Gemeente van Christus Houthalen Oost
Josafat maakte een
verbond met Joram, de zoon van Achab en Izebel. Joram was koning
geworden na de dood van zijn broer Achazja. Omdat Moab Israel
afvallig was geworden na de dood van Achab wilde Joram het land
terug onderwerpen aan Israel. Daarvoor riep hij de hulp van Josafat
in. Uiteindelijk geeft God hen de overwinning met de hulp van de
profeet Elisa.
Elia ten hemel opgenomen (2 Koningen
2:1-18)
Het geschiedde, toen de Here Elia in een storm ten hemel zou
opnemen, dat Elia met Elisa uit Gilgal ging. En Elia zeide tot
Elisa: Blijf toch hier, want de Here heeft mij naar Betel gezonden.
Maar Elisa zeide: Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u
niet verlaten. Daarop begaven zij zich naar Betel. Toen kwamen de
profeten van Betel naar Elisa en vroegen hem: Weet gij, dat de Here
heden uw heer boven uw hoofd zal wegnemen? En hij antwoordde: Ook ik
weet het, zwijgt stil. En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch
hier, want de Here heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide:
Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten. Zo
kwamen zij te Jericho. Toen naderden de profeten van Jericho tot
Elisa en vroegen hem: Weet gij, dat de Here heden uw heer boven uw
hoofd zal wegnemen? En hij antwoordde: Ook ik weet het, zwijgt stil.
En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de Here heeft mij naar
de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waar de Here leeft en
gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij beiden verder.
God had Elisa aangeduid om een
leerling van Elia te worden (1 Koningen 19:16-21) met de bedoeling
dat Elisa uiteindelijk zijn opvolger zou worden. We hebben gezien
dat Elisa alles had achtergelaten en Elia volgde waarheen hij ging.
Nadat God Elia te kennen had gegeven dat hij in een storm zou worden
opgenomen, ging Elia vanuit Gilgal nog langs de steden Betel en
Jericho. Daar waren zonen van profeten (in het Hebreeuws eerder een
verwijzing naar hen die deelhebben aan bepaalde kwaliteiten, in dit
geval dus profetie) die blijkbaar een bepaalde relatie hadden met
Elia. Het kan zijn dat deze profeten ook onder de hoede van Elia
waren geplaatst door God, we zullen zien dat zij deze band met Elisa
behouden nadat Elia in de hemel is opgenomen (zie 2 Koningen 4:1,38;
5:22; 6:1; 9:1). Het lijkt erop dat Elia als wijze van test tegen
Elisa zegt om niet mee te gaan. Maar Elisa blijft trouw aan zijn
woord om hem te volgen. hoewel hij wist dat Elia zou worden
weggenomen.
Vijftig man van de profeten waren ook gegaan, maar bleven op verre
afstand staan, toen zij beiden aan de Jordaan stilstonden. Daarop
nam Elia zijn mantel, wond hem samen en sloeg op het water; en dit
verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat zij beiden door het
droge overstaken. En zodra zij overgestoken waren, zeide Elia tot
Elisa: Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word
weggenomen? “En Elisa zeide: Zo moge dan
een dubbel deel van uw geest op mij zijn. En Elia zeide: Gij hebt
een moeilijke zaak gewenst. Indien gij mij zult zien, terwijl ik van
u word weggenomen, dan zal het u aldus geschieden. Maar indien niet,
dan zal het niet geschieden” 2 Koningen 2:9-10.
Vijftig van de zonen van de
profeten waren met hen meegegaan en bleven van op een afstand kijken
hoe Elia en Elisa stilstonden aan de Jordaan. Elia nam zijn mantel
en sloeg ermee op het water dat zich daarop verdeelde,
zo konden zij over het droge
oversteken. Toen de voeten van de priesters tijdens de intrede in
het beloofde land het water aanraakten, trok het water ook weg zodat
zij konden oversteken (Jozua 3:14-17). Ook Mozes deed de Rode Zee
splitsen met zijn staf (Exodus 14:16,21). Elia zei Elisa om te
vragen wat hij wilde voordat hij zou worden weggenomen. Elisa zou
veel hebben kunnen vragen, maar hij vroeg een dubbel deel van zijn
geest. Als we weten dat Elia een moedig, gehoorzaam, onbuigzaam,
onpartijdig, rechtvaardig en trouw man Gods was ongeacht wat de
gevolgen waren, dan weten we ook wat Elisa verlangde. Hij wilde de
man zijn die Elia was. Het dubbel deel was in het O.T. het deel dat
toekwam aan de oudste zoon (Deuteronomium 21:17) die het werk van de
vader moest voortzetten. Wat Elisa vroeg was niet niks, het was
immers een gave die enkel God hem kon geven en daarom koppelt Elia
er een voorwaarde aan.
“En, terwijl zij voortgingen, al
wandelende en sprekende, zie, een vurige wagen en vurige paarden! en
die maakten scheiding tussen hen beiden. Alzo voer Elia in een storm
ten hemel. En Elisa zag het en riep uit: Mijn vader, mijn vader!
Wagens en ruiters van Israel! En hij zag hem niet meer” 2
Koningen 2:11-12. Toen greep hij zijn klederen en scheurde ze in
twee stukken. Daarop raapte hij de mantel van Elia op, die van hem
afgevallen was, keerde terug en ging aan de oever van de Jordaan
staan. En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was,
sloeg op het water, en riep: Waar is de Here, de God van Elia, ja
Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en
derwaarts, zodat Elisa kon oversteken.
Toen ze verder wandelden, kwam
er een vurige wagen met vurige paarden die Elia in een storm ten
hemel voeren. Elia is samen met Henoch (Genesis 5:24) de enige
waarvan we in de bijbel lezen dat hij niet is gestorven, maar
rechtstreeks naar God is gegaan. Elisa zag het allemaal gebeuren en
roept Elia na met de woorden ‘mijn vader, mijn vader! Wagens en
ruiters van Israel!’. Deze woorden zullen zelf ook over Elisa worden
gesproken door Joas (2 Koningen 13:14) en zijn een verwijzing naar
het feit dat Elia een eenmansleger was, de machtige verdediger van
Israel. Hij was een man die het verschil had gemaakt. Elisa scheurde
zijn kleren van verdriet omdat zijn grote voorbeeld en mentor er
niet meer was (2 Samuel
13:19; Job 1:20). Maar nu is het aan hem om het werk van Elia verder
te zetten. Nu moet hij uit de schaduw van Elia treden. Hij nam
Elia’s mantel, sloeg op het water en het splitste ook nu weer zodat
hij kon oversteken. Zijn vraag of God hem het dubbel deel van Elia’s
geest had gegeven werd door God bevestigd. De afwezigheid van een
groot strijder, betekent niet dat God ook afwezig is. God werkt
verder met hen die bereid zijn om de mantel van Elia op te nemen. In
dat opzicht wordt Johannes de Doper ook Elia genoemd (zie Lucas
1:13-17; Matteus 3:1-6; 11:2-15).
De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en
zeiden: De geest van Elia rust op Elisa. En zij kwamen hem tegemoet
en bogen zich voor hem ter aarde. En zij zeiden tot hem: Zie toch,
er zijn onder uw knechten vijftig kloeke mannen; laat hen toch uw
heer gaan zoeken, of niet misschien de Geest des Heren hem heeft
opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen heeft
neergeworpen. Maar hij zeide: Zendt ze niet. Doch, toen zij bij hem
aandrongen tot schamens toe, zeide hij: Zendt ze dan maar. Zij
zonden dan vijftig man, en dezen zochten drie dagen lang, maar
vonden hem niet. “Toen zij tot hem
terugkeerden, terwijl hij in Jericho vertoefde, zeide hij tot hen:
Heb ik u niet gezegd: gaat niet?” 2 Koningen 2:18.
De zonen van de profeten van
Jericho die van op afstand stonden te kijken, erkenden
dat de geest van Elia op Elisa rustte. Wanneer zij hem
tegemoet komen, buigen zij zich uit eerbied voor hem neer. Toch
wordt Elisa’s leiderschap al onmiddellijk op de proef gesteld door
deze profeten. Ze wilden Elia laten zoeken. Ze dachten dat God hem
misschien ergens anders op aarde terug had neergezet. Maar Elisa
zegt dat ze dat niet moesten doen. Na drie vermoeiende dagen van
zoeken kwamen ze tot hem terug. Elisa wees hen op het feit dat ze
niet hadden geluisterd naar zijn woord. Als hij de plaats van Elia
had overgenomen en zij dat erkenden, dan zouden ze zich er beter
naar gedragen.
Elisa maakt het water te Jericho gezond
(2 Koningen 2:19-22)
De mannen van de stad zeiden tot Elisa: Zie toch, de ligging van de
stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water is slecht, en de
landstreek veroorzaakt misgeboorte. Toen zeide hij: Haalt mij een
nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een. “Daarop
ging hij naar de waterwel, wierp het zout daarin en zeide: Zo zegt
de Here: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen dood of
misgeboorte meer voortkomen” 2 Koningen 2:21. En het water
werd gezond, tot op deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken
had.
Elisa wordt door de mannen van
Jericho gevraagd om iets te doen aan het water waarvan ze zeiden dat
het misgeboorte veroorzaakte. Elisa vraagt om een nieuwe schotel te
halen en om er zout in te doen. Ze deden alzo. Daarop ging Elisa
naar de waterbron en wierp het zout erin. Daarop spreekt hij in naam
van Zijn Heer, die het water gezond maakt zodat daaruit geen dood of
misgeboorte meer zou voortkomen. Het water werd op Elisa’s woord
weer gezond. Deze vloek kan voortkomen uit twee eerdere
gebeurtenissen. De eerste is de vloek door Mozes gesproken aan het
volk Israel, de vloek die over hen zou komen als ze God niet meer
zouden gehoorzamen.
(Deuteronomium 28:15-18). De tweede is de vloek die werd
uitgesproken over diegene die Jericho zou heropbouwen (Jozua 6:26; 1
Koningen 16:34). De kracht van de reiniging zat echter niet in de
nieuwe schotel, noch in het zout, maar in het woord van God. De
schotel en het zout waren slechts middelen om het geloof van de
inwoners te testen. Als ze God geloofden, zouden ze doen wat Zijn
profeet zei. Als ze God niet geloofden, zouden ze niet doen van Zijn
profeet zei. De vloek werd opgeheven omdat de mensen God vreesden en
Zijn woord geloofden.
De spottende knapen van
Betel (2 Koningen 2:23-25)
Vandaar ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom, kwamen er
kleine knapen uit de stad, die de spot met hem dreven en hem
toeriepen: Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop! Toen wendde hij zich
om, zag hen en vervloekte hen in de naam des Heren. Toen kwamen er
twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeenveertig van die
kinderen. En hij ging vandaar
naar de berg Karmel, en vandaar keerde hij terug naar Samaria.
Vanuit Jericho ging Elisa naar
Betel. Kleine knapen uit Betel kwamen hem tegemoet en riepen hem
toe: “Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!” (zie SVV). Het Hebreeuwse
woord waaruit ga op is vertaald, betekent ‘stijg op, ga omhoog,
beklim, opgenomen worden …’. Knapen is een woord dat ruimer moet
worden opgevat. Jozef wordt een jongeman/knaap genoemd hoewel hij
ergens in de dertig was (Genesis 41:12). Jeremia noemt zichzelf
jong toen God hem riep. Zie ook Absalom (2 Samuel 18:5) en de
soldaten van Achab (1 Koningen 20:14). In al deze verzen wordt
hetzelfde Hebreeuwse woord gebruikt dat betekent ‘kind, jongen,
jongeling, bediende’. Het lijkt er dus op dat de knapen van Betel
tieners of twintigers waren. Zij hadden niet beter gevonden dan de
profeet des Heren weg te jagen door te zeggen dat hij Elia maar
achterna moest gaan. Ze wilden hem niet in hun stad hebben wegens
hun afgoderij (1 Koningen 13:1,4). Zij die Gods boodschappers
weigeren, weigeren ook de Here en ontvangen hun loon van Hem!