Gemeente van Christus Houthalen Oost
Elisa gaf de weduwe de opdracht om zoveel mogelijk lege kruiken bij
elkaar te verzamelen en om die allen te vullen met het kleine
kruikje olie dat ze bezat. God zegende haar geloof en deed alle
kruiken vollopen met olie. Ook het leven van de Sunammitische vrouw
die geen kinderen kon krijgen werd gezegend door God. Elisa wekte
haar zoon terug tot leven.
De dood in de pot (2 Koningen 4:38-41)
Toen Elisa naar Gilgal terugkeerde, was er honger in het land.
Terwijl de profeten voor hem gezeten waren, zeide hij tot zijn
knecht: Zet de grootste pot op en kook moes voor de profeten. Daarop
ging er een naar het veld om groenten te plukken; en hij vond een
wilde slingerplant en plukte daarvan wilde kolokwinten, zijn kleed
vol. Toen hij teruggekomen was, sneed hij die in stukjes in de
moespot; want zij kenden ze niet. Vervolgens schepte men voor de
mannen op om te eten. Maar zodra zij van het moes hadden gegeten,
schreeuwden zij het uit: De dood is in de pot, man Gods! En zij
konden het niet eten. Doch hij zeide: Haal dan meel. En hij wierp
het in de pot en zeide: Schep op voor het volk, opdat zij eten. Toen
was er niets kwaads meer in de pot.
Elisa keerde terug naar Gilgal
in een periode van hongersnood. Daar had hij een ontmoeting met de
profeten. Elisa gaf de opdracht om moes te koken voor de profeten.
Eén van de profeten ging naar het veld om zijn deel bij te dragen
aan het eten. Hij vond een wilde plant waarvan hij de vruchten
plukte. Hij sneed ze in stukken en gooide ze in de pot, maar ze
wisten niet wat het was. Toen men er van proefde, schoten ze in
paniek en riepen op Elisa dat het giftig was. Elisa geeft de
opdracht om meel te halen. Dat deed hij in de pot waardoor het
voedsel eetbaar werd. Ook hier lag de kracht niet in het meel, maar
in het Woord Gods!
Het voeden van honderd man (2 Koningen
4:42-44)
Er was een man gekomen uit Baal-salisa; deze bracht de man Gods in
zijn tas brood van de eerstelingen, twintig gerstebroden en vers
koren. En hij zeide: Geef het aan het volk, opdat zij eten. “Maar
zijn dienaar zeide: Hoe kan ik dit aan honderd man voorzetten? En
hij zeide: Geef het aan het volk, opdat zij eten. Want zo zegt de
Here: Men zal eten en overhouden” 2 Koningen 4:43. Daarop
zette hij het hun voor, en zij aten en hielden over, naar het woord
des Heren.
Een kwam uit de omgeving
bracht Elisa de eerstelingen van zijn brood. Het eerste deel kwam de
priesters en de Levieten toe (; Deuteronomium 26:2-10; Numeri 18:12;
Leviticus 23:10). Er wordt
ons niet gezegd waarom
de man de broden naar Elisa bracht, noch waarom Elisa de broden
aannam. Misschien ging men er van uit dat bij gebrek aan trouwe
priesters aan het land, men de eerstelingen aan de profeten van God
behoorde te geven. Elisa nam de broden aan en gaf de opdracht om
deze onder de profeten te verdelen. Maar de dienaar twijfelde er aan
hoe zo weinig broden honderd man zouden kunnen voeden. God liet
weten door Elisa dat ze niet alleen zouden eten, maar ook zouden
overhouden. En het geschiedde naar Gods Woord. God zorgde wederom
voor hen die Hem wilden dienen en volgen.
Elisa had het brood voor zichzelf kunnen houden, maar deelde wat hij
had met de anderen. Delen is een kenmerk van de mens Gods. Johannes
de Doper leerde om te delen met hen die niets hebben (Lukas 3:11),
de eerste christenen deelden uit aan de behoeftigen (Handelingen
2:45). Timoteus moest van Paulus anderen leren om vrijgevig en
mededeelzaam te zijn (1 Timoteus 6:18; vgl Efeziërs 4:28) Jezus
leerde dat het zaliger is om te geven dan om te ontvangen
(Handelingen 20:35).
Naäman de melaatse (2 Koningen 5:1-27)
Naaman, de legeroverste van de koning van Aram, was zeer gezien bij
zijn heer en stond in hoge gunst, want door hem had de Here een
overwinning aan Aram geschonken. Maar deze man, een krijgsheld, was
melaats. De Arameeers nu waren eens in benden uitgetrokken en hadden
een jong meisje uit het land van Israel gevangen meegevoerd; zij was
in dienst van Naamans vrouw. En zij zeide tot haar meesteres: Och,
was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel
van zijn melaatsheid verlossen.
God gebruikte Aram om de
goddeloosheid van Israel te straffen. Zij zijn meerdere keren
verantwoordelijk voor dreiging tegenover Israel. Daarom is het
verhaal van Naäman des te merkwaardiger. Naäman was een legeroverste
die in zeer hoog aanzien bij zijn heer stond. Maar Naäman was
melaats. Een jong Joods meisje dat als slavin in dienst van zijn
vrouw was, zei tegen haar meesteres dat de profeet Elisa hem van
zijn melaatsheid zou kunnen verlossen. Het feit dat dit jonge meisje
dit zegt, leert ons dat Elisa een mens was die gekend was om zijn
compassie en benaderbaarheid. Ook de ijver van het jonge meisje is
te prijzen. Ze was begaan met het lot van haar meester en wilde dat
hij genezen werd. Hoeveel te meer behoren wij vandaag de dag bezorgd
te zijn over de geestelijke nood van de mens. Wij moeten spreken en
handelen zoals het jonge meisje.
Toen kwam hij en deelde het aan zijn heer mee: Zo en zo heeft het
meisje uit het land van Israel gesproken. De koning van Aram zeide:
Welaan, ga heen, ik wil een brief aan de koning van Israel zenden.
Zo ging hij heen en nam met zich mee tien talenten zilver,
zesduizend sikkels goud en tien bovenklederen. Hij bracht aan de
koning van Israel de brief, waarin geschreven stond: Nu dan, zodra
deze brief u bereikt, zie, ik zend mijn dienaar Naaman tot u, opdat
gij hem verlost van zijn melaatsheid. Zodra de koning van Israel de
brief gelezen had, scheurde hij zijn klederen en zeide: Ben ik God,
om te kunnen doden en levend maken, dat deze man een boodschap tot
mij zendt om een man van zijn melaatsheid te verlossen? Voorzeker,
let op, ziet: hij zoekt een voorwendsel tegen mij.
Aangedaan door de woorden van
het jonge meisje, spreekt Naäman zijn heer aan. Deze stelt voor om
Naäman met een aanbevelingsbrief en geschenken aan de koning van
Israel te zenden. Toen de koning van Israel de brief kreeg dacht
deze dat het een list was. Hij scheurde zijn kleren van wanhoop. Hij
dacht dat het een list was om oorlog te voeren.
Zodra Elisa, de man Gods, gehoord had, dat de koning van Israel zijn
klederen gescheurd had, zond hij tot de koning de boodschap: Waarom
hebt gij uw klederen gescheurd? Laat hij toch tot mij komen, opdat
hij wete, dat er een profeet in Israel is. En Naaman kwam met zijn
paarden en met zijn wagens en hield stil bij de ingang van het huis
van Elisa. Elisa zond een bode tot hem met de opdracht: Ga heen en
baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw lichaam weer gezond
worden en gij zult rein zijn. Toen werd Naaman toornig en ging heen,
terwijl hij zeide: Zie, ik dacht bij mijzelf: hij zal zeker naar
buiten komen en daar gaan staan en de naam van de Here, zijn God,
aanroepen en zijn hand over de plek heen en weer bewegen en zo de
melaatsheid wegnemen. Zijn de Abana en de Parpar, de rivieren van
Damascus, niet beter dan alle wateren van Israel? Zou ik mij daarin
niet kunnen baden en rein worden? Daarop wendde hij zich om en ging
heen in grimmigheid.
Toen Elisa dit hoorde, liet
hij de koning weten dat de legeroverste naar hem moest komen. Hij is
immers een profeet van God. En zo komt Naäman bij Elisa aan, maar
wat gebeurt er? Elisa neemt zich nog niet eens de moeite om tot bij
Naäman te komen, hij stuurt een dienaar naar hem toe met de opdracht
hoe hij genezen kon worden van zijn melaatsheid. Maar Naäman werd
kwaad omdat hij zich zijn reiniging helemaal anders had voorgesteld.
Ook de opdracht om zich in de Jordaan te gaan onderdompelen stootte
hem tegen de borst. De rivieren uit zijn vaderland waren volgens hem
immers veel beter. Hij ging kwaad heen omdat hij zich niet kon
vinden in de woorden van de profeet.
Het probleem van Naäman is een probleem van veel mensen vandaag de
dag. Ze leven in een verloren toestand, maar nemen geen genoegen met
de opdracht om zich te bekeren, te geloven in Jezus en zich te laten
dopen om de vergeving van zonden te verkrijgen( Markus 16:15-16;
Handelingen 2:38). Dat is voor hen niet goed genoeg. Ze reageren net
zo verontwaardigd als Naäman omdat zij het zich helemaal anders
hadden voorgesteld. Zij willen het anders doen dan wat God zegt.
Maar wat God ook vraagt om te doen, geloof zal het gehoorzaam
uitvoeren. Wat als een Ferrari verkoper vandaag de dag zou zeggen:
‘wie gelooft en zich laat dopen, zal een Ferrari krijgen’. Is dat
moeilijk te begrijpen voor ons? Zal zo iemand dan zeggen, nu heb ik
deze Ferrari verdiend? Nee, helemaal niet. Het is een gift van de
Ferrari verkoper, die voorwaarden heeft gekoppeld aan het verkrijgen
van het geschenk. Waarom is het dan zo moeilijk voor velen om te
begrijpen wat men moet doen om behouden te worden van het eeuwige
verderf?
Toen traden echter zijn dienaren nader, spraken hem aan en zeiden:
Mijn vader, had de profeet u iets moeilijks opgedragen, zoudt gij
dat dan niet doen? Hoeveel te meer, nu hij tot u gezegd heeft: Baad
u en gij zult rein worden? Dus daalde hij af en dompelde zich
zevenmaal onder in de Jordaan, naar het woord van de man Gods; en
zijn lichaam werd weer gezond als het lichaam van een kleine jongen,
en hij was rein.
Naämans dienaar vroeg hem of
hij het wel zou doen als de profeet hem iets moeilijks zou hebben
bevolen? Zou hij dan niet zoveel meer deze eenvoudige opdracht
willen uitvoeren? En zo daalde Naäman af in de Jordaan en dompelde
zich zevenmaal in de Jordaan en hij werd weer gezond. Hij deed wat
God had gezegd en verkreeg wat God had beloofd. Wat een zegen voor
Naäman door omringd te zijn met zo een verstandige dienaar. Een
dienaar weet immers wat het betekent om zichzelf te onderwerpen aan
het gezag van zijn heer.
Het water was Gods scheidingslijn doorheen de geschiedenis van de
mensheid. In de dagen van Noach stond het voor de scheiding tussen
de toenmalige goddeloze wereld en de nieuwe. In de dagen dat Israel
door de Rode Zee ging stond het tussen de slavernij en de vrijheid.
Hier bij Naäman stond het tussen ziekte en reiniging. In Jezus’ tijd
stond het tussen blindheid en klaar zicht (Johannes 9). In onze tijd
staat het water tussen zonde en reiniging
van zonde!
Daarop keerde hij terug tot de man Gods, hijzelf met zijn gehele
gevolg; en bij hem gekomen, ging hij voor hem staan en zeide: Zie,
nu weet ik, dat er op de gehele aarde geen God is behalve in Israel.
Neem dan een geschenk aan van uw dienaar. Maar hij zeide: Zo waar de
Here leeft, in wiens dienst ik sta, ik neem niets aan. En, hoewel
hij bij hem aandrong, dat hij iets zou aannemen, bleef hij weigeren.
Toen zeide Naaman: Indien dan niet, laat aan uw knecht een last
aarde geven zoveel als een span muildieren kan dragen. Want uw
knecht zal geen brandoffer of slachtoffer meer brengen aan andere
goden dan aan de Here.
Maar moge de Here dit aan uw knecht vergeven: wanneer mijn heer in
de tempel van Rimmon komt om zich aldaar neer te buigen, terwijl hij
op mijn arm leunt, zodat ik mij in de tempel van Rimmon moet
neerbuigen; als ik mij dan neerbuig in de tempel van Rimmon, moge de
Here deze zaak aan uw knecht vergeven. En hij zeide tot hem: Ga in
vrede.
Naäman bood Elisa geschenken
aan, maar Elisa nam het niet aan. Waarom zou hij ook, hij heeft
Naäman immers niet genezen, het was God! Vgl Handelingen 8:18-20;
20:33-35; Matteus 10:8)? Elisa was er niet op uit om zichzelf te
verrijken, maar om God te verheerlijken. Hoe gemakkelijk zou het
idee niet kunnen ontstaan dat Elisa genas tegen betaling. Dit was
immers de handelswijze van goddeloze priesters en profeten (vgl 2
Kronieken 13:9). Elisa vertrouwde op God en Zijn beloning.
Het is een vraagteken waarom Naäman aarde wilde meenemen. Dacht hij
misschien dat het heilige grond was om er een altaar mee te bouwen (vgl
Exodus 20:24). Ook zijn verzoek voor vergeving dat hij zich zou gaan
neerbuigen in de tempel van Rimmon is ongewoon. Pasbekeerden zijn
vaak nog niet op de hoogte van wat
goed is om te doen, en zo ook de proseliet Naäman. Maar als
Naäman meende wat hij zei, nl dat hij geen offers meer zou brengen
aan andere goden dan aan de Here, dan zal deze beslissing hem
ongetwijfeld voor moeilijke keuzes hebben gebracht (vgl Exodus
20:5). Net zoals Daniël en zijn tijdsgenoten in het Babylonische
Rijk moeilijke keuzes moesten maken. God liet hen niet aan hun lot
over!
Toen hij een eindweegs van hem was weggegaan, dacht Gechazi, de
knecht van Elisa, de man Gods: Zie, daar heeft mijn heer deze
Arameeer Naaman ontzien door niets van hem aan te nemen van wat hij
had meegebracht! Zo waar de Here leeft, ik snel hem achterna en neem
iets van hem aan. Dus ging Gechazi Naaman achterna. Toen Naaman zag,
dat iemand hem achterna snelde, sprong hij van de wagen af hem
tegemoet en zeide: Is het wel? En hij antwoordde: Ja. Mijn heer
heeft mij gezonden met deze boodschap: Zie zojuist zijn twee jonge
mannen uit de profeten tot mij gekomen van het gebergte Efraim. Geef
hun toch een talent zilver en twee bovenklederen. En Naaman zeide:
Wees zo goed en neem twee talenten. En hij drong bij hem aan. Daarop
liet hij twee talenten zilver in twee buidels pakken, benevens twee
bovenklederen en gaf die aan twee van zijn knechten, die ze voor hem
uit droegen. Toen hij bij de heuvel gekomen was, nam hij ze van hen
over, borg ze op in huis en liet die mannen heengaan. En zij gingen
heen.
Gechazi zag dat Elisa niets
had aangenomen ging hij Naäman achterna om wat geschenken van hem
aan te nemen. Hij verborg de geschenken in een huis.