Gemeente van Christus Houthalen Oost
Josafat werd koning van Juda na de dood van zijn vader Asa. Josafat
zocht God en wandelde naar Diens geboden en deed niet zoals Israel.
Hij zond oversten, Levieten en priesters uit om het volk te
onderwijzen wat in het wetboek des Here stond geschreven. Maar toen
hij rijkdom en eer in overvloed had, verzwagerde hij met Achab. Deze
overhaalde hem, tegen de wil van de Here in, om te strijden tegen
Ramot in Gilead. In deze strijd stierf Achab, zoals voorzegd door
God. De toorn van God rustte op Josafat omdat hij de goddeloze had
geholpen en bevriend was met hen die de Here haten.
De regeling van de rechtspraak door
Josafat (2 Kronieken 19:4-11)
Josafat verbleef te Jeruzalem. Opnieuw trok hij uit onder het volk,
van Berseba af tot aan het gebergte van Efraim, en deed het
wederkeren tot de Here, de God zijner vaderen. Hij stelde rechters
aan in het land, in al de versterkte steden van Juda, van stad tot
stad. “Tot de rechters zei hij: Ziet
toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor
mensen, maar voor de Here, die bij u is, als gij rechtspreekt. Nu
dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de
Here onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming
van geschenken” 2 Kronieken 19:6-7.
Ook in Jeruzalem stelde Josafat sommige Levieten, priesters en
familiehoofden van Israel aan, voor de rechtspraak des Heren en voor
de twistgedingen. Zij zetelden in Jeruzalem. Hij gebood hun: In de
vreze des Heren, in getrouwheid en met een volkomen hart zult gij
aldus handelen: bij elk twistgeding, dat u door uw broeders die in
hun steden wonen, voorgelegd wordt, (over gevallen van bloedschuld,
over wet, gebod, inzettingen en verordeningen), zult gij hen
vermanen niet schuldig te worden voor de Here, waardoor er toorn zou
rusten op u en uw broeders. Als gij zo handelt, zult gij niet
schuldig worden. Zie, de hogepriester Amarja is over u gesteld voor
elke zaak des Heren, en Zebadja, de zoon van Jismael, de vorst van
het huis Juda, voor elke zaak des konings, en als opzieners staan de
Levieten te uwer beschikking. “Handelt
vastberaden, de Here zij met hem, die goed is” 2 Kronieken
19:11b.
Josafat leert de mensen om
verantwoording te geven aan God (6), en om integer te zijn (7).
Integriteit is een karaktereigenschap die inhoudt dat de persoon
eerlijk en oprecht is en niet omkoopbaar. De persoon beschikt over
een intrinsieke betrouwbaarheid, zegt wat hij doet, en doet wat hij
zegt, heeft geen verborgen agenda en veinst geen emoties. Josafat
leert de mensen om trouw te zijn aan het God (9), om rechtvaardig
(10) en moedig (11) te zijn. Dit zijn de kenmerken van geestelijk
leiderschap en volwassenheid. Het is niet de mens die zegt dat hij
God kent, maar de mens die doet wat God zegt die door God gekend is
(vgl Psalm 15, 1 Johannes 5:2-3). Het is een karakter dat door
geloof wordt gevormd.
De aanval van de vreemde
volken (2 Kronieken 20:1-30)
Daarna geschiedde het dat de Moabieten, de Ammonieten en een deel
van de Meunieten tegen Josafat ten strijde trokken. Men kwam Josafat
melden: Een grote menigte is tegen u opgetrokken van de overkant der
zee, uit Aram; zie, zij zijn in Chaseson-tamar (dat is Engedi).
Deze drie volken van de
oostkant van de Zoutzee hadden zich verenigd met als doel Juda aan
te vallen. Ze waren ten zuiden van de Zoutzee getrokken om zo langs
de westkust richting Jeruzalem te trekken. Wanneer ze op ongeveer
dertig kilometer van Jeruzalem zijn genaderd, krijgt Josafat bericht
dat een groot leger hen komt aanvallen.
Toen werd Josafat bevreesd en besloot de Here te raadplegen; hij
riep voor geheel Juda een vasten uit, en Juda kwam bijeen om hulp te
zoeken bij de Here; ja, men kwam uit al de steden van Juda om de
Here te zoeken. Josafat ging te midden van de gemeente van Juda en
Jeruzalem staan, in het huis des Heren voor de nieuwe voorhof, en
zeide: Here, God onzer vaderen, zijt Gij niet God in de hemel,
heerst Gij niet over al de koninkrijken der volken? In uw hand is
kracht en sterkte, niemand kan standhouden tegen U. Zijt Gij niet
onze God, die voor het aangezicht van uw volk Israel verdreven hebt
de inwoners van dit land en dit voor altijd hebt gegeven aan het
nakroost van Abraham, uw vriend? Zij woonden daarin, bouwden U
daarin voor uw naam een heiligdom en zeiden: Indien ons een onheil
overkomt: zwaard, gericht, pest of honger, dan zullen wij ons voor
dit huis en voor uw aangezicht stellen, want uw naam is in dit huis;
wanneer wij in onze benauwdheid tot U roepen, zult Gij horen en
helpen. Nu dan, zie, de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van
het gebergte Seir, tegen wie Gij Israel niet toestondt op te rukken,
toen het uit het land Egypte kwam (want het trok langs hen heen en
verdelgde hen niet) zie toch, zij vergelden het ons door op te
trekken om ons uit uw bezitting die Gij ons ten erve hebt gegeven,
te verdrijven. Onze God, zult Gij over hen niet gericht houden? Wij
immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte die tegen ons
is opgerukt, en wij weten niet, wat wij doen moeten, maar op U zijn
onze ogen gevestigd. “Geheel Juda stond
voor het aangezicht des Heren, zelfs hun kleine kinderen, hun
vrouwen en hun zonen” 2 Kronieken 20:13.
Josafat werd bang en reageerde
op een wijze die zeer te prijzen was. Hij keerde zich niet tot
zelfbeklag, boosheid, eigen middelen (hij had immers een groot
leger), … maar hij keerde zich tot zijn God. Josafat doet beroep op
God Zijn beloften en Almacht. Hij erkent in zijn gebed God Zijn
Heerschappij over de aarde vanuit de hemel, de beloften gedaan aan
Abraham, het verbond dat Hij met het volk Israël had gesloten, Zijn
Alomtegenwoordigheid en Goedheid en hun volkomen afhankelijkheid van
Hem! Wat een diep gebed, wat een groot geloof (vgl 2 Kronieken
6:12-41). Zalig de mens die zulke gebeden uitspreekt.
Toen kwam in het midden der gemeente de Geest des Heren op de Leviet
Jachaziel, de zoon van Zekarja, de zoon van Benaja, de zoon van
Jeiel, de zoon van Mattanja, uit de zonen van Asaf, en hij zeide:
Luistert, geheel Juda en inwoners van Jeruzalem en koning Josafat!
Zo zegt de Here tot u: weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt
voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van
God. Morgen moet gij tegen hen oprukken; wanneer zij de helling van
Sis bestegen hebben, zult gij hen aantreffen aan het einde van het
beekdal voor de woestijn van Jeruel. Niet gij zult hierbij behoeven
te strijden: stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien, dat de
Here u de overwinning geeft. “Juda en
Jeruzalem, weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt; morgen moet
gij tegen hen uittrekken, de Here is met u” 2 Kronieken
20:17.
God antwoord hun gebed, God
vertroost hun bange harten, God bevestigt hun geloof! Ja, een groot
leger dreigt hun te overrompelen, maar God zou voor hun strijden.
Zij moesten niet strijden.
Toen boog Josafat zich neer met het aangezicht ter aarde, en geheel
Juda en de inwoners van Jeruzalem wierpen zich neer voor het
aangezicht des Heren, om de Here te aanbidden. En de Levieten,
behorende tot de Kehatieten en de Korachieten, stonden op om de Here,
de God van Israel, met zeer krachtige stem te loven.
Zij vertrouwden op het Woord
dat de Here had gesproken en toonden hun dankbaarheid door God met
een zeer krachtige stem te loven. Dankbaarheid is één van de
fundamenten waarom een mens God looft vanwege Zijn weldaden en
genade aan ons betoont (Hebreeën 12:28). Gelovigen gaan soms door
het leven met bitterheid en boosheid, terwijl ze zoveel redenen
hebben om blij en dankbaar te zijn.
De volgende morgen vroeg trokken zij uit naar de woestijn van Tekoa.
En terwijl zij uittrokken, trad Josafat naar voren en zeide:
Luistert naar mij Juda en inwoners van Jeruzalem, gelooft in de Here,
uw God, en gij zult bevestigd worden, gelooft in zijn profeten en
gij zult voorspoedig zijn. Na het volk te hebben geraadpleegd,
stelde hij mannen op, die de Here een lied zongen en Hem loofden in
heilige feestdos, terwijl zij voor de gewapenden uittrokken en
zeiden: Looft de Here, want zijn goedertierenheid is tot in
eeuwigheid. Op het ogenblik, dat zij de jubel en de lof aanhieven,
liet de Here de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het
gebergte Seir, die tegen Juda waren opgerukt, uit hinderlagen
overvallen, en zij werden verslagen. Daarop keerden de Ammonieten en
de Moabieten zich tegen de bewoners van het gebergte Seir, om hen
met de ban te slaan en te verdelgen. Zodra zij met de bewoners van
Seir hadden afgerekend, hielpen zij elkander in het verderf.
Net zoals in de dagen van
Gideon (Richteren 7:15-23), brengt God verwarring in het kamp van de
vijand. Uiteindelijk keren ze zichzelf tegen elkaar en slachtten
elkaar af.
Toen Juda gekomen was bij de wachttoren in de woestijn keerden zij
zich naar het krijgsvolk, en zie, het waren slechts lijken, ter
aarde nedergevallen: niemand was ontkomen.
Daarna kwamen Josafat en zijn
volk hun buit roven en vonden bij hen in overvloed zowel have als
klederen en kostbaarheden; zij plunderden zoveel, dat het niet te
dragen was; gedurende drie dagen waren zij bezig met het roven van
de buit, zo groot was deze. Op de vierde dag kwamen zij samen in het
Dal der Lofprijzing: daar prezen zij de Here, hierom noemt men die
plaats tot op heden Dal der Lofprijzing. Toen keerden al de mannen
van Juda en van Jeruzalem om, met Josafat aan het hoofd, en gingen
naar Jeruzalem terug met blijdschap, want de Here had hen verblijd
over hun vijanden. Zij kwamen te Jeruzalem, naar het huis des Heren,
met harpen, citers en trompetten. “En de
schrik Gods viel op al de koninkrijken der landen, toen zij hoorden,
dat de Here tegen Israels vijanden gestreden had, maar het
koninkrijk van Josafat had rust, want zijn God gaf hem vrede aan
alle kanten” 2 Kronieken 20:29-30.
De val van hun vijand was al gekomen nog
voordat Israël er aankwam. God had hen verblijd over hun vijanden.
En voor de tweede maal in Josafats regering viel de schrik Gods op
al de koninkrijken der landen. Josafat had rust omdat God hem vrede
gaf. Zo geeft God Zijn kinderen van het Nieuwe Verbond rust en vrede
van de vijand die zonde genoemd wordt (vgl Matteus 11:28-30;
Filippenzen 4:4-9).