Gemeente van Christus
			
			Vorige les zagen we hoe Jezus’ discipelen worstelden met hoogmoed (Matteus 
			18:1-11). Hoogmoed was een belemmering om de grootste in het 
			Koninkrijk der hemelen te worden. Vandaag willen we nadenken over 
			wie de grootste verkondiger van Gods Woord is. En dan bedoel ik niet 
			welke persoon de belangrijkste en grootste verkondiger was, maar wel 
			welke kwaliteiten een verkondiger van Gods Woord moet bezitten. Als 
			wij als gemeente willen groeien en trouw willen blijven aan de 
			opdracht van Christus om het evangelie aan de ganse schepping te 
			verkondigen (Matteus 28:18-20), dan moeten wij Gods Woord 
			verkondigen. De eerste christenen kenden zware verdrukking, maar dat 
			weerhield hen er niet van dat zij het land doortrokken, terwijl ze 
			het evangelie verkondigden (Handelingen 7:4). Hoe komt dat zij hier 
			succesvol in waren? Hoe komt dat zij dit durfden? Hoe komt het dat 
			zij hierin bleven volharden? Laat ons stilstaan bij de roeping van 
			de oudtestamentische profeet Ezechiël en zien welke lessen wij van 
			hem kunnen leren.
			
			
			Ezechiëls roeping in een vreemd land 
			(Ezechiël 1)
			
			Ezechiël leefde in de laatste jaren van het zuidelijke koninkrijk 
			Juda. Hij was hoogstwaarschijnlijk mee naar Babel gevoerd tijdens de 
			2de deportatie uit Jeruzalem in 597 v.C. door 
			Nebukadnessar, samen met koning Jojakin (2 Kronieken 36:9-10). In de 
			vijfde maand van de ballingschap van koning Jojakin (Ezechiël 1:2), 
			zag Ezechiël het voorkomen van de verschijning van de heerlijkheid 
			van de Here (Ezechiël 1:28). Hoewel hij als balling was weggevoerd, 
			beschouwde hij zichzelf niet als een balling. Zo zegt hij immers “In 
			het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde der maand, toen 
			ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de hemel 
			geopend en zag ik gezichten van Godswege” Ezechiël 1:1. Grote 
			verkondigers kunnen dan wel gevangen zitten, geboeid zijn en 
			voortdurend verdrukt worden, in hun harten zijn zij vrij! Ezechiël 
			werd herinnerd aan Gods Grootheid en Heiligheid. Deze verschijning 
			deed Ezechiël op zijn aangezicht vallen (Ezechiël 1:28).
			
			
			Ezechiël moest spreken tot een opstandig 
			volk (Ezechiël 2:1-7)
			
			God richtte Ezechiël op omdat Hij met hem wilde spreken (Ezechiël 
			1:1-2). Ezechiël werd door God gezonden tot de opstandige 
			Israelieten en hij moest hen zeggen “Zo 
			zegt de Here Here” (Ezechiël 1:3-4). “En 
			zij, of zij horen dan wel het nalaten (want zij zijn een weerspannig 
			geslacht) zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest. 
			En gij, mensenkind, wees niet bevreesd voor hen noch voor hun 
			woorden, al groeien er netels en doornen bij u en al woont gij bij 
			schorpioenen; wees niet bevreesd voor hun woorden noch beangst voor 
			hun blik, want zij zijn een weerspannig geslacht. Maar gij, spreek 
			mijn woorden tot hen, of zij horen dan wel het nalaten, want zij 
			zijn weerspannig” Ezechiël 2:5-7.
			
			Het lijkt niet echt een bemoedigende opdracht voor Ezechiël om uit 
			te voeren. I.p.v. de nadruk te leggen op het positieve, het goede en 
			het aangename, laat God Ezechiël weten dat het een moeilijke, niet 
			aantrekkelijke opdracht zal zijn omdat zijn publiek weerspannig is. 
			God stuurt zijn profeten niet altijd op de meest aangename missie. 
			Soms is het ook nodig om moeilijk werk te verrichten. Er is een tijd 
			dat Gods Woord ook tegen opstandige mensen moet worden gesproken. 
			Zouden wij niet de neiging hebben om te zeggen ‘waarom nog moeite 
			doen als je op voorhand weet dat de mensen niet zullen luisteren’? 
			God wil toch dat Zijn Woord wordt verkondigd, ook al weet Hij dat 
			men niet wil luisteren. Nu hebben ze echter geen excuus meer. Ze 
			weten dan dat er een profeet in hun midden is geweest die Gods Woord 
			tot hen heeft gesproken. Het is niet Ezechiëls verantwoordelijkheid 
			als ze willen luisteren of niet.
			
			Te vaak denken we dat we enkel succesvol zijn wanneer we mensen tot 
			God brengen. Maar we moeten begrijpen dat ook al zijn mensen 
			opstandig, dat dan nog steeds God verheerlijkt wordt door de 
			prediking van Zijn Woord. Het is niet omdat mensen het evangelie 
			weigeren, dat wij daarom moeten denken ‘wat heb ik verkeerd 
			gedaan?’. We zouden wel verkeerd handelen als we niet de volle 
			waarheid verkondigen, of als onze houding vol zelfrechtvaardiging en 
			zelfverheerlijking zit. Maar als wij doen wat God zegt, dan hebben 
			we het goed gedaan.
			
			Mensen zijn vaak bang om afgewezen te worden door het woord dat ze 
			verkondigen. Ezechiël wist op voorhand al dat ze niet naar hem 
			zouden luisteren, maar dat was niet aan hem om daarover te oordelen. 
			Hij moest God gehoorzamen en Zijn Woord verkondigen, want anders zou 
			hij ook weerspannig zijn. Het volk moest weten dat er een profeet in 
			hun midden was geweest. “En gij, 
			mensenkind, hoor wat Ik tot u zeg; wees niet weerspannig gelijk het 
			weerspannige geslacht; doe uw mond open en eet wat ik u geef” 
			Ezechiël 2:8. Hoe zit het met ons? Weet het volk dat er een christen 
			in hun midden is geweest?
			
			
			Eet deze rol, ga heen en spreek 
			(Ezechiël 2:9-3:11)
			
			Ezechiël krijgt een boekrol die aan de voor en achterkant was 
			beschreven met klaagliederen, gezucht en gejammer, en hij at deze op 
			(Ezechiël 2:9-3:2; vgl Openbaringen 10:10-11). “En 
			Hij zeide tot mij: Mensenkind, laat uw buik deze rol die Ik u geef, 
			in zich opnemen en vul er uw binnenste mee. Toen at ik die op, en 
			zij was in mijn mond zoet als honig” Ezechiël 3:3. De 
			boodschap op de boekrol was compleet. Het bevatte al de woorden Gods 
			die Ezechiël moest verkondigen. Maar de boodschap was niet positief. 
			Het was een boodschap van geklaag, gezucht en gejammer. Het smaakte 
			Ezechiël echter goed, het was hem zoet als honing (vgl Psalm 
			19:10-11; 119:103). Ezechiël was immers niet opstandig tegenover de 
			Here waardoor hij kon smaken wat hem werd gegeven. Nadat Ezechiël 
			Gods boodschap in zich had opgenomen zei God tot hem “Mensenkind, 
			ga, begeef u naar het huis Israels en spreek tot hen met mijn 
			woorden” Ezechiël 3:4. Tegelijk waarschuwt God hem “Maar 
			het huis Israels zal naar u niet willen luisteren, omdat zij naar 
			Mij niet willen luisteren, want het gehele huis Israels heeft een 
			hard voorhoofd en een stug hart. Zie, Ik maak uw gezicht even hard 
			als het hunne, en uw voorhoofd even hard als het hunne. Als diamant, 
			harder dan steen, maak Ik uw voorhoofd; vrees hen dan niet en wees 
			niet beangst voor hun blik, want zij zijn een weerspannig geslacht. 
			Hij zeide tot mij: Mensenkind, neem al de woorden die Ik tot u 
			spreken zal, in uw hart op en hoor ze aan met uw oren. Ga, begeef u 
			naar de ballingen, uw volksgenoten, spreek tot hen en zeg hun: Zo 
			zegt de Here Here; of zij horen dan wel het nalaten” Ezechiël 
			3:7-11.
			
			In het horen van Ezechiël, hoorden de Israelieten God. Maar omdat ze 
			niet naar God willen luisteren, zullen ze ook niet naar Ezechiël 
			luisteren. Maar hij moest niet bevreesd zijn, want God zou hem 
			uitrusten zodat hij met zulke opstandige lieden zou kunnen omgaan. 
			Hij moest al Gods woorden in zich opnemen in zijn hart en ze 
			doorgeven aan de ballingen. Vaak is er de neiging om over de 
			positieve dingen te spreken, maar dat is niet altijd Gods wil. 
			Wanneer wij niet al de woorden van God verkondigen, dan falen wij in 
			onze opdracht.
			
			Maar dat betekent dat Ezechiël uit zijn comfort-zone moest komen. 
			Hij moest gaan waar hij van nature uit niet naartoe zou gaan. Hij 
			moest doen wat hij uit zichzelf niet zomaar zou doen. Hij moest 
			zichzelf verloochenen! Wat doet de angst om afgewezen te worden met 
			jouw bereidheid om Zijn woord te verkondigen? Maakt het je monddood? 
			Doet het jezelf selectief Gods Woord verkondigen? Ezechiël was 
			ontdaan door beroering in zijn geest. Hij vertoefde zeven dagen lang 
			onder de ballingen, helemaal verbijsterd (Ezechiël 3:14-15). Hij 
			moest sterk en moedig zijn en doen wat God hem had bevolen.
			
			
			Ik heb u tot wachter aangesteld 
			(Ezechiël 3:16-21)
			
			Na zeven dagen zei God Ezechiël dat Hij hem als wachter over het 
			huis van Israel had aangesteld. Hij moest hen in Gods Naam 
			waarschuwen (Ezechiël 3:16-17). Wanneer hij de goddeloze niet zou 
			waarschuwen, dan zou deze in zijn zonden sterven, maar van zijn 
			bloed zou Ezechiël rekenschap moeten geven. Maar als hij hem zou 
			waarschuwen dan zou Ezechiël zijn leven redden, ook al zou de 
			goddeloze niet luisteren (Ezechiël 3:18-19). Hetzelfde geld voor de 
			rechtvaardige die zich afkeert van de rechte weg: “omdat 
			gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij in zijn zonde sterven, en 
			met de gerechte daden die hij gedaan heeft, zal geen rekening 
			gehouden worden; maar van zijn bloed zal Ik u rekenschap vragen. 
			Maar als gij de rechtvaardige waarschuwt, opdat hij niet zondige, en 
			hij zondigt niet, dan zal hij zeker leven, want hij heeft zich laten 
			waarschuwen; en gij hebt uw leven gered” Ezechiël 3:20b-21. 
			Ezechiël moest spreken en niet zwijgen. Hij moest vertrouwen op God. 
			Hij moest handelen uit Gods kracht. Hij moest niet kijken naar zijn 
			eigen zwakheden. Hij moest zich niet laten intimideren door de 
			goddeloosheid!
			
			Dit betekent echter niet dat andere verantwoordelijkheden die God 
			heeft gegeven mogen worden verwaarloosd. De man die dagelijks gaat 
			werken om voor zijn gezin te zorgen is ook bezig met Gods werk. De 
			vrouw die het huishouden verzorgd en haar kinderen opvoed, is 
			evenveel met Gods werk bezig als Ezechiël die het woord verkondigd. 
			Deze verantwoordelijkheden mogen niet worden verwaarloosd ten koste 
			van het verkondigen van Gods Woord.
			
			
			Conclusie
			
			Als christen moeten we erkennen dat we niet altijd hebben gesproken, 
			wanneer we er de gelegenheid toe hadden. We moeten toegeven dat we 
			tekort komen aan de toewijding waarin Jezus ons is voorgegaan. Het 
			is goed wanneer we bezorgd zijn over de vraag ‘heb ik wel genoeg 
			gedaan?’. Niet dat deze vraag ons moet verlammen zodat we niets meer 
			gaan doen. Het moet ons ertoe aanzetten om meer te doen. Heb ik deze 
			week iemand aangesproken over het geloof? Heb ik iemand uitgenodigd 
			voor een bijbel studie? Hou rekening met het feit dat zelfs de meest 
			ervaren predikers worstelen met de vraag ‘heb ik genoeg gedaan’ en 
			dat ze God om vergeving vragen voor de tijden dat ze hadden kunnen 
			spreken, maar het niet hebben gedaan.
			
			Leer van Ezechiël. Hij had ontzag voor God. Hij luisterde naar God 
			en verloochende zichzelf. Hij gehoorzaamde ook de minder aangename 
			geboden van God. God hielp hem en sterkte hem. God maakte hem 
			bekwaam om zijn taak te vervullen. Jij bent trouw aan God wanneer 
			jij al de raad van God verkondigt. 
			
			
			
			![]()