Gemeente van Christus Houthalen Oost
Gods antwoord en Jobs reactie (38-42:6)
Gods eerste antwoord aan Job: waar
waart gij toen Ik alles maakte?
Job is een bevoorrecht man. God zal hem gaan antwoorden vanuit een
storm. Job wist echter
niet dat dit moment zou komen. Ik denk niet dat Job hetzelfde zou
hebben gereageerd, moest hij weten dat God hem uiteindelijk te woord
zou gaan staan. Job was zijn geld, zijn huis en zijn gezin
kwijtgeraakt en zit weg te kwijnen met allerlei pijnlijke zweren op
zijn lichaam. En dan spreekt God tot hem. Wat zou God hem zeggen?
Zou God de tijd nemen om al Jobs vragen en beschuldigingen te
beantwoorden? Nee, integendeel, ipv Jobs kruisverhoor aan God te
beantwoorden, heeft God zelf enkele vragen voor Job. God is de
Schepper en is de mens uiteindelijk niks verschuldigd. Hij moet de
mens niks zeggen, daarom mogen we als mens zo dankbaar zijn voor
hetgeen God ons heeft overgeleverd in de bijbel. Dat gezegd hebbende
is het niet zo dat God Job heeft verworpen, want Hij zal hem
rijkelijk zegenen. Toch heeft Job verkeerd gereageerd op zijn lijden
en dat wil God hem duidelijk maken. Het is niet omdat wij als mensen
niet alles van God kunnen begrijpen, dat het ons daarom het recht
geeft om God onrespectvol te behandelen. Daarom neemt God Job mee op
een trip terug in de tijd zodat Job mag begrijpen dat Hij de
Schepper en de Behouder van alle dingen is.
Job, waar waart Gij toen Ik
alles schiep?
“Toen antwoordde de HERE Job uit
een storm en zeide: Wie is het toch, die het raadsbesluit
verduistert met woorden zonder verstand? Gord nu als een man uw
lendenen, dan wil Ik u ondervragen, opdat gij Mij onderricht. Waar
waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij
inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het
immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn
haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd,
terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods
jubelden?”
Job 38:1-7.
God antwoordt Job vanuit een storm. Misschien zag Elihu in de verte
een storm aankomen, waardoor hij God onbedoeld introduceerde aan
Job. Maar nu spreekt God tot Job en Hij heeft een paar vragen voor
Job. Job, waar waart gij toen Ik alles schiep? Vertel me eens hoe Ik
het gedaan heb. God probeert Job te doen inzien dat deze dingen zijn
vertand te boven gaan. En daarom heeft Job geen enkel recht om God
in twijfel te trekken.
Job, waar waart Gij toen Ik
de zee deed geboren worden?
“Wie
heeft de zee met deuren afgesloten, toen zij bruisend uit de
moederschoot kwam?; toen Ik wolken maakte tot haar kleed en
duisternis tot haar windselen; toen Ik de door Mij gestelde grens
uitbrak, grendel en deuren aanbracht; toen Ik sprak: Tot hiertoe en
niet verder zult gij komen, hier zal de trots uwer golven blijven
staan!” Job
38:11.
Job, waar waart gij toen ik de zee deed geboren worden? Toen ik de
grenzen van de zee vastlegde?
Job, hebt gij ooit
de zon bevolen om op te komen en neer te dalen?
“Hebt gij ooit in uw leven de
morgen ontboden, de dageraad zijn plaats aangewezen, om de zomen der
aarde aan te grijpen, zodat de goddelozen van haar worden afgeschud?
Zij verandert zich als leem, waarin een zegel wordt gedrukt, de
dingen staan daar als in een kleed. Dan wordt de goddelozen hun
licht ontnomen, en de opgeheven arm wordt gebroken.”
Job 38:12-15.
Job, kunt ge me vertellen over het moment dat gij de zon hebt
bevolen om ’s morgens op te komen over de goddelozen? Job, wanneer
hebt gij ooit de controle gehad over het leven van de goddelozen?
Job, zijt gij ooit
doorgedrongen tot de geheimenissen van de diepten van de zee?
“Zijt
gij doorgedrongen tot de bronnen der zee, en hebt gij door de
geheimenissen van de waterdiepte gewandeld? Zijn de poorten des
doods voor u onthuld, en hebt gij de poorten der diepe duisternis
aanschouwd? Reikt uw begrip zover als de breedte der aarde? Vertel
het, indien gij dit alles weet!”
Job 38:16-18.
Job, wanneer zijt gij tot de diepten van de zee doorgedrongen? Wat
weet gij over de poorten van de dood? Vertel me alles wat ge weet
over deze dingen. Job was er nog niet eens geweest, laat staan dat
hij het überhaupt kan begrijpen. Dat is hetzelfde als een
fabrieksarbeider die commentaar geeft op een hartchirurg.
Job, waar komen licht en
duisternis vandaan?
“Waar
is de weg naar de woning van het licht, en de duisternis, waar is
haar verblijf, zodat gij haar brengen kunt naar haar gebied, en de
paden naar haar huis kent? Gij zult dat wel weten, want toen werdt
gij geboren en het getal uwer dagen is groot!”
Job 38:19-21.
Nog iets waar Jobs onderzoek faalt. Waar woont het licht, waar woont
de duisternis? Job, gij gaat al zolang mee dat gij het zeker moet
weten.
Job, zeg Me toch hoe al deze
dingen werken.
“Zijt gij doorgedrongen tot de
schatkamers van de sneeuw? En hebt gij de schatkamers van de hagel
gezien, die Ik heb opgespaard voor de tijd van benauwdheid, voor de
dag van strijd en oorlog? Waar is de weg naar de plaats waar het
licht zich verdeelt, vanwaar de oostenwind zich verbreidt over de
aarde? Wie heeft voor de stortvloed een geul gegraven en een weg
voor de bliksemschichten, om regen te geven op het onbewoonde land,
op de steppe, waar geen mens is, om woestijn en woestenij te
verzadigen en de spruiten van het jonge groen te doen ontluiken?
Heeft de regen een vader? Of wie heeft de dauwdruppelen verwekt? Uit
wier schoot komt het ijs te voorschijn, en de rijp des hemels, wie
baart die? Als tot steen verdichten zich de wateren, en de vlakte
van de watervloed sluit zich aaneen.”
Job 38:22-30.
Job, weet gij waar Ik de sneeuw of de hagel bewaar voor de dag van
strijd? Kent gij de weg van het licht? Vertelt me over de stortvloed
en bliksemschichten. Vertel me over de regen en dauwdruppelen? Waar
komt het ijs vandaan?
Job, kent gij de werking van
de sterren?
“Kunt
gij de banden der Pleiaden binden, of de boeien van de Orion slaken?
Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan, en
bestuurt gij de Beer met zijn jongen? Kent gij de inzettingen des
hemels, bepaalt gij zijn heerschappij over de aarde?”
Job 38:31-33.
Job, zeg Me hoe gij de hemellichamen controleert en bestuurt.
Job, kunt gij een storm
controleren?
“Kunt gij uw stem tot de wolken
verheffen, zodat een stroom van water u bedekt? Kunt gij de
bliksemen uitzenden, zodat zij heengaan en tot u zeggen: Hier zijn
wij? Wie heeft wijsheid gelegd in de donkere wolken of wie heeft
inzicht verleend aan de grillige wolkengevaarten? Wie telt de wolken
met wijsheid af, en wie keert de kruiken des hemels om, wanneer het
stof stolt tot gegoten metaal en de kluiten aan elkander kleven?”
Job 38:34-38.
Job, kunt ge het laten regenen? Kunt ge de bliksem uitzenden? Job,
uiteindelijk mag het duidelijk zijn dat je de werking van de
natuurlijke wereld niet kent.
Job, voorziet gij de dieren
van voedsel?
“Kunt gij een prooi jagen voor
de leeuwin en de begeerte der jonge leeuwen vervullen, wanneer zij
wegduiken in hun holen, in het struikgewas op de loer liggen? Wie
verschaft de raaf zijn buit, wanneer zijn jongen tot God roepen,
ronddolen zonder eten?”
Job 39:1-3.
Job, kunt gij de dieren voorzien van voedsel en ervoor zorgen dat de
dierenwereld in stand blijft?
Job, wat is uw aandeel in het
voortplantingsproces van de dieren?
“Kent gij de tijd, waarop de
gemzen werpen? Neemt gij het jongen der hinden waar? Kunt gij de
maanden van haar dracht tellen, en kent gij de tijd, waarop zij
werpen? Zij krommen zich, brengen haar jongen voort, drijven haar
vrucht uit. Haar jongen worden krachtig, groeien op in het veld, zij
lopen weg en keren niet tot haar terug.”
Job 39:4-7.
Job, kent gij de werking van het voortplantingsproces van de dieren?
Hoe dat werkt bij de berggeit? De jonge hinden?
Job, kunt gij wilde dieren
temmen?
“Wie heeft de wilde ezel de
vrijheid gegeven, ja, wie heeft de banden van de ezel der steppe
geslaakt, wie Ik de vlakte tot zijn woning aanwees en het zilte land
tot zijn verblijf? Hij lacht om het gewoel der stad, luistert niet
naar het geschreeuw van de drijver; hij zoekt de bergen af als zijn
weide en speurt naar al wat groen is. Zou de woudos u dienstbaar
willen zijn, willen overnachten bij uw kribbe? Kunt gij de woudos
met een touw in de vore dwingen? Zal hij achter u de dalgrond eggen?
Vertrouwt gij op hem, omdat zijn kracht zo groot is? of laat
gij aan hem uw zwoegen over? Rekent gij op hem, dat hij uw koren zal
binnenhalen en het naar uw dorsvloer zal samenbrengen?”
Job 39:8-15.
Kan je de wilde
ezel of de woudos temmen? Als Job nog niet eens een woudos kan
temmen zodat deze naar hem zal luisteren, hoe wil hij dan tegen God
spreken? God heeft dieren een plaats en een karakter gegeven om
redenen waar Job nog niets eens aan gedacht heeft.
Job, weet gij waarom de
struisvogel domme dingen doet?
“Vrolijk klapwieken de vleugels
van de struis; zijn dat liefderijke slagpennen en veren, als zij
haar eieren overlaat aan de aarde en ze warm laat worden in het
zand, en vergeet, dat een voet ze vertrappen en het gedierte des
velds ze vertreden kan? Zij behandelt haar jongen hard, alsof zij de
hare niet zijn; of haar zwoegen vergeefs is, deert haar niet, want
God heeft haar wijsheid onthouden en haar geen deel aan het inzicht
gegeven. Wanneer zij fier met de vleugels klapt, lacht zij om ros en
ruiter.”
Job 39:16-21.
Struisvogels zien er uit als vogels maar ze kunnen niet vliegen. God
heeft hen zo geschapen dat ze soms domme dingen doen. Toch is een
struisvogel bijzonder snel, ze kunnen sneller lopen dan een paard.
Deze dingen kan Job niet verklaren. Hij kan niet uitleggen hoe en
waarom God dit zo gedaan heeft.
Job, hebt gij het
paard uitgerust met zijn kracht?
“Kunt gij het paard sterkte
geven, zijn nek met manen bekleden? Kunt gij het doen springen als
een sprinkhaan? Zijn trots gesnuif is een verschrikking. Het
doorwoelt met vreugde het dal, met kracht trekt het de strijd
tegemoet; het lacht om de vrees en is onvervaard en deinst voor het
zwaard niet terug. Boven hem rinkelt de pijlkoker, flikkeren lans en
speer; onstuimig en wild verslindt het de bodem en is niet te houden
als de hoorn klinkt; het hinnikt, zo vaak de hoorn wordt geblazen en
reeds van verre ruikt het de strijd, het geroep der aanvoerders en
het krijgsgeschreeuw.”
Job 39:22-28.
Job, hoe zit het met paarden.?Kunt gij een paard zijn kracht geven
en zijn nek met manen bekleden? Doet gij het springen? Wie heeft het
paard de moed gegeven om te doen wat het doet?
Job, zeg me hoe de
valk vliegt?
“Is het door uw inzicht, dat de
valk vliegt, zijn vleugels uitslaat naar het zuiden? Is het op uw
bevel, dat de gier zich verheft en zijn nest in de hoogte bouwt, op
rotsen woont en vernacht, op rotspunt en bergtop? Vandaar speurt hij
naar voedsel, zijn ogen turen in de verte; zijn jongen slurpen
bloed, en waar verslagenen liggen, daar is hij.”
Job 39:29-33.
Job, zeg me eens hoe deze vogels vliegen. Wie heeft hen het scherpe
zicht gegeven?
Job vernedert zich voor God.
“En de HERE antwoordde Job: Wil
de bediller twisten met de Almachtige? De aanklager van God
antwoorde daarop! Toen antwoordde Job de HERE: Zie, ik ben te
gering, hoe zal ik U bescheid geven? Ik leg de hand op mijn mond.
Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weer; ja tweemaal,
maar ik ga er niet mee voort.”
Job 39:34-38.
Job, waarom denkt gij toch dat gij recht hebt om te twisten met Mij?
Gij begrijpt nog niet een fractie van hetgeen ik geschapen hebt. Ge
begrijpt niet hoe de natuur werkt. Ge begrijpt niet hoe de
dierenwereld in elkaar steekt. En toch stelt ge Mij in vraag. Geef
met nu toch eens een antwoord Job. Waarom beschuldigt ge Mij dat ik
het universum slecht beheer? Job heeft geen antwoord. Job ziet in
dat hij tekort komt in kennis. Hij komt terug op wat hij eerder zei
dat hij tegen God zou gaan zeggen mocht hij de kans krijgen om met
God te spreken. Toch valt het op dat Job zich niet verontschuldigt.
Job zou op zijn minst de ongepaste woorden die hij heeft geuit,
moeten rechtzetten.
Gods tweede antwoord aan Job: Job, toon
Mij uw macht
“Toen antwoordde de HERE Job uit
een storm en zeide: Gord nu als een man uw lendenen, Ik wil u
ondervragen, opdat gij Mij onderricht. Wilt gij zelfs mijn recht
teniet doen, Mij in het ongelijk stellen om zelf gelijk te hebben?
Hebt gij soms een arm als God, en kunt gij donderen met een stem als
Hij? Tooi u dan met heerlijkheid en hoogheid, bekleed u met
majesteit en luister; stort uw ziedende toorn uit, en zie al wat
trots is, en werp het terneer; zie al wat trots is, verneder het en
verpletter de goddelozen op staande voet. Verberg hen tezamen in het
stof, sluit hen op in het verborgen oord. Dan zal ook Ik u loven,
omdat uw rechterhand u de zege geeft.”
Job 40:1-9.
Job, zijt nu een man. Ge hebt mij tot nu toe bekritiseerd over hoe
Ik dingen aanpak. Wel, ondervraag Mij. Geef Mij onderricht. Beslist
gij vanaf nu wat recht is. Rekent gij vanaf nu maar af met
goddelozen. Dan zal Ik u loven omdat gij zo succesvol zult zijn. De
beste stuurlui staan aan wal. Vaak bekritiseren mensen andere
mensen. Zij zouden het zoveel beter doen. Totdat ze in die positie
komen. Dan is het heel wat minder.
Job, kijk eens naar het
nijlpaard dat Ik heb gemaakt.
“Zie
toch het nijlpaard, dat Ik heb gemaakt, evenals u. Het eet gras
zoals het rund. Zie toch de kracht in zijn lendenen, de sterkte in
zijn buikspieren! Hij spant zijn staart als een ceder, de spieren
zijner dijen zijn samengestrengeld. Zijn beenderen zijn buizen van
koper, zijn knoken gelijk staven van ijzer. Hij is de eerste van
Gods werken, het schepsel, waaraan Hij zijn zwaard gaf; ja, de
bergen leveren hem hun opbrengst, waar alle dieren des velds spelen.
Onder de lotus legt hij zich neder, in de schuilplaats van riet en
moeras. Lotusplanten beschutten hem met haar schaduw, de wilgen der
beek omgeven hem. Zie, al is de stroom nog zo sterk, hij deinst niet
terug; hij voelt zich gerust, al bruist een Jordaan tegen zijn muil.
Durft men hem van voren vastgrijpen, een strik door zijn neus halen?”
Job 40:10-19.
Job, kijk eens naar het nijlpaard dat Ik gemaakt heb. Kijk eens naar
wat hij eet. Naar hoe sterk hij is. Naar zijn lichaam. Naar waar hij
leeft. Wie durft hem van voor vastgrijpen? Wat doet ge met hem? Hoe
zoudt ge met hem omgaan? Nu Job, als ge nog niet eens weet hoe ge
met een nijlpaard zoudt omgaan, hoe wilt ge dan in mijn schoenen
staan? De NBG vertaalt de Behemoth als nijlpaard, maar het kan
evengoed één of andere dinosaurus zijn.
“Kunt gij de krokodil met een
vishaak optrekken, met een touw zijn tong neerdrukken? Kunt gij een
bieze door zijn neus halen, met een haak zijn kaak doorboren? Zal
hij veel smeekbeden tot u richten, vriendelijke woorden tot u
spreken? Zal hij een overeenkomst met u sluiten, zult gij hem voor
altoos tot knecht nemen? Kunt gij met hem als met een vogeltje
spelen en hem vastbinden voor uw meisjes? Zullen de gezellen hem als
koopwaar verhandelen, hem verdelen onder kooplieden? Kunt gij zijn
huid met spiesen vol steken, zijn kop met een visharpoen? Leg eens
uw hand op hem, denk aan de strijd; gij moet het maar niet weer
doen. Zie, de hoop hem te vermeesteren komt bedrogen uit; reeds bij
zijn aanblik wordt men neergeveld. Niemand is zo vermetel, dat hij
hem zou durven tergen; wie is het dan, die voor Mij kan standhouden?
Wie zou Mij tegemoet treden, die Ik ongedeerd zou laten? Wat onder
de ganse hemel is, dat behoort Mij toe.”
Job 40:20-41:2.
Na de Behemoth, haalt God een tweede voorbeeld aan. Het voorbeeld
van de Leviathan. De NBG heeft dit dier vertaald als de krokodil.
Toch lijkt de beschrijving niet overeen te stemmen met dat van een
krokodil, maar eerder van één of andere dinosaurus dat in zee en op
land leeft. Ook dit dier kan Job niet bedwingen. Hij kan het niet in
huis nemen en ermee gaan wandelen. Wie zou dan stand kunnen houden
voor de God die alles gemaakt heeft?
“Ik
wil niet zwijgen over zijn leden, noch over zijn geweldige kracht en
kunstige lichaamsbouw. Wie heeft de zoom van zijn kleed opgelicht?
Wie dringt door zijn dubbel pantser heen? Wie heeft de deuren van
zijn muil geopend? Rondom zijn tanden is verschrikking. Zijn rug
bestaat uit beschermende schilden, aaneengesloten als een
nauwpassend zegel. Zo dicht raakt het ene het andere, dat de wind er
niet tussen kan komen; het ene kleeft aan het andere, zij grijpen
onafscheidelijk ineen. Zijn niezen doet licht schitteren, zijn ogen
zijn als de wimpers van de dageraad. Uit zijn muil komen fakkels,
vuurvonken schieten eruit. Uit zijn neusgaten komt een damp als uit
een kokende en dampende pot. Zijn adem zet kolen in brand, en een
vlam stijgt op uit zijn muil. In zijn nek zetelt kracht,
ontsteltenis springt voor hem uit. Zijn vleeskwabben sluiten vast
aaneen, onbeweeglijk aan hem vastgegoten. Zijn binnenste is hard als
steen, hard als een onderste molensteen. Verheft hij zich, dan
worden machtigen bevreesd, zij geraken buiten zichzelf van
ontzetting.”
Job 41:3-16.
Dit dier is zo sterk en kan vuur spuwen. Job heeft geen schijn van
kans tegenover dit dier. Laat staan dat Job zich aan God zou kunnen
meten.
“Treft
iemand hem met een zwaard, dan houdt het geen stand, evenmin als
lans, werphout of pijl. Ijzer
acht hij als stro, koper als vermolmd hout. Geen pijl jaagt hem op
de vlucht, slingerstenen worden voor hem veranderd in stoppelen. Als
een stoppel acht hij een knots en hij lacht om het suizen van de
lans. Aan zijn onderzijde zitten puntige scherven, hij breidt een
dorsslede uit op het slijk. Hij doet de diepte koken als een pot,
maakt de zee aan een zalfketel gelijk. Achter hem is een lichtend
spoor, zodat men de waterdiepte voor zilverhaar zou houden. Zijns
gelijke is er op aarde niet, een schepsel zonder vrees. Op al wat
hoog is, ziet hij neer, hij is koning over alle trotse dieren.”
Job 41:17-25.
Dit dier beschikt over een arsenaal aan verdedigingsmechanismen waar
geen mensenzwaard tegen op kan. Er is geen dier zoals deze op aarde.
Job antwoordt de Here
“Toen antwoordde Job de HERE: Ik
weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen uwer plannen wordt
verijdeld. ‘Wie is het toch, die het raadsbesluit omsluiert zonder
verstand?’ Daarom: ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te
wonderbaar en die ik niet begreep.
‘Hoor nu, en Ik zal spreken; Ik wil u ondervragen, opdat gij
Mij onderricht’ Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar
nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in
stof en as.”
Job 42:1-6.
Job heeft de boodschap aangekregen. Hij weet niet veel. Hij is
gebuisd op Gods overhoring. God doet dingen waar Job nog niet eens
notie van heeft, laat staan dat hij het zou begrijpen. Job had van
God gehoord, maar nu hij God gezien en gesproken heeft, kan Job
alleen maar terugnemen wat hij heeft gezegd en boete doen voor zijn
slechte houding. Bekeerde Job zich omdat God hem alles had
uitgelegd? Omdat God hem had laten zien waarom al dat onheil over
hem was gekomen? Nee! God is de mens geen uitleg verschuldigd. De
mens moet God eren en respecteren onder alle omstandigheden. Dat is
de mens verschuldigd aan zijn Schepper!