Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (21) / 2 Kronieken 22:1-9; 2 Koningen 9:1-29

Joram werd koning van Juda. Hij wandelde in de goddeloze wegen van de koningen van Juda omdat hij Achabs dochter tot vrouw had genomen. Elia stuurt hem daarop een brief met de boodschap dat God hem zeer zwaar zou treffen omwille van zijn goddeloosheid.

Achazja wordt koning van Juda (2 Kronieken 22:1-7)

Toen maakten de inwoners van Jeruzalem Achazja, zijn jongste zoon, koning in zijn plaats, want een roverbende die met de Arabieren in de legerplaats gekomen was, had al de ouderen gedood. Zo werd Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, koning. Achazja was tweeenveertig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde een jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Atalja; zij was de kleindochter van Omri. Ook hij wandelde in de wegen van het huis van Achab, want zijn moeder verleidde hem door haar raadgevingen tot goddeloze daden. “Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, evenals de leden van het huis van Achab, want zij waren zijn raadgevers, na de dood van zijn vader, tot zijn eigen verderf” 2 Kronieken 22:4. Ook ging hij op hun raad heen en trok met Joram, de zoon van Achab, de koning van Israel, op en streed tegen Hazael, de koning van Aram, bij Ramot in Gilead. Maar de Arameeers verwondden Joram. Dus keerde hij terug, om te Jizreel genezing te zoeken voor de wonden die zij hem bij Rama hadden toegebracht, toen hij streed tegen Hazael, de koning van Aram. En Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, kwam Joram, de zoon van Achab, in Jizreel bezoeken, want hij lag ziek. Dat Achazja naar Joram kwam, werd echter door Gods beschikking zijn ondergang, want toen hij daar gekomen was, gingen Joram en hij Jehu, de zoon van Nimsi, tegemoet, die de Here gezalfd had om het huis van Achab uit te roeien.

We zagen eerder al dat de jongeste zoon Joachaz alleen was overgebleven na de inval van de Filistijnen en de Arabieren. Nu worden we verteld dat Joachaz (of anders gezegd Achazja) op tweeënveertig jarige leeftijd koning over Juda wordt in de plaats van Joram. Zijn moeder was Atalja, de dochter van Achab en Izebel. Atalja had niet alleen haar man Joram verleid tot goddeloosheid, maar deed hetzelfde met haar jongste zoon. Ze gaf hem raad om goddeloos te handelen. Omdat Achazja leden van het huis van Achab tot raadgevers had, wandelde hij ook in hun goddeloze wegen tot zijn eigen verderf. Hij was zelf verantwoordelijk voor de keuzes die hij maakte.

Op hun advies ging hij naar Joram van Israel, zijn onkel, en streed samen met hem tegen Hazael, koning van Aram, te Ramot in Gilead. Deze plaats was van strategisch belang voor het noordelijke rijk. We herinneren ons nog hoe Achab ook tegen de Arameeërs had gestreden op dezelfde  plaats samen met Josafat (1 Koningen 22:1-38). Nu is het zijn zoon Joram die met de kleinzoon van Josafat strijdt tegen de koning van Aram. In deze strijd werd Joram van Israel verwond waarop hij terugkeerde naar Jizreel om te genezen. Waarschijnlijk omdat zijn moeder Izebel daar was (2 Koningen 9:30). Achazja kwam Joram daar opzoeken. Deze gebeurtenissen werden door God gebruikt om straf uit te oefenen over de goddeloosheid van het huis van Achab. Hoe dit plan van God zich verder ontwikkelt zien we in de 2 Koningen 9.

Jehu wordt koning van Israel (2 Koningen 9:1-15)

De profeet Elisa riep een van de profeten en zeide tot hem: Gord uw lendenen, neem deze oliekruik met u en ga naar Ramot in Gilead. Wanneer gij daar gekomen zijt, zie dan uit naar Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi. Ga bij hem binnen, doe hem opstaan uit het midden van zijn wapenbroeders en breng hem in de binnenste kamer. Neem dan de kruik met olie, giet ze uit over zijn hoofd en zeg: Zo spreekt de Here: Ik zalf u tot koning over Israel. Open daarna de deur en vlucht zonder dralen weg.

Elisa geeft één van de profeten de opdracht om naar Ramot in Gilead te gaan en om daar Jehu tot koning over Israel te zalven. Jehu was een dienaar van Achab ten tijde dat hij de wijngaard van Nabot in bezit nam. Het was toen dat God een vreselijk oordeel over Achabs huis uitsprak, maar omdat Achab zich verootmoedigde voor God, zou God het onheil doen komen in de dagen van zijn zoon (1 Koningen 21:18-29).

Toen ging die jonge man, de jonge profeet, naar Ramot in Gilead. Toen hij daar kwam, zaten de legeroversten juist bijeen. En hij zeide: Ik heb een boodschap voor u, overste. Jehu zeide: Voor wie van ons allen? En hij antwoordde: Voor u, overste. Toen stond hij op en ging het huis binnen. En hij goot de olie over zijn hoofd en zeide tot hem: Zo spreekt de Here, de God van Israel: Ik zalf u tot koning over het volk des Heren, over Israel. “Gij zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten des Heren aan Izebel wreke” 2 Koningen 9:7. En het gehele huis van Achab zal omkomen; Ik zal van Achab al wat mannelijk is uitroeien, allen in Israel van hoog tot laag; dan zal Ik met het huis van Achab evenzo handelen als met dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en dat van Basa, de zoon van Achia; en Izebel zullen de honden verslinden op de akker te Jizreel, en niemand zal haar begraven. Toen opende hij de deur en vluchtte weg.

De profeet doet naar het woord van Elisa en zalft Jehu tot koning over Israel. Hij geeft hem ook de opdracht om  het huis van Achab te slaan als wraak voor het bloed van de de profeten dat Izebel heeft vergoten. Al het mannelijke van Achabs huis zou worden uitgeroeid! Het huis van Achab zou hetzelfde overkomen als het huis van Jerobeam en Basa. En ook Izebel zou het loon van haar zonde dragen, zoals voorspeld door de profeet Elia (1 Koningen 19:15-18). Jehu was daar aanwezig toen deze Godsspraak over Achab werd gegeven (2 Koningen 9:25). Het is deze Jehu die tot koning wordt gezalfd. Daarop vlucht de profeet weg. Het feit dat Jehu nu koning van Israel is, moest nog geheim blijven voor Joram. Joram zou hem immers kunnen beschuldigen van hoogverraad.

Daarna kwam Jehu naar buiten bij de dienaren van zijn heer en een hunner zeide tot hem: Is alles wel? Waarom is deze waanzinnige tot u gekomen? En hij antwoordde hun: Gij kent immers de man en zijn gepraat. En zij riepen: Leugens! Deel het ons toch mee. Toen zeide hij: Zo en zo heeft hij tot mij gesproken: aldus spreekt de Here: Ik zalf u tot koning over Israel. Daarop nam ieder haastig zijn kleed en spreidde het voor zijn voeten op de treden van de trap; zij bliezen op de hoorn en riepen: Jehu is koning! Aldus smeedde Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, een samenzwering tegen Joram. (Joram nu had Ramot in Gilead bezet, hij en geheel Israel, tegen Hazael, de koning van Aram; en koning Joram was teruggekeerd om te Jizreel genezing te zoeken voor de wonden, die de Arameeers hem hadden toegebracht, toen hij streed met Hazael de koning van Aram). En Jehu zeide: Indien gij er zo over denkt, laat dan niemand uit de stad ontkomen om dat in Jizreel te gaan berichten.

Jehu heeft een vooraanstaande  positie in het koninkrijk van Joram. Hij wordt gevraagd waarom de profeet tot hem was gekomen. Het plotse verschijnen en verdwijnen van de profeet deed vragen rijzen bij de anderen. Ze beschreven de profeet als een waanzinnige, wat getuigt van weinig respect. Jehu probeert hen gerust te stellen door te zeggen: ‘ge weet wel, profetenpraat’. Maar daar nemen ze geen genoegen mee, ze willen weten wat hij heeft gezegd. Daarop vertelt Jehu hen dat de profeet hem tot koning over Israel had gezalfd. Ze betoonden onmiddellijk hun respect voor Jehu door hun klederen voor de voeten van Jehu uit te spreiden. Ze bliezen op de hoorn en riepen het uit dat Jehu koning is. Daarop smeedde hij een plan tegen Joram om hem te doden en vraagt hen die bij hem waren om het geheim te houden.

De dood van Joram en Achazja (2 Koningen 9:16-29)

Toen besteeg Jehu zijn wagen en ging naar Jizreel, want Joram lag daar ziek. En Achazja, de koning van Juda, was gekomen om Joram te bezoeken. De wachter nu stond op de toren te Jizreel; hij zag de troep van Jehu aankomen en zeide: Ik zie een troep. Toen zeide Joram: Neem een ruiter en zend hun die tegemoet om te vragen: Is het vrede? De ruiter ging hem tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij! En de wachter berichtte: De bode is bij hen gekomen, maar keert niet terug.  Toen zond hij een tweede ruiter. Ook deze kwam bij hen en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij! En de wachter berichtte: Hij is bij hen aangekomen, maar keert niet terug. En zoals zij voortjagen, zo jaagt alleen Jehu, de zoon van Nimsi, want hij jaagt als een razende.

Wanneer Jehu en zijn gevolg onderweg zijn naar Jizreel, ziet de wachter van de toren hen aankomen. Joram stuurt een ruiter uit om te weten wat de intenties van deze troep waren. Maar Jehu geeft zijn plannen niet prijs en beveelt de ruiter om zich bij hem aan te sluiten. De wachter laat Joram weten dat de ruiter niet is teruggekeerd waarop Joram een tweede ruiter uitstuurt. Maar ook deze ruiter krijgt de opdracht van Jehu om zich bij hem aan te sluiten. De wachter laat ook dit aan Joram weten, alsook dat hij vermoedt dat Jehu bij de aanstormende troep is. Gezien Jehu een overste is die heeft gediend onder zijn vader Achab, zijn broer Achazja en nu hem, maakt Joram zich niet teveel zorgen over zijn komst.

Toen zeide Joram: Span in. En men spande zijn wagen in. En Joram, de koning van Israel, trok uit met Achazja, de koning van Juda, ieder op zijn wagen; zij trokken uit, Jehu tegemoet en troffen hem aan op de akker van de Jizreeliet Nabot. “Zodra Joram Jehu zag, vroeg hij: Is het vrede, Jehu? Maar deze antwoordde: Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren?” 2 Koningen 9:22. Daarop wendde Joram de teugel, vluchtte en riep Achazja toe: Verraad, Achazja! Maar Jehu omklemde de boog en trof Joram tussen zijn schouders, zodat de pijl hem het hart doorboorde; en hij zakte in zijn wagen ineen. Toen zeide Jehu tot zijn hoofdman Bidkar: Neem hem op en werp hem op de akker van de Jizreeliet Nabot. Want herinner u, dat de Here, toen gij en ik zij aan zij reden achter zijn vader Achab, deze Godsspraak over hem gaf:  Voorzeker, Ik heb gisterenavond het bloed van Nabot en van zijn zonen gezien, luidt het woord des Heren. Ik zal het aan u vergelden op deze akker luidt het woord des Heren. Nu dan, neem hem op en werp hem op de akker, volgens het woord des Heren.

Joram maakt zich op om Jehu tegemoet te gaan samen met Achazja, de koning van Juda. Ze komen hem tegen op de akker van Nabot. Zodra Joram Jehu zag, vraagt hij of hij in vrede komt. Maar Jehu’s antwoord laat Joram weten dat hij hem heeft verraden. Joram slaat op de vlucht en waarschuwt Achazja. Maar Jehu trof Joram met een pijl die zijn hart doorboorde. Jehu geeft het bevel aan  zijn hoofdman om Joram op de akker van Nabot te gooien. De reden die hij hiervoor geeft is de Godsspraak die God aan Achab had gegeven. Jehu was daar toen bij.

Toen Achazja, de koning van Juda, dat zag, vluchtte hij in de richting van Bet-haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: Hem ook! Schiet hem neer op zijn wagen!  En zij raakten hem op de helling naar Gur bij Jibleam; hij vluchtte naar Megiddo en stierf daar. Zijn dienaren vervoerden hem op een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf bij zijn vaderen, in de stad Davids. Achazja nu was koning geworden over Juda in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.

Achazja, koning van Juda vluchtte hierop weg. Jehu achtervolgde hem. Achazja was immers de kleinzoon van Achab en moest daarom ook sterven. Het lijkt erop dat Achazja ook werd getroffen door een pijl, maar dat hij nog kon wegvluchtten naar Megiddo waar hij zich verborgen hield. Maar Jehu bracht hem daar om het leven. “en toen Jehu over het huis van Achab het strafgericht hield, trof hij de oversten van Juda aan en de zonen der broeders van Achazja, die Achazja dienden, en doodde hen. En hij zocht Achazja. Men nam hem gevangen, toen hij zich verborgen had te Samaria, voerde hem naar Jehu en bracht hem ter dood; maar men begroef hem, want men zeide: Hij is de zoon van Josafat, die de Here zocht met zijn ganse hart. En het huis van Achazja had niemand, die in staat was te regeren” 2 Kronieken 22:8-9.

Vorige