Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Lessen van de splitsing van Israel (18) / 2 Koningen 6:1-23

Elisa maakte dat het dodelijke voedsel eetbaar werd. Ook maakte hij dat honderd man konden eten van twintig gerstebroden en vers koren door de kracht Gods. Verder zagen we hoe Naäman van zijn melaatsheid werd genezen, nadat hij zijn geloof omzette in daden. Hij werd genezen nadat hij zich zeven maal had ondergedompeld in de Jordaan. Gechazi, de knecht van Elisa, liet zich verleiden door hebzucht en ontving enkele geschenken van Naäman die Elisa had geweigerd. Hierdoor deed God de melaatsheid van  Naäman over Gechazi en zijn nageslacht komen.

De drijvende bijl (2 Koningen 6:1-7)

Eens zeiden de profeten tot Elisa: Zie toch, de plaats, hier voor u, waar wij wonen, is voor ons te bekrompen. Laten wij toch naar de Jordaan gaan en ieder een balk daarvandaan halen en laten wij er voor ons een verblijfplaats inrichten om er te wonen. En hij zeide: Gaat. Toen zeide een: Wees zo goed en ga met uw knechten mee. Hij zeide: Ik ga mee. En hij ging met hen mee. Als zij bij de Jordaan gekomen waren, velden zij bomen. “En, terwijl een van hen een stam velde, viel het ijzer in het water; en hij slaakte een kreet en riep: Ach, mijn heer, het was geleend!” 2 Koningen 6:5. Maar de man Gods zeide: Waar is het gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed hij een stuk hout af, wierp het daarheen en deed het ijzer bovendrijven. En hij zeide: Neem het op. Hij strekte zijn hand uit en greep het.

Eén van de profeten kwam met het voorstel om een grotere woning te bouwen (vgl 4:1-7; 4:38-41). Elisa stemde ermee in en ging met hen mee. Bij de Jordaan gekomen beginnen ze bomen te vellen. Maar tijdens het vellen van een boom viel de bijl van één van de profeten in het water. De profeet schreeuwde het uit want de bijl was geleend. Elisa vraagt waar de bijl in het water was gevallen en doet het ijzer bovendrijven met een stuk hout. Kan iets minder belangrijk zijn in de geschiedenis van de koningen van Israel, dan een bijl die in het water is gevallen?Maar hoe klein dit probleem voor ons ook lijkt te zijn, voor deze man was het een groot probleem. De bijl was geleend en hij kon hem niet terugvinden, noch vergoeden gezien ze zelfs geen geld voor eten hadden. Dat wat geleend was, moest worden teruggegeven.(Exodus 22:14-15; Psalm 37:21). Elisa stuurde hem niet weg, maar toonde compassie, zelfs in kleine onbenullige zaken. God geeft om onze problemen en moeiten, hoe klein ze ook mogen lijken voor anderen!

Elisa’s strijd tegen de Aram (2 Koningen 6:8-23)

De koning van Aram was in oorlog met Israel. Hij beraadslaagde met zijn dienaren: Op die en die plaats zal mijn legerkamp zijn. Maar de man Gods zond aan de koning van Israel de boodschap: Neem u in acht niet langs die plaats te trekken, want de Arameeers zijn daarheen afgedaald. De koning van Israel zond dan mannen naar de plaats die de man Gods hem genoemd en waarvoor hij hem gewaarschuwd had, zodat hij zich daar in acht kon nemen, en dat niet slechts eenmaal of tweemaal.

In deze tijd van de geschiedenis van Israel kwam de grootste dreiging van Aram. De koning van Aram maakte plannen om Israel aan te vallen maar Elisa kreeg van God de opdracht om de koning van Israel te waarschuwing waar de hinderlaag zou zijn.

En het hart van de koning van Aram werd hierover verontrust; hij ontbood zijn dienaren en zeide tot hen: Kunt gij mij niet meedelen, wie van de onzen op de hand van de koning van Israel is?” 2 Koningen 6:11. Doch een van zijn dienaren zeide: Neen, mijn heer de koning, maar Elisa, de profeet in Israel, deelt aan de koning van Israel de woorden mee, die gij in uw slaapkamer spreekt. Toen zeide hij: Gaat en ziet, waar hij is; dan zal ik hem laten gevangennemen. Nadat hem gemeld was; Zie, hij is te Dotan, zond hij daarheen paarden en wagens, een sterk leger; zij kwamen des nachts en omsingelden de stad.

De koning van Aram dacht dat er een verrader in hun midden was die zijn plannen overmaakte aan Israel. Maar één van zijn dienaren wees hem op de profeet Elisa. Ze wisten blijkbaar dat God Elisa liet zien wat in het verborgene overlegd werd. Misschien waren ze op de hoogte van Elisa’s kracht door het getuigenis van Naäman. Daarop geeft de koning de opdracht om Elisa gevangen te nemen. Hij stuurt een sterk legeren naar Dotan en omsingelde de stad.

Toen de dienaar van de man Gods des morgens vroeg opstond en naar buiten trad, zie, een leger omringde de stad, zowel paarden als wagens. En zijn knecht zeide tot hem: Ach, mijn heer! wat moeten wij doen? Maar hij zeide: Vrees niet, want zij, die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn. Toen bad Elisa: Here, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En de Here opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa. Toen de vijanden nu tot hem afdaalden, bad Elisa tot de Here: Sla dit volk toch met blindheid. En Hij sloeg hen met blindheid naar het woord van Elisa. Daarop zeide Elisa tot hen: Dit is niet de weg en dit is niet de stad; volgt mij, dan zal ik u brengen naar de man die gij zoekt. En hij bracht hen naar Samaria.  Zodra zij nu in Samaria gekomen waren, bad Elisa: Here, open hun de ogen, opdat zij zien. En de Here opende hun ogen, en zij zagen, en zie, zij waren midden in Samaria.

Wanneer de knecht opstaat, ziet hij dat de stad omsingeld was door een groot leger. Radeloos en zonder hoop wendt hij zich tot Elisa. Maar Elisa zegt vreemd genoeg dat hij niet moet vrezen omdat zij die bij hen zijn talrijker zijn als het vijandige leger (Psalm 27:3; 34:7; Matteus 10:28; Deuteronomium 20:4). Ongeloof en angst voor het zichtbare maakte dat de dienaar niet zag wat God kon doen. Tegelijk bad Elisa ook dat de Here de ogen van de knecht zou openen. Toen zag de knecht dat Elisa omringd was met vurige paarden en wagens. Doordat wij Gods leger niet met het blote oog kunnen waarnemen, denken wij vaak in ongeloof dat we er alleen voor staan. Mochten wij met geestelijke ogen naar de wereld kijken dan zouden we zien dan niet wij in de minderheid zijn, maar de goddelozen (vgl Matteus 26:53; Openbaringen 9:16; Romeinen 8:31; 1 Johannes 4:4).

Toen het vijandige leger Elisa wilde gevangennemen,bad hij tot God om hen met blindheid te slaan. En alzo gebeurde het. Toen voerde Elisa hen naar Samaria waar hij opnieuw bad dat hun ogen terug zouden worden geopend. De koning van Israel vroeg daarop of hij hen mocht doden. Waarom Elisa misleidende woorden gebruikte is mij niet duidelijk..

Toen vroeg de koning van Israel, zodra hij hen zag, aan Elisa: Zal ik hen neerslaan? zal ik hen neerslaan, mijn vader? Maar hij antwoordde: Gij moogt hen niet neerslaan. Slaat gij soms hen neer, die gij gevangengenomen hebt met uw zwaard en boog? Zet hun brood en water voor, opdat zij eten en drinken en heengaan naar hun heer. Daarop bereidde hij hun een grote maaltijd; en toen zij hadden gegeten en gedronken, liet hij hen vertrekken en zij gingen heen naar hun heer. Sindsdien kwamen de benden van Aram niet meer in het land van Israel.

De koning van Israel zag deze gelegenheid als een buitenkans om zijn vijand een zware slag toe te brengen. Maar Elisa zei dat hij hen niets mocht doen en hen van eten en drinken moest voorzien zodat ze terug naar hun heer konden gaan. Israel moest weten dat hun sterkte niet lag in hun leger, maar in de handen van de Almachtige!  Bedenk hoe de koning van Israel alsook het vijandige leger moet hebben gereageerd bij deze gebeurtenissen. Stel u voor hoe de koning van Israel heeft gereageerd toen de troepen terug thuis kwamen: ‘Hebben jullie de profeet gevonden?’. ‘Ja, mijn heer’. ‘Hebt ge hem gedood?’ ‘Nee mijn heer’. ‘Hebt ge hem dan  meegebracht?’ ‘Nee, mijn heer, ge zult niet geloven wat er is gebeurd …’. Elisa had hen niet gegeven wat ze verdienden, hij was genadig over hen. Het was een effectieve manier om de aanvallen van de Arameërs op Israel ten minste tijdelijk te stoppen.

Daarna verzamelde Benhadad, de koning van Aram, zijn gehele leger, trok op en sloeg het beleg voor Samaria. En er ontstond een zware honger in Samaria; want zij belegerden het zo lang, dat een ezelskop tachtig zilverstukken kostte en een vierde maat duivemest vijf zilverstukken. Toen de koning eens over de muur voorbijging, riep een vrouw tot hem om hulp: Help toch, mijn heer de koning! Maar hij zeide: Indien de Here u niet helpt, vanwaar moet ik u dan hulp halen? Van de dorsvloer of van de perskuip? Verder vroeg de koning haar: Wat hebt gij? Zij antwoordde: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: geef uw zoon, dat wij hem vandaag eten; dan zullen wij mijn zoon morgen eten. Wij hebben dus mijn zoon gekookt en hem opgegeten. Maar toen ik de volgende dag tot haar zeide: Geef nu uw zoon, dat wij hem eten, had zij haar zoon verborgen.

Enige tijd later verzamelde Benhadad zijn leger om Samaria aan te vallen. Hierdoor ontstond er een zware hongersnood in Samaria doordat er geen bevoorrading meer was. Alles was schaars en duur geworden en de inwoners werden uitgehongerd. De koning wordt op een dag om hulp gevraagd door een vrouw. Zij had namelijk met een andere vrouw overeengekomen om eerst haar zoon op te eten en daarna de zoon van de andere vrouw. Maar nadat ze haar zoon hadden opgegeten, verborg de andere vrouw haar zoon.

Zodra nu de koning de woorden van de vrouw hoorde, scheurde hij zijn klederen; en (terwijl hij op de muur voorbijging) zag het volk, dat hij zowaar daaronder een rouwgewaad op het blote lichaam droeg. En hij zeide: Zo moge God mij doen, ja nog erger, indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem blijft staan. (Elisa nu zat in zijn huis en de oudsten zaten bij hem). En hij zond een man voor zich uit. Voordat die bode bij Elisa was gekomen, had deze tot de oudsten gezegd: Hebt gij wel gezien, dat deze moordenaarszoon iemand gezonden heeft om mij te onthoofden? Ziet, zodra de bode komt, moet gij de deur sluiten en hem bij de deur terugdringen. Is niet het geluid van de voetstappen van zijn heer achter hem?  Terwijl hij nog met hen sprak, zie, daar kwam de bode op hem af. En de koning zeide: Zie, welk een onheil, door de Here gezonden! Wat zou ik nog op de Here hopen?

De koning was ondersteboven van wat hij hoorde. Hij was koning van een stad waar grote ellende heerste. Hij gaf Elisa de schuld van al de ellende en wilde hem onthoofden. Dat was het gemakkelijkste om te doen. In plaats van naar zichzelf te kijken of hij aandeel had in deze ellendige toestand (vgl Deuteronomium 28:52-56). De koning zond een beul voor zich uit en ging hem achterna. Elisa, door God op de hoogte gebracht van de omstandigheden, vroeg de mannen die bij hem waren om de beul tegen te houden. De bode maakte duidelijk dat hij God verantwoordelijk hield voor al hun ellende en dat ze daarom geen reden meer hadden om op Hem te hopen.

Toen zeide Elisa: Hoort het woord des Heren. Zo zegt de Here: Morgen omtrent deze tijd zal een maat fijn meel een sikkel kosten, en twee maten gerst een sikkel, bij de poort van Samaria” 2 Koningen 7:1. Daarop antwoordde de hoofdman op wiens arm de koning leunde, de man Gods: Ook al zou de Here sluizen in de hemel maken, zou dit dan kunnen geschieden? Maar hij zeide: Zie, gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten.

Elisa brengt hen ongeloofwaardig nieuws. Morgen zou alle ellende weg zijn, het voedsel zou weer goedkoop zijn.  Vol ongeloof trekt de knecht deze woorden in twijfel. Maar door zijn twijfel zou hij het zien maar er geen deel aan hebben.

Er waren vier melaatse mannen buiten voor de poort; zij zeiden tot elkander: Waarom blijven wij hier, totdat wij sterven? Indien wij zeggen: Wij zullen de stad binnengaan, in de stad is hongersnood, zodat wij daar zullen sterven; en indien wij hier blijven, dan zullen wij ook sterven. Welaan dan, laten wij overlopen naar de legerplaats der Arameeers. Indien zij ons in leven laten, zullen wij leven; en indien zij ons doden, zullen wij sterven. In de avondschemering stonden zij op om naar de legerplaats der Arameeers te gaan. Maar toen zij bij de buitenrand van de legerplaats der Arameeers kwamen, zie, daar was niemand. Want de Here had het leger der Arameeers een geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht, zodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israel heeft tegen ons de koningen der Hethieten en van Misraim gehuurd om ons te overvallen. Daarom waren zij opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals die was; zij waren gevlucht om hun leven te redden.

Vier melaatsen zijn tot de conclusie gekomen dat als ze toch moeten sterven, ze beter kunnen overlopen naar het kamp van de vijand. Ze hadden niets te verliezen. Maar daar aangekomen, vonden ze een leeg kamp.  God had een geluid doen horen van een grote legermacht, waardoor ze waren weggevlucht.

Toen deze melaatsen aan de buitenrand van de legerplaats gekomen waren, gingen zij een tent binnen, aten en dronken, namen zilver, goud en klederen eruit weg, en gingen heen en verborgen het. Daarna gingen zij weer een andere tent binnen, namen er allerlei uit weg, gingen heen en verborgen het. Toen zeiden zij tot elkander: Wij doen niet goed; deze dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil. Indien wij wachten tot het morgenlicht, dan zal ons straf treffen. Welaan dan, laten wij heengaan en het in het koninklijk paleis melden. Daarop kwamen zij en riepen de poortwacht van de stad aan en meldden hun: Wij kwamen bij de legerplaats der Arameeers, en zie, daar was niemand, zelfs geen menselijk geluid; maar de paarden waren vastgebonden en de ezels vastgebonden; en de tenten stonden er als tevoren. De poortwachters riepen en meldden het binnen in het koninklijk paleis.

Uiteindelijk brengen ze de koning op de hoogte van het lege vijandelijk kamp.

De koning stond in de nacht op en zeide tot zijn dienaren: Ik wil u vertellen wat de Arameeers ons gedaan hebben. Zij weten, dat wij honger lijden; nu zijn zij uit de legerplaats weggetrokken om zich in het veld te verbergen, denkende: Wanneer zij de stad uitgaan, zullen wij hen levend grijpen en de stad binnenkomen. Toen antwoordde een van zijn dienaren en zeide: Laat men toch vijf van de hier nog overgebleven paarden nemen; hetzij het hun gaat als de gehele menigte van Israel, die hier nog over is, hetzij het hun gaat als de gehele menigte van Israel, die omgekomen is, laten wij ze maar uitzenden en zien. Daarop namen zij twee wagens met paarden, en de koning zond die het leger der Arameeers achterna met de opdracht: Gaat en ziet. Deze gingen hun achterna tot aan de Jordaan, en zie, de gehele weg lag vol klederen en wapens, die de Arameeers bij hun angstige vlucht hadden weggeworpen. De boden kwamen terug en meldden het de koning; toen ging het volk naar buiten en zij plunderden de legerplaats der Arameeers. En een maat fijn meel kostte een sikkel en twee maten gerst een sikkel, volgens het woord des Heren.

De koning echter dacht eerst dat het een list was van de Arameeërs. Maar na controle bleek het bericht van de melaatsen te kloppen. Het volk ging naar de legerplaats en  plunderden het. Er was terug overvloed!

 En de koning had de hoofdman op wiens arm hij leunde, aangesteld over de poort, maar het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf, zoals de man Gods gesproken had, juist toen de koning tot hem gekomen was. Aldus is het geschied, zoals de man Gods tot de koning gesproken had: Twee maten gerst zullen morgen om deze tijd een sikkel kosten en een maat fijn meel een sikkel, bij de poort van Samaria. En de hoofdman had toen de man Gods geantwoord: Ook al zou de Here sluizen in de hemel maken, zou dan zo iets kunnen geschieden? Maar hij had gezegd: Zie, gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten. Aldus is hem geschied: het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf.

Ook de profetie over de beul werd vervuld. Hij stierf in de poort, waar hij vertrapt werd.

Vorige