Gemeente van Christus Houthalen Oost
“En Hij leerde hun vele dingen in
gelijkenissen, en Hij zeide tot hen in zijn onderwijs” Markus
4:2.
Gelijkenis: (parabole) een voorbeeld waardoor een leerstelling of
een voorschrift wordt toegelicht; een vertelling, verzonnen maar in
overeenstemming met de wetten en gebruiken van het menselijk leven.
Leer/onderwijs: dat wat onderwezen wordt.
“Een ieder, die verder gaat en niet
blijft in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer
blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon” 2 Johannes
1:9.
De gelijkenis van de ponden (Lukas
19:11-27)
Wat aan de gelijkenis
vooraf ging:
Jezus doorruiste Jericho. Daar was een oppertollenaar, Zacheus
genaamd, die Jezus probeerde te zien (Lukas 19:1-2). Jezus sprak hem
aan en vroeg Zacheus om in zijn huis te mogen verblijven (Lukas
19:5). Zacheus ontving Jezus met blijdschap (Lukas 19:6), maar dit
wekte de ergernis op van hen die het zagen. Ze klaagden dat Jezus
bij een zondaar binnenging (Lukas 19:7). Zacheus beloofde Jezus om
de helft van zijn bezit weg te geven aan de armen, en om hun die hij
had afgeperst, viervoudig te vergoeden (Lukas 19:8). Jezus laat de
mensen daarom weten dat aan zijn huis redding is geschonken. Omdat
Zacheus in het geloof van Abraham handelde (Lukas 19:9). “10Want
de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te
redden.” Lukas 19:10.
De gelijkenis:
De verwachting dat Gods Koninkrijk terstond openbaar zou worden
“11Toen zij daarnaar luisterden, sprak
Hij nog een gelijkenis uit, omdat Hij dicht bij Jeruzalem was en zij
meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden.”
Lukas 19:11.
Nadat de mensen luisterden naar wat Jezus over Zacheus had gezegd,
sprak Hij nog een gelijkenis. Hij was dicht bij Jeruzalem. De
verwachtingen van zijn volgelingen waren hoog. Ze dachten dat Jezus
Zijn koninkrijk onmiddellijk zou gaan opeisen. Dat Hij hen zou gaan
verlossen van de Romeinse bezetting. Om duidelijk te maken dat het
zo niet zal zijn, spreekt Jezus de gelijkenis van de ponden.
Een edelman vertrok naar een ver land
“12Hij zeide dan: Een man van hoge
geboorte trok naar een ver land om voor zich de koninklijke
waardigheid in ontvangst te nemen en (daarna) terug te keren. 13En
hij riep tien van zijn slaven en gaf hun tien ponden en zeide tot
hen: Drijft handel, totdat ik terugkom.” Lukas 19:12-13.
Een
man van hoge geboorte trok naar een ver land om zijn koninklijke
waardigheid in ontvangst te nemen en daarna terug te keren. Hij riep
daarom tien van zijn slaven en gaf hen elk een pond. Hij gaf hen de
opdracht om handel te drijven met de tien ponden totdat hij terug
zou komen. Een pond staat gelijk aan een 15-tal euro.
De burgers wilden niet dat hij koning over hen werd
“14Doch zijn burgers haatten hem en
zonden hem een gezantschap achterna met de boodschap: Wij willen
niet, dat deze koning over ons wordt. 15En het geschiedde, toen hij
terugkwam, nadat hij de koninklijke waardigheid verkregen had, dat
hij die slaven, aan welke hij het geld gegeven had, bij zich liet
roepen om te weten, wat ieder met zijn handel bereikt had.”
Lukas 19:14-15.
De
burgers hadden een sterke afkeer van de edelman. Ze stuurden
boodschappers achter de edelman aan. Ze wilden niet dat hij koning
over hen zou worden en probeerden het te verhinderen. Ze waren niet
succesvol, want de edelman kwam terug van zijn reis naar een ver
land. Hij had er zijn koninklijke waardigheid verkregen. Nu laat hij
de slaven bij zich roepen, aan wie hij het geld had gegeven. Hij
wilde graag weten wat elke slaaf met het geld en de handel had
bereikt. De vijanden van de edelman zijn een verwijzing naar de
Joden. De meeste Joden hebben Jezus niet aangenomen. “11Hij
kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.”
Johannes 1:11. De Joden haatten Jezus en Zijn apostelen. Jezus zei:
over hen “24Indien Ik niet de werken
onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij
geen zonde hebben; maar nu hebben zij, hoewel zij ze gezien hebben,
toch Mij en mijn Vader gehaat. 25Maar het woord moet vervuld worden,
dat in hun wet geschreven is: Zij hebben Mij zonder reden gehaat.”
Johannes 15:24-25.
De opbrengst van de eerste twee slaven
“16En de eerste verscheen en zeide:
Heer, uw pond heeft tien ponden winst gemaakt. 17En hij zeide tot
hem: Voortreffelijk, goede slaaf; omdat gij in het minste getrouw
geweest zijt, heb gezag over tien steden.” Lukas 19:16-17.
De eerste slaaf kwam voor de edelman en zei dat hij tien ponden
winst had gemaakt met het pond van zijn heer. Dit maakte de heer
gelukkig. Hij was in het minste getrouw geweest. Daarom kreeg hij nu
gezag over tien van zijn steden. De eerste slaaf begreep dat het
pond niet van hem was, maar van zijn heer. Hij zegt immers ‘uw
pond heeft winst gemaakt’ en niet ‘ik heb winst gemaakt’.
De beloning van de edelman is niet in verhouding tot de opbrengst
van de tien ponden. Het laat zien hoe goed en genereus de heer is
voor zijn betrouwbare slaaf.
“18De tweede kwam en zeide: Uw pond,
heer, heeft vijf ponden opgebracht. 19Hij zeide ook tot hem: En gij,
wees heer over vijf steden.” Lukas 19:18-19.
De tweede slaaf kwam bij de edelman en zei dat het pond vijf ponden
winst had opgebracht. Ook dit stemde de heer gelukkig en daarom
kreeg hij gezag over vijf van zijn steden. Ook dit was een
rijkelijke beloning.
De opbrengst van de derde slaaf
“20En de volgende kwam en zeide: Heer,
hier is uw pond, dat ik in een doek weggeborgen en bewaard
heb. 21Want ik was bang voor u, omdat gij een streng mens zijt; gij
neemt weg wat gij niet hebt uitgezet en gij maait wat gij niet
gezaaid hebt.” Lukas 19:20-21.
De derde slaaf kwam bij de edelman en gaf zijn pond terug. Hij had
het zorgvuldig in een doek verborgen en bewaard. De slaaf
verontschuldigde zich, hij gaf aan bang te zijn voor de edelman. Hij
vond dat de edelman een streng mens was omdat hij wegnam wat hij
niet had uitgezet, en maaide wat hij niet gezaaid had.
De reactie van de slaaf was een grote belediging voor de edelman. De
edelman was niet alleen rijk, maar bezat nu ook koninklijke
waardigheid. Hij was iemand die zijn slaven vertrouwde. Hij was
iemand die zijn slaven zijn bezit en geld toevertrouwde. Hij
geloofde in de slaven, dat ze handel konden drijven om winst te
kunnen maken. De edelman was helemaal niet zoals de derde slaaf hem
beschreef. De eerste twee slaven zijn daar de getuigen van. De heer
had hen rijkelijk beloond voor de handel die ze hadden gedreven.
Maar deze slaaf was lui. De opdracht van zijn heer was om handel te
drijven totdat hij zou terugkomen. Om opportuniteiten te zoeken om
winst te maken met het pond. De slaaf was ongehoorzaam geweest. En
om zijn ongehoorzaamheid te verdoezelen, geeft hij de schuld aan de
edelman. ‘Gij zijt immers een streng persoon’. ‘Gij zijt
iemand die er niet vies van is om uzelf met oneerlijke praktijken te
verrijken’. ‘Gij zou mij toch niet belonen voor de opbrengst
die ik zou hebben opgebracht’.
“22Hij zeide tot hem: Uit uw eigen mond
zal ik u oordelen, slechte slaaf. Gij wist, dat ik een streng mens
ben, die wegneemt wat ik niet heb uitgezet en maai wat ik niet
gezaaid heb. 23Waarom hebt gij dan mijn geld niet bij de bank
gegeven? Dan zou ik het bij mijn komst met rente opgevraagd hebben.”
Lukas 19:22-23.
De edelman was verbaasd over de arrogantie van de slaaf. Hij besloot
hem daarom te oordelen naar zijn eigen woorden. Hij noemde hem een
slechte slaaf. Hij stelde hem de vraag: ‘als gij toch wist dat ik
opeis waar ik niks voor doe, waarom hebt ge mijn geld dan niet aan
de bank gegeven?’. Dit zou tenminste rente hebben opgebracht.
Het niks doen met het pond zegt veel over de minachting die de slaaf
voor zijn heer had. Misschien had deze slaaf niet dezelfde
bekwaamheden als de eerste slaaf, dat kan. Maar hij had veel meer
kunnen doen dan wat hij nu had gedaan. Nu had hij niks gedaan.
Daarom werd hij geoordeeld op basis van wat hij sprak. Soms praten
mensen graag en veel. Ze vertellen onzin. Jezus waarschuwt ons voor
zulk gedrag:“36Maar Ik zeg u: Van elk
ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap
geven op de dag des oordeels, 37want naar uw woorden zult gij
gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld
worden.” Matteus 12:36-37.
Reken af met de vijanden die mij niet als koning wilden
“24En hij zeide tot degenen, die bij hem
stonden: Neemt hem het pond af en geeft het hem, die de tien ponden
heeft. 25En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft al tien ponden. 26Ik
zeg u, aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden, en hem, die
niet heeft, zal ontnomen worden ook wat hij heeft. 27Doch die
vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd,
brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen.” Lukas 19:24-27.
De edelman laat het pond van de slechte slaaf afnemen en geven aan
hen die de tien ponden heeft. Dit verbaast de anderen, want de slaaf
met de tien ponden, had al tien ponden. Daarop antwoord de heer dat
aan een ieder die heeft, zal gegeven worden. Maar een ieder die niet
heeft, zal ook wat hij heeft, ontnomen worden. Daarop geeft hij
tevens het bevel om zijn vijanden bij hem te brengen en hen te
slachten voor zijn ogen. Het was niet ongewoon voor een koning in
Jezus’ tijd om zijn vijanden om te brengen (v.g.l. Josephus,
Antiquities 13:380).
Conclusie:
Het koninkrijk der hemelen is geen democratie. Jezus is koning, ook
als mensen hem niet willen aanvaarden. Een koning is alleenheerser.
Een koning bepaalt de regels en de omstandigheden. Jezus verwacht
van ons dat we bezig zijn met het werk van het koninkrijk. Maar ook
wij reageren soms zoals de slechte slaaf. We gebruiken allerlei
excuses. Ik kan het niet, ik zal het niet goed doen, wat moet ik
zeggen, ik zal toch geen goede invloed kunnen uitoefenen, het zal
toch niet lukken … . Als Jezus ons een opdracht geeft om het
evangelie te gehoorzamen, om erin te leven en om het te verkondigen,
dan verwacht Hij ook dat we ermee bezig zijn. Soms denken we dat we
eerst perfect moeten zijn, om ermee te kunnen beginnen. Dat is zo
verkeerd! We moeten beginnen, en gaandeweg zal God ons beter maken
en zullen we vruchten dragen. Je zal het misschien niet altijd even
goed doen, maar belangrijker is dat we bezig zijn. Dat we gebruik
maken van de opportuniteiten die op onze wegen komen. Streven naar
perfectie zal ons verlammen in ons werk voor de Here.
Waarom zou de Here meer mensen op onze wegen brengen, als we niks
doen met de mensen die nu in ons leven zijn. Waarom zou de Here ons
meer kennis geven, als we niks doen met de kennis die we nu hebben?
Onze koning, Christus, heeft zijn koninklijke waardigheid in
ontvangst genomen (v.g.l. Handelingen 2:22-26, Openbaringen 19:6, 1
Korintiërs 15:25-27). Wanneer hij terugkomt, zal hij vragen wat wij
met onze pond hebben gedaan. Wat zal jouw antwoord zijn? Jezus zal
ons alles oordelen naar hetgeen wij hebben uitgewerkt in ons leven
(2 Korintiërs 5:10). Hoe benut jij de opportuniteiten die dagelijks
op je pad komen?
Lukas 12:35-40.