Gemeente van Christus Houthalen Oost
Joram werd koning van Juda. Hij wandelde in de goddeloze wegen van
de koningen van Juda omdat hij Achabs dochter tot vrouw had genomen.
Elia stuurt hem daarop een brief met de boodschap dat God hem zeer
zwaar zou treffen omwille van zijn goddeloosheid.
Achazja wordt koning van Juda (2
Kronieken 22:1-7)
Toen maakten de inwoners van Jeruzalem Achazja, zijn jongste zoon,
koning in zijn plaats, want een roverbende die met de Arabieren in
de legerplaats gekomen was, had al de ouderen gedood. Zo werd
Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, koning. Achazja was
tweeenveertig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde een
jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Atalja; zij was de
kleindochter van Omri. Ook hij wandelde in de wegen van het huis van
Achab, want zijn moeder verleidde hem door haar raadgevingen tot
goddeloze daden. “Hij deed wat kwaad is
in de ogen des Heren, evenals de leden van het huis van Achab, want
zij waren zijn raadgevers, na de dood van zijn vader, tot zijn eigen
verderf” 2 Kronieken 22:4. Ook ging hij op hun raad heen en
trok met Joram, de zoon van Achab, de koning van Israel, op en
streed tegen Hazael, de koning van Aram, bij Ramot in Gilead. Maar
de Arameeers verwondden Joram. Dus keerde hij terug, om te Jizreel
genezing te zoeken voor de wonden die zij hem bij Rama hadden
toegebracht, toen hij streed tegen Hazael, de koning van Aram. En
Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, kwam Joram, de zoon
van Achab, in Jizreel bezoeken, want hij lag ziek. Dat Achazja naar
Joram kwam, werd echter door Gods beschikking zijn ondergang, want
toen hij daar gekomen was, gingen Joram en hij Jehu, de zoon van
Nimsi, tegemoet, die de Here gezalfd had om het huis van Achab uit
te roeien.
We zagen eerder al dat de
jongeste zoon Joachaz alleen was overgebleven na de inval van de
Filistijnen en de Arabieren.
Nu worden we verteld dat
Joachaz (of anders gezegd Achazja) op tweeënveertig jarige leeftijd
koning over Juda wordt in de plaats van Joram. Zijn moeder was
Atalja, de dochter van Achab en Izebel. Atalja had niet alleen haar
man Joram verleid tot goddeloosheid, maar deed hetzelfde met haar
jongste zoon. Ze gaf hem raad om goddeloos te handelen. Omdat
Achazja leden van het huis van Achab tot raadgevers had, wandelde
hij ook in hun goddeloze wegen tot zijn eigen verderf. Hij was zelf
verantwoordelijk voor de keuzes die hij maakte.
Op hun advies ging hij naar Joram van Israel, zijn onkel, en streed
samen met hem tegen Hazael, koning van Aram, te Ramot in Gilead.
Deze plaats was van strategisch belang voor het noordelijke rijk. We
herinneren ons nog hoe Achab ook tegen de Arameeërs had gestreden op
dezelfde plaats samen
met Josafat (1 Koningen 22:1-38). Nu is het zijn zoon Joram die met
de kleinzoon van Josafat strijdt tegen de koning van Aram. In deze
strijd werd Joram van Israel verwond waarop hij terugkeerde naar
Jizreel om te genezen. Waarschijnlijk omdat zijn moeder Izebel daar
was (2 Koningen 9:30). Achazja kwam Joram daar opzoeken. Deze
gebeurtenissen werden door God gebruikt om straf uit te oefenen over
de goddeloosheid van het huis van Achab. Hoe dit plan van God zich
verder ontwikkelt zien we in de 2 Koningen 9.
Jehu wordt koning van Israel
(2 Koningen 9:1-15)
De profeet Elisa riep een van de profeten en zeide tot hem: Gord uw
lendenen, neem deze oliekruik met u en ga naar Ramot in Gilead.
Wanneer gij daar gekomen zijt, zie dan uit naar Jehu, de zoon van
Josafat, de zoon van Nimsi. Ga bij hem binnen, doe hem opstaan uit
het midden van zijn wapenbroeders en breng hem in de binnenste
kamer. Neem dan de kruik met olie, giet ze uit over zijn hoofd en
zeg: Zo spreekt de Here: Ik zalf u tot koning over Israel. Open
daarna de deur en vlucht zonder dralen weg.
Elisa geeft één van de
profeten de opdracht om naar Ramot in Gilead te gaan en om daar Jehu
tot koning over Israel te zalven. Jehu was een dienaar van Achab ten
tijde dat hij de wijngaard van Nabot in bezit nam. Het was toen dat
God een vreselijk oordeel over Achabs huis uitsprak, maar omdat
Achab zich verootmoedigde voor God, zou God het onheil doen komen in
de dagen van zijn zoon (1 Koningen 21:18-29).
Toen ging die jonge man, de jonge profeet, naar Ramot in Gilead.
Toen hij daar kwam, zaten de legeroversten juist bijeen. En hij
zeide: Ik heb een boodschap voor u, overste. Jehu zeide: Voor wie
van ons allen? En hij antwoordde: Voor u, overste. Toen stond hij op
en ging het huis binnen. En hij goot de olie over zijn hoofd en
zeide tot hem: Zo spreekt de Here, de God van Israel: Ik zalf u tot
koning over het volk des Heren, over Israel. “Gij
zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn
knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten des Heren aan
Izebel wreke” 2 Koningen 9:7. En het gehele huis van Achab
zal omkomen; Ik zal van Achab al wat mannelijk is uitroeien, allen
in Israel van hoog tot laag; dan zal Ik met het huis van Achab
evenzo handelen als met dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en dat
van Basa, de zoon van Achia; en Izebel zullen de honden verslinden
op de akker te Jizreel, en niemand zal haar begraven. Toen opende
hij de deur en vluchtte weg.
De profeet doet naar het woord
van Elisa en zalft Jehu tot koning over Israel. Hij geeft hem ook de
opdracht om het huis van
Achab te slaan als wraak voor het bloed van de de profeten dat
Izebel heeft vergoten. Al het mannelijke van Achabs huis zou worden
uitgeroeid! Het huis van Achab zou hetzelfde overkomen als het huis
van Jerobeam en Basa. En ook Izebel zou het loon van haar zonde
dragen, zoals voorspeld door de profeet Elia (1 Koningen 19:15-18).
Jehu was daar aanwezig toen deze Godsspraak over Achab werd gegeven
(2 Koningen 9:25). Het is deze Jehu die tot koning wordt gezalfd.
Daarop vlucht de profeet weg. Het feit dat Jehu nu koning van Israel
is, moest nog geheim blijven voor Joram. Joram zou hem immers kunnen
beschuldigen van hoogverraad.
Daarna kwam Jehu naar buiten bij de dienaren van zijn heer en een
hunner zeide tot hem: Is alles wel? Waarom is deze waanzinnige tot u
gekomen? En hij antwoordde hun: Gij kent immers de man en zijn
gepraat. En zij riepen: Leugens! Deel het ons toch mee. Toen zeide
hij: Zo en zo heeft hij tot mij gesproken: aldus spreekt de Here: Ik
zalf u tot koning over Israel. Daarop nam ieder haastig zijn kleed
en spreidde het voor zijn voeten op de treden van de trap; zij
bliezen op de hoorn en riepen: Jehu is koning! Aldus smeedde Jehu,
de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, een samenzwering tegen
Joram. (Joram nu had Ramot in Gilead bezet, hij en geheel Israel,
tegen Hazael, de koning van Aram; en koning Joram was teruggekeerd
om te Jizreel genezing te zoeken voor de wonden, die de Arameeers
hem hadden toegebracht, toen hij streed met Hazael de koning van
Aram). En Jehu zeide: Indien gij er zo over denkt, laat dan niemand
uit de stad ontkomen om dat in Jizreel te gaan berichten.
Jehu heeft een vooraanstaande
positie in het koninkrijk van Joram. Hij wordt gevraagd
waarom de profeet tot hem was gekomen. Het plotse verschijnen en
verdwijnen van de profeet deed vragen rijzen bij de anderen. Ze
beschreven de profeet als een waanzinnige, wat getuigt van weinig
respect. Jehu probeert hen gerust te stellen door te zeggen: ‘ge
weet wel, profetenpraat’. Maar daar nemen ze geen genoegen mee, ze
willen weten wat hij heeft gezegd. Daarop vertelt Jehu hen dat de
profeet hem tot koning over Israel had gezalfd. Ze betoonden
onmiddellijk hun respect voor Jehu door hun klederen voor de voeten
van Jehu uit te spreiden. Ze bliezen op de hoorn en riepen het uit
dat Jehu koning is. Daarop smeedde hij een plan tegen Joram om hem
te doden en vraagt hen die bij hem waren om het geheim te houden.
De dood van Joram en Achazja
(2 Koningen 9:16-29)
Toen besteeg Jehu zijn wagen en ging naar Jizreel, want Joram lag
daar ziek. En Achazja, de koning van Juda, was gekomen om Joram te
bezoeken. De wachter nu stond op de toren te Jizreel; hij zag de
troep van Jehu aankomen en zeide: Ik zie een troep. Toen zeide
Joram: Neem een ruiter en zend hun die tegemoet om te vragen: Is het
vrede? De ruiter ging hem tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is
het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer
om, volg mij! En de wachter berichtte: De bode is bij hen gekomen,
maar keert niet terug. Toen
zond hij een tweede ruiter. Ook deze kwam bij hen en zeide: Zo zegt
de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te
maken? Keer om, volg mij! En de wachter berichtte: Hij is bij hen
aangekomen, maar keert niet terug. En zoals zij voortjagen, zo jaagt
alleen Jehu, de zoon van Nimsi, want hij jaagt als een razende.
Wanneer Jehu en zijn gevolg
onderweg zijn naar Jizreel, ziet de wachter van de toren hen
aankomen. Joram stuurt een ruiter uit om te weten wat de intenties
van deze troep waren. Maar Jehu geeft zijn plannen niet prijs en
beveelt de ruiter om zich bij hem aan te sluiten. De wachter laat
Joram weten dat de ruiter niet is teruggekeerd waarop Joram een
tweede ruiter uitstuurt. Maar ook deze ruiter krijgt de opdracht van
Jehu om zich bij hem aan te sluiten. De wachter laat ook dit aan
Joram weten, alsook dat hij vermoedt dat Jehu bij de aanstormende
troep is. Gezien Jehu een overste is die heeft gediend onder zijn
vader Achab, zijn broer Achazja en nu hem, maakt Joram zich niet
teveel zorgen over zijn komst.
Toen zeide Joram: Span in. En men spande zijn wagen in. En Joram, de
koning van Israel, trok uit met Achazja, de koning van Juda, ieder
op zijn wagen; zij trokken uit, Jehu tegemoet en troffen hem aan op
de akker van de Jizreeliet Nabot. “Zodra
Joram Jehu zag, vroeg hij: Is het vrede, Jehu? Maar deze antwoordde:
Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele
toverijen voortduren?” 2 Koningen 9:22. Daarop wendde Joram
de teugel, vluchtte en riep Achazja toe: Verraad, Achazja! Maar Jehu
omklemde de boog en trof Joram tussen zijn schouders, zodat de pijl
hem het hart doorboorde; en hij zakte in zijn wagen ineen. Toen
zeide Jehu tot zijn hoofdman Bidkar: Neem hem op en werp hem op de
akker van de Jizreeliet Nabot. Want herinner u, dat de Here, toen
gij en ik zij aan zij reden achter zijn vader Achab, deze Godsspraak
over hem gaf: Voorzeker, Ik
heb gisterenavond het bloed van Nabot en van zijn zonen gezien,
luidt het woord des Heren. Ik zal het aan u vergelden op deze akker
luidt het woord des Heren. Nu dan, neem hem op en werp hem op de
akker, volgens het woord des Heren.
Joram maakt zich op om Jehu
tegemoet te gaan samen met Achazja, de koning van Juda. Ze komen hem
tegen op de akker van Nabot. Zodra Joram Jehu zag, vraagt hij of hij
in vrede komt. Maar Jehu’s antwoord laat Joram weten dat hij hem
heeft verraden. Joram slaat op de vlucht en waarschuwt Achazja. Maar
Jehu trof Joram met een pijl die zijn hart doorboorde. Jehu geeft
het bevel aan zijn
hoofdman om Joram op de akker van Nabot te gooien. De reden die hij
hiervoor geeft is de Godsspraak die God aan Achab had gegeven. Jehu
was daar toen bij.
Toen Achazja, de koning van Juda, dat zag, vluchtte hij in de
richting van Bet-haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: Hem
ook! Schiet hem neer op zijn wagen!
En zij raakten hem op de helling naar Gur bij Jibleam; hij
vluchtte naar Megiddo en stierf daar. Zijn dienaren vervoerden hem
op een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf bij zijn
vaderen, in de stad Davids. Achazja nu was koning geworden over Juda
in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.
Achazja, koning van Juda
vluchtte hierop weg. Jehu achtervolgde hem. Achazja was immers de
kleinzoon van Achab en moest daarom ook sterven.
Het lijkt erop dat Achazja ook
werd getroffen door een pijl, maar dat hij nog kon wegvluchtten naar
Megiddo waar hij zich verborgen hield. Maar Jehu bracht hem daar om
het leven. “en toen Jehu over het huis van Achab het strafgericht
hield, trof hij de oversten van Juda aan en de zonen der broeders
van Achazja, die Achazja dienden, en doodde hen. En hij zocht
Achazja. Men nam hem gevangen, toen hij zich verborgen had te
Samaria, voerde hem naar Jehu en bracht hem ter dood; maar men
begroef hem, want men zeide: Hij is de zoon van Josafat, die de Here
zocht met zijn ganse hart. En het huis van Achazja had niemand, die
in staat was te regeren” 2 Kronieken 22:8-9.