Gemeente van Christus Houthalen Oost
Elisa maakte dat het dodelijke voedsel eetbaar werd. Ook maakte hij
dat honderd man konden eten van twintig gerstebroden en vers koren
door de kracht Gods. Verder zagen we hoe Naäman van zijn melaatsheid
werd genezen, nadat hij zijn geloof omzette in daden. Hij werd
genezen nadat hij zich zeven maal had ondergedompeld in de Jordaan.
Gechazi, de knecht van Elisa, liet zich verleiden door hebzucht en
ontving enkele geschenken van Naäman die Elisa had geweigerd.
Hierdoor deed God de melaatsheid van
Naäman over Gechazi en zijn nageslacht komen.
De drijvende bijl (2 Koningen 6:1-7)
Eens zeiden de profeten tot Elisa: Zie toch, de plaats, hier voor u,
waar wij wonen, is voor ons te bekrompen. Laten wij toch naar de
Jordaan gaan en ieder een balk daarvandaan halen en laten wij er
voor ons een verblijfplaats inrichten om er te wonen. En hij zeide:
Gaat. Toen zeide een: Wees zo goed en ga met uw knechten mee. Hij
zeide: Ik ga mee. En hij ging met hen mee. Als zij bij de Jordaan
gekomen waren, velden zij bomen. “En,
terwijl een van hen een stam velde, viel het ijzer in het water; en
hij slaakte een kreet en riep: Ach, mijn heer, het was geleend!”
2 Koningen 6:5. Maar de man Gods zeide: Waar is het gevallen? En
toen hij hem de plaats gewezen had, sneed hij een stuk hout af,
wierp het daarheen en deed het ijzer bovendrijven. En hij zeide:
Neem het op. Hij strekte zijn hand uit en greep het.
Eén van de profeten kwam met het voorstel
om een grotere woning te bouwen (vgl 4:1-7; 4:38-41). Elisa stemde
ermee in en ging met hen mee. Bij de Jordaan gekomen beginnen ze
bomen te vellen. Maar tijdens het vellen van een boom viel de bijl
van één van de profeten in het water. De profeet schreeuwde het uit
want de bijl was geleend. Elisa vraagt waar de bijl in het water was
gevallen en doet het ijzer bovendrijven met een stuk hout. Kan iets
minder belangrijk zijn in de geschiedenis van de koningen van
Israel, dan een bijl die in het water is gevallen?Maar hoe klein dit
probleem voor ons ook lijkt te zijn, voor deze man was het een groot
probleem. De bijl was geleend en hij kon hem niet terugvinden, noch
vergoeden gezien ze zelfs geen geld voor eten hadden. Dat wat
geleend was, moest worden teruggegeven.(Exodus 22:14-15; Psalm
37:21). Elisa stuurde hem niet weg, maar toonde compassie, zelfs in
kleine onbenullige zaken. God geeft om onze problemen en moeiten,
hoe klein ze ook mogen lijken voor anderen!
Elisa’s strijd tegen de Aram (2 Koningen 6:8-23)
De koning van Aram was in oorlog met Israel. Hij beraadslaagde met
zijn dienaren: Op die en die plaats zal mijn legerkamp zijn. Maar de
man Gods zond aan de koning van Israel de boodschap: Neem u in acht
niet langs die plaats te trekken, want de Arameeers zijn daarheen
afgedaald. De koning van Israel zond dan mannen naar de plaats die
de man Gods hem genoemd en waarvoor hij hem gewaarschuwd had, zodat
hij zich daar in acht kon nemen, en dat niet slechts eenmaal of
tweemaal.
In deze tijd van de
geschiedenis van Israel kwam de grootste dreiging van Aram. De
koning van Aram maakte plannen om Israel aan te vallen maar Elisa
kreeg van God de opdracht om de koning van Israel te waarschuwing
waar de hinderlaag zou zijn.
“En het hart van de koning van Aram werd
hierover verontrust; hij ontbood zijn dienaren en zeide tot hen:
Kunt gij mij niet meedelen, wie van de onzen op de hand van de
koning van Israel is?” 2 Koningen 6:11. Doch een van zijn
dienaren zeide: Neen, mijn heer de koning, maar Elisa, de profeet in
Israel, deelt aan de koning van Israel de woorden mee, die gij in uw
slaapkamer spreekt. Toen zeide hij: Gaat en ziet, waar hij is; dan
zal ik hem laten gevangennemen. Nadat hem gemeld was; Zie, hij is te
Dotan, zond hij daarheen paarden en wagens, een sterk leger; zij
kwamen des nachts en omsingelden de stad.
De koning van Aram dacht dat
er een verrader in hun midden was die zijn plannen overmaakte aan
Israel. Maar één van zijn dienaren wees hem op de profeet Elisa. Ze
wisten blijkbaar dat God Elisa liet zien wat in het verborgene
overlegd werd. Misschien waren ze op de hoogte van Elisa’s kracht
door het getuigenis van Naäman. Daarop geeft de koning de opdracht
om Elisa gevangen te nemen. Hij stuurt een sterk legeren naar Dotan
en omsingelde de stad.
Toen de dienaar van de man Gods des morgens vroeg opstond en naar
buiten trad, zie, een leger omringde de stad, zowel paarden als
wagens. En zijn knecht zeide tot hem: Ach, mijn heer! wat moeten wij
doen? Maar hij zeide: Vrees niet, want zij, die bij ons zijn, zijn
talrijker dan zij, die bij hen zijn. Toen bad Elisa: Here, open toch
zijn ogen, opdat hij zie. En de Here opende de ogen van de knecht en
hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom
Elisa. Toen de vijanden nu tot hem afdaalden, bad Elisa tot de Here:
Sla dit volk toch met blindheid. En Hij sloeg hen met blindheid naar
het woord van Elisa. Daarop zeide Elisa tot hen: Dit is niet de weg
en dit is niet de stad; volgt mij, dan zal ik u brengen naar de man
die gij zoekt. En hij bracht hen naar Samaria.
Zodra zij nu in Samaria
gekomen waren, bad Elisa: Here, open hun de ogen, opdat zij zien. En
de Here opende hun ogen, en zij zagen, en zie, zij waren midden in
Samaria.
Wanneer de knecht opstaat,
ziet hij dat de stad omsingeld was door een groot leger. Radeloos en
zonder hoop wendt hij zich tot Elisa. Maar Elisa zegt vreemd genoeg
dat hij niet moet vrezen omdat zij die bij hen zijn talrijker zijn
als het vijandige leger (Psalm 27:3; 34:7; Matteus 10:28;
Deuteronomium 20:4). Ongeloof en angst voor het zichtbare maakte dat
de dienaar niet zag wat God kon doen. Tegelijk bad Elisa ook dat de
Here de ogen van de knecht zou openen. Toen zag de knecht dat Elisa
omringd was met vurige paarden en wagens. Doordat wij Gods leger
niet met het blote oog kunnen waarnemen, denken wij vaak in ongeloof
dat we er alleen voor staan. Mochten wij met geestelijke ogen naar
de wereld kijken dan zouden we zien dan niet wij in de minderheid
zijn, maar de goddelozen (vgl Matteus 26:53; Openbaringen 9:16;
Romeinen 8:31; 1 Johannes 4:4).
Toen het vijandige leger Elisa wilde gevangennemen,bad hij tot God
om hen met blindheid te slaan. En alzo gebeurde het. Toen voerde
Elisa hen naar Samaria waar hij opnieuw bad dat hun ogen terug
zouden worden geopend. De koning van Israel vroeg daarop of hij hen
mocht doden. Waarom Elisa misleidende woorden gebruikte is mij niet
duidelijk..
Toen vroeg de koning van Israel, zodra hij hen zag, aan Elisa:
Zal ik hen neerslaan? zal ik hen neerslaan, mijn vader? Maar hij
antwoordde: Gij moogt hen niet neerslaan. Slaat gij soms hen neer,
die gij gevangengenomen hebt met uw zwaard en boog? Zet hun brood en
water voor, opdat zij eten en drinken en heengaan naar hun heer.
Daarop bereidde hij hun een grote maaltijd; en toen zij hadden
gegeten en gedronken, liet hij hen vertrekken en zij gingen heen
naar hun heer. Sindsdien kwamen de benden van Aram niet meer in het
land van Israel.
De koning van Israel zag deze
gelegenheid als een buitenkans om zijn vijand een zware slag toe te
brengen. Maar Elisa zei dat hij hen niets mocht doen en hen van eten
en drinken moest voorzien zodat ze terug naar hun heer konden gaan.
Israel moest weten dat hun sterkte niet lag in hun leger, maar in de
handen van de Almachtige! Bedenk
hoe de koning van Israel alsook het vijandige leger moet hebben
gereageerd bij deze gebeurtenissen. Stel u voor hoe de koning van
Israel heeft gereageerd toen de troepen terug thuis kwamen: ‘Hebben
jullie de profeet gevonden?’. ‘Ja, mijn heer’. ‘Hebt ge hem gedood?’
‘Nee mijn heer’. ‘Hebt ge hem dan
meegebracht?’ ‘Nee, mijn heer, ge zult niet geloven wat er is
gebeurd …’. Elisa had hen niet gegeven wat ze verdienden, hij was
genadig over hen. Het was een effectieve manier om de aanvallen van
de Arameërs op Israel ten minste tijdelijk te stoppen.
Daarna verzamelde Benhadad, de koning van Aram, zijn gehele leger,
trok op en sloeg het beleg voor Samaria. En er ontstond een zware
honger in Samaria; want zij belegerden het zo lang, dat een ezelskop
tachtig zilverstukken kostte en een vierde maat duivemest vijf
zilverstukken. Toen de koning eens over de muur voorbijging, riep
een vrouw tot hem om hulp: Help toch, mijn heer de koning! Maar hij
zeide: Indien de Here u niet helpt, vanwaar moet ik u dan hulp
halen? Van de dorsvloer of van de perskuip? Verder vroeg de koning
haar: Wat hebt gij? Zij antwoordde: Deze vrouw heeft tot mij gezegd:
geef uw zoon, dat wij hem vandaag eten; dan zullen wij mijn zoon
morgen eten. Wij hebben dus mijn zoon gekookt en hem opgegeten. Maar
toen ik de volgende dag tot haar zeide: Geef nu uw zoon, dat wij hem
eten, had zij haar zoon verborgen.
Enige tijd later verzamelde
Benhadad zijn leger om Samaria aan te vallen. Hierdoor ontstond er
een zware hongersnood in Samaria doordat er geen bevoorrading meer
was. Alles was schaars en duur geworden en de inwoners werden
uitgehongerd. De koning wordt op een dag om hulp gevraagd door een
vrouw. Zij had namelijk met een andere vrouw overeengekomen om eerst
haar zoon op te eten en daarna de zoon van de andere vrouw. Maar
nadat ze haar zoon hadden opgegeten, verborg de andere vrouw haar
zoon.
Zodra nu de koning de woorden van de vrouw hoorde, scheurde hij zijn
klederen; en (terwijl hij op de muur voorbijging) zag het volk, dat
hij zowaar daaronder een rouwgewaad op het blote lichaam droeg. En
hij zeide: Zo moge God mij doen, ja nog erger, indien het hoofd van
Elisa, de zoon van Safat, heden op hem blijft staan. (Elisa nu zat
in zijn huis en de oudsten zaten bij hem). En hij zond een man voor
zich uit. Voordat die bode bij Elisa was gekomen, had deze tot de
oudsten gezegd: Hebt gij wel gezien, dat deze moordenaarszoon iemand
gezonden heeft om mij te onthoofden? Ziet, zodra de bode komt, moet
gij de deur sluiten en hem bij de deur terugdringen. Is niet het
geluid van de voetstappen van zijn heer achter hem?
Terwijl hij nog met hen
sprak, zie, daar kwam de bode op hem af. En de koning zeide: Zie,
welk een onheil, door de Here gezonden! Wat zou ik nog op de Here
hopen?
De koning was ondersteboven
van wat hij hoorde. Hij was koning van een stad waar grote ellende
heerste. Hij gaf Elisa de schuld van al de ellende en wilde hem
onthoofden. Dat was het gemakkelijkste om te doen. In plaats van
naar zichzelf te kijken of hij aandeel had in deze ellendige
toestand (vgl Deuteronomium 28:52-56). De koning zond een beul voor
zich uit en ging hem achterna. Elisa, door God op de hoogte gebracht
van de omstandigheden, vroeg de mannen die bij hem waren om de beul
tegen te houden. De bode maakte duidelijk dat hij God
verantwoordelijk hield voor al hun ellende en dat ze daarom geen
reden meer hadden om op Hem te hopen.
“Toen zeide Elisa: Hoort het woord
des Heren. Zo zegt de Here: Morgen omtrent deze tijd zal een maat
fijn meel een sikkel kosten, en twee maten gerst een sikkel, bij de
poort van Samaria” 2 Koningen 7:1. Daarop antwoordde de
hoofdman op wiens arm de koning leunde, de man Gods: Ook al zou de
Here sluizen in de hemel maken, zou dit dan kunnen geschieden? Maar
hij zeide: Zie, gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch
daarvan niet eten.
Elisa brengt hen
ongeloofwaardig nieuws. Morgen zou alle ellende weg zijn, het
voedsel zou weer goedkoop zijn.
Vol ongeloof trekt de knecht deze woorden in twijfel. Maar
door zijn twijfel zou hij het zien maar er geen deel aan hebben.
Er waren vier melaatse mannen buiten voor de poort; zij zeiden tot
elkander: Waarom blijven wij hier, totdat wij sterven? Indien wij
zeggen: Wij zullen de stad binnengaan, in de stad is hongersnood,
zodat wij daar zullen sterven; en indien wij hier blijven, dan
zullen wij ook sterven. Welaan dan, laten wij overlopen naar de
legerplaats der Arameeers. Indien zij ons in leven laten, zullen wij
leven; en indien zij ons doden, zullen wij sterven. In de
avondschemering stonden zij op om naar de legerplaats der Arameeers
te gaan. Maar toen zij bij de buitenrand van de legerplaats der
Arameeers kwamen, zie, daar was niemand. Want de Here had het leger
der Arameeers een geluid doen horen van wagens en paarden, het
geluid van een grote legermacht, zodat zij tot elkander zeiden: Zie,
de koning van Israel heeft tegen ons de koningen der Hethieten en
van Misraim gehuurd om ons te overvallen. Daarom waren zij
opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten
achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals
die was; zij waren gevlucht om hun leven te redden.
Vier melaatsen zijn tot de
conclusie gekomen dat als ze toch moeten sterven, ze beter kunnen
overlopen naar het kamp van de vijand. Ze hadden niets te verliezen.
Maar daar aangekomen, vonden ze een leeg kamp.
God had een geluid doen horen van een grote legermacht,
waardoor ze waren weggevlucht.
Toen deze melaatsen aan de buitenrand van de legerplaats gekomen
waren, gingen zij een tent binnen, aten en dronken, namen zilver,
goud en klederen eruit weg, en gingen heen en verborgen het. Daarna
gingen zij weer een andere tent binnen, namen er allerlei uit weg,
gingen heen en verborgen het. Toen zeiden zij tot elkander: Wij doen
niet goed; deze dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden
ons stil. Indien wij wachten tot het morgenlicht, dan zal ons straf
treffen. Welaan dan, laten wij heengaan en het in het koninklijk
paleis melden. Daarop kwamen zij en riepen de poortwacht van de stad
aan en meldden hun: Wij kwamen bij de legerplaats der Arameeers, en
zie, daar was niemand, zelfs geen menselijk geluid; maar de paarden
waren vastgebonden en de ezels vastgebonden; en de tenten stonden er
als tevoren. De poortwachters riepen en meldden het binnen in het
koninklijk paleis.
Uiteindelijk brengen ze de
koning op de hoogte van het lege vijandelijk kamp.
De koning stond in de nacht op en zeide tot zijn dienaren: Ik wil u
vertellen wat de Arameeers ons gedaan hebben. Zij weten, dat wij
honger lijden; nu zijn zij uit de legerplaats weggetrokken om zich
in het veld te verbergen, denkende: Wanneer zij de stad uitgaan,
zullen wij hen levend grijpen en de stad binnenkomen. Toen
antwoordde een van zijn dienaren en zeide: Laat men toch vijf van de
hier nog overgebleven paarden nemen; hetzij het hun gaat als de
gehele menigte van Israel, die hier nog over is, hetzij het hun gaat
als de gehele menigte van Israel, die omgekomen is, laten wij ze
maar uitzenden en zien. Daarop namen zij twee wagens met paarden, en
de koning zond die het leger der Arameeers achterna met de opdracht:
Gaat en ziet. Deze gingen hun achterna tot aan de Jordaan, en zie,
de gehele weg lag vol klederen en wapens, die de Arameeers bij hun
angstige vlucht hadden weggeworpen. De boden kwamen terug en meldden
het de koning; toen ging het volk naar buiten en zij plunderden de
legerplaats der Arameeers. En een maat fijn meel kostte een sikkel
en twee maten gerst een sikkel, volgens het woord des Heren.
De koning echter dacht eerst
dat het een list was van de Arameeërs. Maar na controle bleek het
bericht van de melaatsen te kloppen. Het volk ging naar de
legerplaats en plunderden
het. Er was terug overvloed!
En de koning had de hoofdman
op wiens arm hij leunde, aangesteld over de poort, maar het volk
vertrad hem in de poort, zodat hij stierf, zoals de man Gods
gesproken had, juist toen de koning tot hem gekomen was. Aldus is
het geschied, zoals de man Gods tot de koning gesproken had: Twee
maten gerst zullen morgen om deze tijd een sikkel kosten en een maat
fijn meel een sikkel, bij de poort van Samaria. En de hoofdman had
toen de man Gods geantwoord: Ook al zou de Here sluizen in de hemel
maken, zou dan zo iets kunnen geschieden? Maar hij had gezegd: Zie,
gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten.
Aldus is hem geschied: het volk vertrad hem in de poort, zodat hij
stierf.
Ook de profetie over de beul
werd vervuld. Hij stierf in de poort, waar hij vertrapt werd.