Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Ga uit van mij want ik ben een zondig mens Here

Hoe kan God mij aanvaarden wanneer ik zondig ben?

Jesaja zag de Here in een visioen (Jesaja 6:1-8)

Eerder had Jesaja zesmaal een wee uitgesproken:
- Wee de hebzuchtige landeigenaren (5:8-10)
- Wee hen die smachten naar bedwelmende drank (5:11-17)
- Wee hen die verstrikt zijn in zonden (5:18-19)
- Wee hen die het goede kwaad noemen en andersom (5:20)
- Wee hen die zichzelf misleiden (5:21)
- Wee hen die gerechtigheid verdraaien (5:22-23)
Deze zes punten geven de maatschappij weer waarin Jesaja leefde en Gods oordeel daarover. Hij is als profeet door God aangesteld om Gods wil bekend te maken. Kijken wij op naar Jesaja omwille van zijn geloof of hebben we een laag beeld van hem?

Daarom zal, zoals een vuurtong stoppelen verteert en brandend stro ineenzinkt, hun wortel als molm worden en hun bloesem als stof opstuiven, omdat zij de wet van de Here der heerscharen verworpen en het woord van de Heilige Israels hebben versmaad” (5:24).
Verworpen: verachten, weigeren
Versmaad: verafschuwen

Het is daarna dat Jesaja een visioen krijgt, dit gebeurde in het sterfjaar van koning Uzzia, de koning die veel welvaart aan Israel had gebracht. Jesaja zag de Here zitten op een troon, (Johannes zegt ons dat Jesaja Jezus zag – Johannes 12:37-43).
- De zoom (slip van kleed) vulde de tempel (6:1).
- Serafs stonden boven de Here (seraf: majestueuze wezens) (6:2)
- “
En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol” 5:3. De Here is absoluut heilig, afgezonderd, ver verwijderd van zonde en onreinheid.
- De dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.

Jesaja’s reactie op hetgeen hij zag
Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien” 6:5.
In de aanwezigheid van Gods heiligheid zegt Jesaja dat hij ten onder gaat, di verloren gaan, gedoemd om te sterven.
Is het goed wanneer iemand zegt ‘wee mij’.
Wat veroorzaakte deze houding bij hem?
Hij wordt bewust van zijn eigen zondigheid:
- hij zegt dat hij een man is die onreine lippen heeft
- en dat hij woont te midden van een volk dat onrein van lippen is
- en omdat hij de Koning der Koningen heeft gezien.
Zelfs een groot man als Jesaja beseft dat hij onrein is wanneer hij in Gods aanwezigheid is.
Vgl Ezechiël 1:28; Daniël 10:5-10; Openbaring 1:17.

De verzoening van zijn zonden
Op deze wanhoopskreet van de profeet, die zich ten volle bewust is van zijn eigen zondigheid in Gods aanwezigheid, vloog één der serafs naar hem toe met een gloeiende kool en raakte daarmee zijn mond aan (6:6).
Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend” 6:7.

Zonde en ongerechtigheden moeten worden weggenomen. Alleen God kan deze vergeven!

Het is dan dat Jesaja klaar is om God te dienen (6:8)

Petrus en Jezus (Lukas 5:1-11)

De vissers hadden heel de nacht gewerkt zonder iets te vangen, ze waren hun netten aan het spoelen (5:2).
Jezus ging in Simons boot en vroeg hem om niet ver van de oever te gaan. Hij leerde de schare vanuit het schip (5:3)
Toen Hij gedaan had met spreken zei Hij tegen Simon “
Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen” 5:4.
Simon zei “
Meester, de gehele nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zal ik de netten uitzetten” 5:5.
Petrus’ ervaring en kennis zeiden dat het niet verstandig was om na een hele nacht vruchteloos te hebben gewerkt, nu nog eens te gaan proberen. Zijn geloof in Jezus’ Woord was niet groot, maar hij had een geest van gehoorzaamheid.
Stel voor, een timmerman (Markus 6:3) die tegen een visser zegt hoe hij zijn werk moet doen?
Wat zou er in Simons hoofd zijn omgegaan?

En toen zij gehoor hadden gegeven aan Jezus’ Woord haalden zij een grote menigte vissen binnen en hun netten dreigden te scheuren (5:6). Zij vulden beide schepen tot zinkens toe (5:7).

Toen Simon Petrus dit zag, viel hij neder aan de knieen van Jezus en zeide: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here. Want verbazing had hem en allen, die bij hem waren, aangegrepen over de vangst der vissen, welke zij gevangen hadden; evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult gij mensen vangen” 5:8-11.

Petrus’ werd beschaamd en bevreesd wanneer Hij geconfronteerd werd met de Heilige Israels. Het deed hem beseffen dat hij een zondig mens was en het niet waard was om in Jezus’ nabijheid te zijn. Dit besef deed hem Jezus aanbidden en maakte dat Hij Jezus volgde waarheen Hij hem zou leiden!


Conclusie

Pas wanneer een mens beseft hoe zondig hij is tegenover de Heilig God kan hij vergeven worden van zijn zonden en bruikbaar worden in Zijn dienst. Omdat God rechtvaardig is, moeten onze zonden worden bestraft, maar omdat God ook liefde is, heeft Hij voorzien in een zoenmiddel. Hij heeft Jezus gezonden om de straf van onze zonden te dragen. Romeinen 3:21-26.

Heb dezelfde houding als Jesaja en Petrus!
2 Korintiërs 6:14-7:1.

Vorige