Gemeente van Christus Houthalen Oost
Achazja, zoon van koning Joram van Juda, werd koning in zijn plaats.
Hij wandelde echter in de goddeloze wegen van Omri en Achab van
Israel, omdat Achazja’s
moeder Atalja een dochter van Achab was. Achazja luisterde naar haar
raadgevingen. Achazja trok met Joram
van Israel ten strijde tegen Hazael, koning van Aram bij
Ramot in Gilead. Joram werd daar verwond en trok naar Jizreël om te
genezen. Achazja kwam hem daar bezoeken. In dezelfde tijd zalft één
van de profeten Jehu tot koning over Israel.
Jehu gaat naar Jizreël waar hij eerst Joram doodt en
uiteindelijk ook Achazja van Juda. Dit was Gods strafgericht over
Israel vanwege haar goddeloosheid. Maar door deze gebeurtenissen was
er in Juda geen troonopvolger
meer en kwam er een nieuwe dynastie in Israel onder Jehu.
Dood van Izebel (2 Koningen
9:30-37)
Jehu kwam te Jizreel. Toen Izebel dit vernomen had, beschilderde zij
haar ogen met zwart en versierde haar hoofd, en zij keek uit het
venster. “Toen Jehu de poort binnenkwam,
riep zij: Is het wel met Zimri, de moordenaar van zijn heer?”
2 Koningen 9:31. En hij
hief zijn gelaat op naar het venster en zeide: Wie is op mijn hand?
Wie? En toen twee, drie hovelingen hem aankeken, gebood hij: Werpt
haar naar beneden! En zij wierpen haar naar beneden, zodat haar
bloed rondspatte tegen de muur en tegen de paarden, en hij vertrapte
haar. En hij ging naar binnen, at en dronk. Daarna zeide hij: Ziet
toch om naar die vervloekte en begraaft haar, want zij is de dochter
van een koning. Zij gingen heen om haar te begraven, maar vonden van
haar niets dan de schedel, de voeten en de handpalmen. Toen zij
terugkwamen en hem dat berichtten, zeide hij: Dit is het woord, dat
de Here gesproken heeft door zijn knecht, de Tisbiet Elia: Op de
akker te Jizreel zullen de honden het vlees van
Izebel verslinden, en het lijk van Izebel zal op de akker te Jizreel
zijn als mest op het veld zodat men niet kan zeggen: Dit is Izebel.
Na het doden van Joram en
Achazja, komt Jehu in Jizreël. Izebel
heeft gehoord wat Jehu heeft gedaan. I.p.v. haar
te vernederen voor Jehu,
stelt ze zich hoogmoedig op. Ze maakt zich op om door haar voorkomen
Jehu te intimideren. Herinner u hoe ze door haar dreigen de grote
Elia angst wist in te boezemen (1 Koningen 19:1-3). Nu probeert ze
ook Jehu te intimideren door hem eraan te herinneren hoe Zimri het
ook had gedurfd om zijn heer Ela te doden, maar hoe Omri hem
daarvoor had gedood (1 Koningen 16:15-19).
M.a.w. zegt Izebel ‘gij zult hetzelfde lot als Zimri
ondergaan’. Maar Jehu laat zich niet intimideren en vraagt wie er
aan zijn kant staat. Toen gebood hij enkele dienaren die hem
aankeken om haar naar beneden te werpen en ze deden alzo. Haar val
was gruwelijk. Jehu ging daarna naar binnen om te eten en drinken
waarop hij bevel gaf om haar te begraven gezien zij een koninklijke
dochter was. Maar de dienaren vonden enkel de schedel, voeten en
handpalmen. Deze gebeurtenis is de vervulling van de profetie over
Izebel vanwege haar goddeloze daden (1 Koningen 21:23).
Jehu roeit Achabs geslacht verder uit (2
Koningen 10:1-11)
Achab had zeventig zonen te Samaria. Jehu schreef een brief van de
volgende inhoud, en zond die naar Samaria aan de oversten van
Jizreel, aan de oudsten en aan de door Achab aangestelde opvoeders:
Nu dan, zodra deze brief u
bereikt, moet gij (immers de zonen van uw heer zijn bij u en gij
hebt de beschikking over krijgswagens, paarden, een versterkte stad
en wapenen) omzien naar de beste en de geschiktste uit de zonen van
uw heer en hem plaatsen op de troon van zijn vader en strijden voor
het huis van uw heer. Maar zij waren uitermate bevreesd en zeiden:
Zie, twee koningen hebben tegen hem geen stand kunnen houden, hoe
zouden wij dan stand kunnen houden? Toen zonden de hofmaarschalk en
de gouverneur van de stad, de oudsten en de opvoeders deze boodschap
naar Jehu: Wij zijn uw knechten, al wat gij ons zult bevelen, zullen
wij doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat u goeddunkt.
Daarom schreef hij hun ten tweeden male een brief, waarin stond:
Indien gij op mijn hand zijt en mij wilt gehoorzamen, neemt dan de
hoofden van de mannelijke nakomelingen van uw heer en komt tot mij
te Jizreel, morgen om deze tijd. De zonen des konings nu, zeventig
man, woonden bij de aanzienlijken der stad, die hen opvoedden. Zodra
de brief hen bereikte, grepen zij de zonen des konings en maakten
hen af, zeventig man; en zij deden hun hoofden in korven en zonden
ze naar hem te Jizreel. Toen de bode kwam en hem berichtte: Men
heeft de hoofden van de zonen des konings gebracht, zeide hij: Legt
ze op twee hopen bij de ingang der poort, tot de morgen.
Jehu stuurt een brief naar de
opvoeders van Achabs kinderen en geeft hen de opdracht om de
geschikste van zijn zonen op de troon van Israel te plaatsen en om
dan samen met hun gekozen koning te strijden tegen Jehu.
De zeventig zonen van Achab
waren immers zijn grootste bedreiging op dit moment.
De dienaren waren echter
bevreesd voor Jehu omdat hij al twee koningen had gedood. Ze laten
Jehu weten dat ze zich aan hem onderwerpen. Daarop stuurt Jehu een
tweede brief om de mannelijke nakomelingen van Joram te onthoofden.
Joram had zeventig zonen, ze worden allen onthoofd en hun hoofden
worden naar Jizreël gebracht en op een hoop gegooid.
Die morgen kwam hij naar buiten, trad naar voren en zeide tot al het
volk: Gij zijt onschuldig. Zie, ik heb een samenzwering tegen mijn
heer gesmeed en hem gedood. Maar wie heeft deze allen dan
omgebracht? Weet dan, dat niets onvervuld blijft van het woord des
Heren, dat de Here tegen het huis van Achab gesproken heeft; de Here
heeft gedaan wat Hij gesproken heeft door zijn knecht Elia. En Jehu
sloeg allen dood, die van Achabs huis te Jizreel overgebleven waren
en al zijn rijksgroten, vertrouwelingen en priesters, zodat hij
daarvan niemand liet ontkomen.
’s Anderendaags vroeg spreekt
Jehu het volk toe. Hij geeft toe dat hij Joram, hun koning heeft
gedood, maar vraagt hen wie deze zeventig zonen heeft gedood.
Wetende dat Achabs dienaren dit hebben gedaan laat hij hen weten dat
hij hen en het volk onschuldig houdt omdat zij door dit te doen het
woord van God in vervulling hebben doen gaan. Daarop gaat Jehu
verder met zijn slachting en dood hij alle groten, vertrouwelingen
en priesters van het huis van Achab in Jizreël.
Jehu doodt de kinderen van
Achazja’s broers (2 Koningen 10:12-14)
Onmiddellijk toog hij op weg en ging naar Samaria. Toen hij onderweg
bij Bet-eked der herders kwam, trof Jehu de broeders van Achazja, de
koning van Juda, aan en vroeg hun: Wie zijt gij? Zij antwoordden:
Wij zijn broeders van Achazja en wij zijn gekomen om de zonen van de
koning en die van de gebiedster te bezoeken. En hij gebood: Grijpt
hen levend. Toen grepen zij hen levend en sloegen hen dood bij de
put van Bet-eked, tweeenveertig man; niemand van hen liet hij over.
Onderweg naar Samaria komt
Jehu familieleden van Achazja van Juda tegen. Hij vraagt hen wie ze
zijn waarop ze laten weten dat ze familie van Achazja van Juda zijn.
Zij waren gekomen, waarschijnlijk gestuurd door Atalja, om te kijken
wat er aan de hand was in Israel. Jehu dood ze alle tweeënveertig.
Zij waren de kinderen
van de broers van Achazja, gezien Achazja’s broers eerder waren
weggevoerd en gedood (2 Kronieken 21:17; 22:8).
Jehu en Jonadab (2 Koningen
10:15-17)
Nadat hij vandaar verder was gegaan, trof hij Jonadab, de zoon van
Rekab aan, die hem tegemoet kwam; hij groette hem en vroeg hem: Is
uw hart mij even oprecht toegedaan als mijn hart u? Jonadab
antwoordde: Ja, gewis. Toen zeide hij: Indien het zo is, geef mij
dan uw hand. En hij gaf hem de hand. Hij liet hem bij zich op de
wagen klimmen en zeide: Kom met mij mee, aanschouw mijn ijver voor
de Here. Zo deden zij hem meerijden op zijn wagen. Toen hij nu te
Samaria gekomen was, liet hij allen die van Achabs huis in Samaria
overgebleven waren, doodslaan, totdat hij het had uitgeroeid,
volgens het woord, dat de Here tot Elia gesproken had.
Nadat Jehu de zonen van
Achazja’s broers had gedood, kwam hij Jonadab tegen. Van deze
Jonadab worden we weinig verteld. Jeremia 35 leert ons dat Jonadab
een godsvruchtig man was, die zijn gezin in een sober en
godsvruchtig bestaan voorhield en gebood. Hij en zijn gezin worden
in Jeremia door God als voorbeeld voor Israel gebruikt. Jonadab was
dus een man Gods en Jehu zag in hem een bondgenoot om Achabs huis
uit te roeien. Als het volk zag dat Jonadab aan zijn zijde stond,
dan zou men veel vlugger denken dat Jehu zelf rechtvaardig handelt.
Jehu roeit de dienst van
Baäl uit (2 Koningen 10:18-36)
Toen hij nu te Samaria gekomen was, liet hij allen die van Achabs
huis in Samaria overgebleven waren, doodslaan, totdat hij het had
uitgeroeid, volgens het woord, dat de Here tot Elia gesproken had.
Daarop vergaderde Jehu het gehele volk en zeide tot hen: Achab heeft
Baal maar weinig gediend, Jehu zal hem meer dienen. Roept dan nu
alle profeten van Baal, al zijn dienaren en al zijn priesters tot
mij, laat niemand gemist worden, want ik wil een groot offerfeest
voor Baal aanrichten; niemand die gemist wordt, zal in leven
blijven. Maar Jehu deed dit met listige bedoeling om de dienaren van
Baal uit te roeien. Jehu zeide: Bereidt een heilig feest voor ter
ere van Baal. En zij riepen dat uit. Jehu zond boden door geheel
Israel, en al de dienaren van Baal kwamen, niemand bleef weg. Zij
kwamen naar de tempel van Baal, en de tempel van Baal liep vol van
het ene einde tot het andere. Toen
zeide hij tot de opziener van de kleedkamer: Haal voor alle dienaren
van Baal gewaden te voorschijn. En hij haalde voor hen de kleding te
voorschijn.
Wanneer Jehu in Samaria
aankomt, laat hij alle overgeblevenen uit het huis van Achab
doodslaan. Daarop gebruikt hij een list om alle profeten, dienaren
en priesters naar hem komen om zogezegd een groot offerfeest voor
Baäl te geven. Allen kwamen zij naar de tempel van Baäl.
Daarna kwam Jehu met Jonadab, de zoon van Rekab,
naar de tempel van Baal en zeide tot de dienaren van Baal: Ziet
nauwkeurig toe en zorgt, dat hier onder u niemand zij van de
dienaren des Heren, maar uitsluitend dienaren van Baal.
Toen gingen zij naar binnen
om slachtoffers en brandoffers te brengen. Jehu nu had tachtig man
buiten opgesteld, en had gezegd: Wie een van de mannen die ik in uw
handen lever, laat ontsnappen, zijn leven komt in de plaats van
diens leven. Zodra hij gereed was met het brengen van het
brandoffer, zeide Jehu tot de garde en de hoofdlieden: Gaat naar
binnen, slaat hen neer, laat niemand ontkomen! Toen sloegen zij hen
neer met de scherpte des zwaards, en de garde en de hoofdlieden
wierpen de lijken weg. Daarop gingen zij weer naar de stadswijk van
de tempel van Baal. En zij brachten de gewijde stenen van de tempel
van Baal naar buiten en verbrandden die. Voorts haalden zij de
gewijde steen van Baal omver en ook de tempel van Baal haalden zij
omver en maakten er beerputten van, tot op de huidige dag.
Zo verdelgde Jehu Baal uit
Israel.
Jehu doodde alle dienaren van de Baäl en verbrandde de gewijde
stenen van de tempel van Baäl. De gewijde steen van Baäl werd ook
omver gehaald en er werden beerputten van gemaakt.