betoonde zich een
krachtig man, want hij was standvastig in zijn wandel voor het
aangezicht van de Here, zijn God. Het overige van de geschiedenis
van Jotam, al zijn oorlogen en handelingen, zie, zij zijn beschreven
in het boek der koningen van Israel en van Juda. Vijfentwintig jaar
was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar te
Jeruzalem. Jotam ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem
in de stad Davids; zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.
Na de dood van zijn vader Uzzia wordt Jotam koning van Juda nadat
hij daarvoor al enkele jaren het koninkrijk had bestuurd. Jotam deed
wat recht is in de ogen van de Here. In tegenstelling tot zijn
vader, ging Jotam niet de tempel binnen om ongeoorloofde dingen te
doen. Hij had geleerd van de fouten van zijn vader. Toch kreeg hij
het volk niet achter zich. Het volk dwaalde verder af van God.
“Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde
het volk op de hoogten. Hij bouwde de Bovenpoort van het huis des
Heren” 2 Koningen 15:35. Het moet ons dan ook niet verbazen dat God
verdrukking begint toe te laten. “In die dagen begon de Here Resin,
de koning van Aram, en Pekach, de zoon van Remaljahu, op Juda los te
laten” 2 Koningen 15:37.
Jotam is succesvol in het verstevigen van Juda door het bouwen van
burchten, muren en torens. Ook voerde hij een oorlog met de
ammonieten en won de strijd. De Ammonieten betaalden hem daarom
belasting. En dit alles omdat Jotam een krachtig man was, hij was
standvastig in zijn wandel met God, in tegenstelling tot zijn vader
(vgl 2 Kronieken 26:5,16). Het was een standvastigheid van het begin
van zijn wandel tot het einde van zijn wandel, zoals God van ons
vraagt en verwacht.
Achaz wordt koning van Juda (2 Kronieken
28:1-9)
Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd: hij regeerde
zestien jaar te Jeruzalem. “Hij deed
niet wat recht is in de ogen des Heren zoals zijn vader David, maar
hij wandelde in de wegen der koningen van Israel en maakte zelfs
gegoten beelden voor de Baals;
ja, hij ontstak offers in het dal Ben-hinnom en verbrandde
zijn zonen met vuur in overeenstemming met de gruwelen der volken,
die de Here voor het aangezicht van de Israelieten had verdreven.
Hij bracht offers en ontstak die op de hoogten, op de heuvels en
onder elke groene boom” 2 Kronieken 28:2-4.
Na Jotam werd zijn zoon Achaz
op twintigjarige leeftijd koning van Juda. Hij deed niet wat recht
is in de ogen van de Here, maar wandelde in de wegen van de koningen
van Israel. Hij deed zijn zonen door het vuur gaan zoals de
goddeloze volken rondom Juda deden. En dit uit bijgeloof om van
vreemde goden een gunst af te smeken.
Daarom gaf de Here, zijn God, hem over in de macht van de koning van
Aram, zodat zij hem versloegen en veel gevangenen van hem wegvoerden
en naar Damascus brachten. Ook werd hij in de macht van de koning
van Israel overgegeven, die hem een zware nederlaag toebracht.
Pekach, de zoon van Remaljahu, doodde in Juda honderdtwintigduizend
man op een dag, allen krijgslieden; omdat zij de Here, de God hunner
vaderen, hadden verlaten. Zikri,
een held van Efraim, doodde Maaseja, de zoon des konings, Azrikam,
de paleisoverste, en Elkana, de eerste na de koning. Ook voerden de
Israelieten van hun broeders tweehonderdduizend vrouwen, zonen en
dochters als gevangenen weg, en roofden tevens van hen een grote
buit, die zij naar Samaria brachten.
Omdat Achaz zo vreselijke
dingen deed, gaf God hem over in de macht van Resin en Israel.
Daar was echter een profeet des Heren, die Oded heette. Deze ging
het leger dat naar Samaria kwam, tegemoet en zeide tot hen: Zie, in
zijn gramschap over Juda heeft de Here, de God uwer vaderen, hen in
uw macht overgegeven, en gij hebt onder hen een bloedbad aangericht
met zulk een woede, dat het ten hemel schreit. En nu denkt gij de
mensen uit Juda en Jeruzalem als slaven en slavinnen aan u te
onderwerpen. Is er ook bij u geen grote schuld tegen de Here, uw
God? Nu dan, hoort naar mij: laat de gevangenen die gij van uw
broeders weggevoerd hebt, terugkeren, want de brandende toorn des
Heren rust op u. Toen stonden enige mannen uit de hoofden der
Efraimieten: Azarja, de zoon van Jochanan, Berekja, de zoon van
Mesillemot, Jechizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van
Chadlai, op tegen hen die uit de strijd gekomen waren, en zeiden tot
hen: Gij zult deze gevangenen niet hier brengen, want uw voornemen
maakt ons schuldig tegenover de Here en vermeerdert onze zonden en
onze schulden; wij hebben toch al grote schuld, en brandende toorn
rust op Israel. Toen lieten de gewapenden de gevangenen en de roof
bij de oversten en de gehele menigte achter. En de mannen, wier
namen hier vermeld zijn, maakten zich op en hielpen de gevangenen:
alle naakten onder hen kleedden zij van de buit; zij kleedden en
schoeiden hen, gaven hun te eten en te drinken en zalfden hen; allen
onder hen, die moeizaam voortstrompelden, vervoerden zij op ezels;
zij brachten hen naar Jericho, de Palmstad, bij hun broeders; daarna
keerden zij naar Samaria terug.
Dit was
echter geen vrijbrief van Israel om buitensporig geweld te
gebruiken. Maar ze maakten zich er wel aan schuldig, waarop God de
profeet Oded naar het Israelietische leger stuurt en liet hen weten
dat hun woede door God is gezien. Ze moesten de gevangenen
vrijlaten. Er waren enkele mannen die gehoor gaven aan de profeet en
ze besloten om de gevangenen te laten gaan.
In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur
hem te helpen. Ook waren de Edomieten nog gekomen, hadden aan Juda
een nederlaag toegebracht en gevangenen weggevoerd. En de
Filistijnen hadden een overval gedaan op de steden van de Laagte en
van het Zuiderland van Juda; zij hadden Bet-semes, Ajjalon, Gederot,
Soko en zijn onderhorige plaatsen, Timna en zijn onderhorige
plaatsen, Gimzo en zijn onderhorige plaatsen ingenomen en zich daar
gevestigd. “Want de Here vernederde Juda
om Achaz, de koning van Israel, daar deze de tuchteloosheid in Juda
bevorderd had en zeer ontrouw geworden was jegens de Here” 2
Kronieken 28:19.
Juda werd van alle kanten
verdrukt. De Filistijnen uit het westen, de Edomieten uit het
oosten, Aram en Israel uit het noorden. De Filistijnen waren
succesvol in het veroveren van enkele steden
in het zuiden van Juda. En dit allemaal omdat Achaz de
tuchteloosheid had bevorderd en ontrouw was geworden tegen de Here.
Tillegatpilneser dan, de koning van Assur, rukte naar hem op, maar
bracht hem in het nauw en ondersteunde hem niet.
Want al had Achaz het huis
des Heren en het huis des konings en der oversten leeggehaald en
alles aan de koning van Assur gegeven, het hielp hem niets. “In
de tijd, dat hij in het nauw geraakte, ging hij, diezelfde koning
Achaz, voort met ontrouw te zijn jegens de Here;
hij offerde aan de goden van Damascus, die hem verslagen
hadden, omdat hij dacht: De goden der koningen van Aram, die helpen
hen; aan hen zal ik offeren, opdat zij ook mij helpen. Maar zij
deden hem struikelen en geheel Israel met hem” 2 Kronieken
28:22-23.
Ook Pul, koning van Assyrië,
bracht Achaz in het nauw. Wanhopig raadpleegt Achaz de goden van
Damascus omdat hij dacht dat deze hem zouden kunnen helpen. Maar de
goden deden hem struikelen want het was een vlucht van de enige en
waarachtige God.
Achaz liet het gerei van het huis Gods bijeenbrengen en stukslaan;
hij sloot de deuren van het huis des Heren en maakte zich altaren op
elke hoek te Jeruzalem. “In elke stad
van Juda maakte hij offerhoogten, om voor andere goden offers te
ontsteken. En hij krenkte de Here, de God zijner vaderen” 2
Kronieken 28:25. Het overige van zijn geschiedenis, uit vroeger en
later tijd, zie, die is beschreven in het boek der koningen van Juda
en van Israel. Achaz ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef
hem in de stad, in Jeruzalem, maar men bracht hem niet in de graven
der koningen van Israel. Zijn zoon Jechizkia werd koning in zijn
plaats.
Uit afkeer voor God en door
zijn grote schuld niet te willen erkennen, wordt zijn hart
gevuld met boosheid. Hij sluit de tempel van God en maakte overal in
Juda offerhoogten voor andere goden.
Pul doodt Resin van Aram (2 Koningen
16:5-20)
Toen trok Resin, de koning van Aram, met Pekach,
de zoon van Remaljahu, de koning van Israel, op ten strijde tegen
Jeruzalem. En zij belegerden Achaz, maar konden in de strijd de
overhand niet behalen. Te dien tijde heroverde Resin, de koning van
Aram, Elat voor Aram en hij wierp de Judeeers uit Elat; en de
Edomieten kwamen naar Elat en woonden daar tot op de huidige dag.
Toen zond Achaz boden naar Tiglatpileser, de koning van Assur, om te
zeggen: Ik ben uw knecht en uw zoon; trek op en verlos mij uit de
macht van de koning van Aram en uit de macht van de koning van
Israel, die tegen mij zijn opgetrokken. Achaz nam het zilver en het
goud, dat zich bevond in het huis des Heren en in de schatkamers van
het koninklijk paleis, en hij zond het als een geschenk aan de
koning van Assur. En de koning van Assur gaf hem gehoor; de koning
van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de bevolking
in ballingschap weg naar Kir; en Resin bracht hij ter dood.
Resin, koning van Aram trok
samen met koning Pekach van Israel tegen Juda te strijde. Ze
belegerden Juda maar konden niet winnen. Resin was wel succesvol in
het heroveren van Elat en het verdrijven van de Judeeërs. Omdat
Achaz niet op God vertrouwde, zocht hij zijn heil in het machtige
Assyrië. Hij prostitueert zich aan Tiglatpileser (Pul). Hij vraagt
hem om hulp tegen de Syriërs en Israelieten. Hij zond het zilver en
goud uit de tempel en het paleis als een geschenk aan Pul. Pul
luistert en trekt op tegen Syrië. Hij doodt Resin en voert de
bevolking in ballingschap.