Gemeente van Christus
			Iemand die behouden werd door het bloed van Jezus kan zo zondigen dat 
			deze persoon zijn redding verliest. Dat was de conclusie die we 
			konden trekken uit de vorige les ‘hun geloof heeft schipbreuk 
			geleden’. De christen heeft niet de vrijheid om in zonde te blijven 
			leven omdat hij onder genade leeft, zoals Paulus zegt “Wat 
			zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de 
			genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der 
			zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Romeinen 6:1-2. De 
			Tessalonissenzen kregen de waarschuwing “Laat 
			niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval 
			komen” 2 Tessalonissenzen 2:3a (vgl Jakobus 5:19-20). Als het 
			dus mogelijk is dat een christen kan afvallen van het geloof, welke 
			zekerheid heeft de gelovige dan? Hoe kan iemand niet geloven in 
			‘eens gered, altijd gered’ en toch enige zekerheid hebben?
			
			
			De zekerheid van Abrahams geloof
			
			Abraham is een vader van allen die uit geloof zijn. Wanneer we het 
			geloof van Abraham hebben, dan kunnen we ook de zekerheid koesteren 
			die Abraham had. Over hem staat er geschreven: “Tot 
			een vader van vele volken heb Ik u gesteld. Voor het aangezicht van 
			die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet 
			zijnde tot aanzijn roept. En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, 
			dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd 
			was: Zo zal uw nageslacht zijn. En zonder te verflauwen in het 
			geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, 
			daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara’s moederschoot 
			was gestorven; maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld 
			door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode 
			eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij 
			beloofd had ook te volbrengen. Daarom ook werd het hem gerekend tot 
			gerechtigheid” Romeinen 4:17-22. Abrahams geloof was groot en 
			sterk. God sprak over de belofte aan Abraham alsof het al was 
			gebeurd wanneer Hij zegt “Tot een vader 
			van vele volken heb Ik u gesteld”. God zag hem al als een 
			vader van velen honderden jaren voordat het zover was. Maar Abraham 
			had een probleem en dat probleem was dat Sara al vele jaren geen 
			kinderen kon krijgen. Het was tegen alle hoop in om daarom op hun 
			hoge leeftijd nog kinderen te krijgen. Maar Abraham verflauwde niet 
			in zijn geloof, hij bleef overtuigd van Gods belofte. Hij vertrouwde 
			op Zijn Woord en twijfelde niet door ongeloof! Abraham werd in 
			tegendeel versterkt in zijn geloof en was er honderd procent van 
			overtuigd dat God bij machte was te volbrengen wat Hij belooft.
			
			“Het geloof nu is de zekerheid der 
			dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet” 
			Hebreeën 11:1. 
			
			Abraham kon niet anders dan door geloof hopen op Gods belofte, het 
			was immers onnatuurlijk dat een vrouw was zo hoge leeftijd nog 
			kinderen kon krijgen. God opende de moederschoot van Sara zodat zij 
			zwanger werd van Abraham. Wanneer Abraham jaren later op het punt 
			staat Isaac te offeren was zijn vertrouwen in God nog steeds even 
			groot. “Door het geloof heeft Abraham, 
			toen hij verzocht werd, Isaak ten offer gebracht, en hij, die de 
			beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren, hij, tot wie 
			gezegd was: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Hij 
			heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te 
			wekken” Hebreeën 11:17-18. Abraham geloofde dat God bij 
			machte was om Isaac terug uit de doden op te wekken. God had hem 
			immers beloofd een vader van vele volken te maken.
			
			“Door het geloof is Abraham, toen hij 
			geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij 
			ter erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij 
			komen zou” (Hebreeën 11:8). Abrahams geloof was niet in zijn 
			eigen kunnen, noch in zijn eigen wijsheid, maar in het Woord van 
			God. Zijn geloof werd bepaald door wat God zei. Hij leefde in 
			gehoorzaamheid naar Gods beloften. Het is dit geloof dat Abraham 
			rechtvaardigde. Abrahams geloof was dus een gehoorzaam geloof. Hij 
			luisterde naar God, deed wat Hij gebood en vertrouwde op Zijn 
			belofte! Zij die op die wijze geloven kunnen in dezelfde 
			verzekerdheid met God wandelen! “Zo is 
			dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van 
			Christus” Romeinen 10:17. God heeft nooit belooft om 
			ongelovigen en opstandige christenen te behouden. Hij heeft wel 
			belooft om hen die geloven door het Woord van Christus, te behouden 
			(Markus 16:15-16; Matteus 28:18-20; Handelingen 2:38). Zonder dit 
			geloof is het onmogelijk om God welgevallig te zijn (Hebreeën 11:6),
			
			
			
			
			Niemand kan ze uit Mijn hand roven
			
			“Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik 
			ken ze en zij volgen Mij, en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen 
			voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit 
			mijn hand roven. Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te 
			boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders” 
			Johannes 10:27-29. Jezus is de goede herder die Zijn leven inzet 
			voor Zijn schapen (Johannes 10:11-13), Hij kent Zijn schapen en Zijn 
			schapen kennen Hem op dezelfde wijze zoals de Vader en de Zoon 
			elkaar kennen (Johannes 10:14-15). Deze relatie werd gekenmerkt door 
			een vrijwillige en nederige onderwerping van de Zoon aan de Vader 
			(Johannes 4:34) en een liefde en voorbeeldfunctie van de Vader naar 
			de Zoon (Johannes 5:20). 
			Jezus sprak deze woorden tot Joden die niet geloofden omdat ze niet 
			tot Zijn schapen behoorden (Johannes 10:25-26). Het is op deze 
			woorden dat Jezus verdergaat dat Zijn schapen gekenmerkt worden door 
			het luisteren naar Zijn stem. Ze volgen Jezus en daarom geeft Jezus 
			hen eeuwig leven en de zekerheid dat ze niet verloren zullen gaan en 
			niemand zal deze schaapjes uit Zijn hand kunnen roven! Hoe mooi en 
			geruststellend zijn deze woorden niet voor de schapen! 
			
			Wie zijn de schapen die de Zoon kennen?
			Het zijn christenen die niet meer in de duisternis wandelen, maar 
			die in het licht wandelen zoals God het wil. Het zijn christenen 
			wiens zonden gereinigd worden door het bloed van Jezus. Het zijn zij 
			die hun zonden blijven belijden omdat ze weten dat God getrouw en 
			rechtvaardig is om de zonden te vergeven (vgl 1 Johannes 1:6-9). 
			Deze mensen zijn dus te herkennen. Johannes zegt: “En 
			hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden 
			bewaren. Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een 
			leugenaar en in die is de waarheid niet; maar wie zijn woord 
			bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hieraan 
			onderkennen wij, dat wij in Hem zijn. Wie zegt, dat hij in Hem 
			blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft” 
			1 Johannes 2:3-6.
			
			Stel uzelf deze vraag: ‘kunnen 
			wij in Christus blijven, zonder te wandelen zoals Hij gewandeld 
			heeft?’.
			
			
			Wie of wat zal ons scheiden van de 
			liefde van Christus?
			
			“Want ik ben verzekerd, dat noch dood 
			noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, 
			noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons 
			zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, 
			onze Here” Romeinen 8:38. Paulus koesterde een diep 
			vertrouwen dat noch dood of leven, noch engelen of machten, noch 
			heden of toekomst, noch hoogte of diepte, noch welk schepsel dan ook 
			de christen zal kunnen scheiden van de liefde Gods. Eerder stelde 
			hij de vraag: “Wat zullen wij dan van 
			deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe 
			zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons 
			allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? 
			Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die 
			rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, 
			wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor 
			ons pleit. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? 
			Verdrukking of benauwdheid of vervolging of honger, of naaktheid, of 
			gevaar, of het zwaard?” Romeinen 8:31-35. Paulus koesterde 
			dit diepe vertrouwen in de liefde van Christus. Hij was er gerust in 
			dat er niets of niemand was die de christen zou kunnen scheiden van 
			God. Hij zegt immers “Als God voor ons 
			is, wie zal tegen ons zijn?”.
			
			Deze woorden betekenen echter niet dat je zoveel kan zondigen en 
			ongehoorzaam zijn zoals je wil als christen omdat er niets is wat je 
			kan scheiden van God. De voorwaarde tot deze zekerheid wordt 
			gekenmerkt door “Als God voor ons is”. Aan de Filippenzen zegt Paulus “wat 
			u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien 
			hebt, breng dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn” 
			(4:9). Een christen moet de leer van Jezus en Zijn apostelen in 
			toepassing brengen als ze willen dat God met hen is. Aan de 
			Korintiërs zegt hij “Overigens, 
			broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u vermanen, 
			weest eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes 
			zal met u zijn” 2 Korintiërs 3:11. Een christen moet ook blij 
			zijn, zich laten terechtwijzen en vermanen, eensgezind zijn en vrede 
			houden als ze willen dat God met hen is. Het zijn nu net deze dingen 
			waarvan we in de vorige les zagen dat wanneer men weerspannig wordt 
			en opzettelijk gaat zondigen er geen offer meer voor de zonden 
			overblijft. Het gevaar om van Christus gescheiden te worden, komt 
			dus niet vanbuiten maar vanbinnen. De christen die niet meer 
			luistert naar de woorden van Jezus en Zijn apostelen, veroorzaakt 
			dat God niet met hem is. Paulus leefde wel in volkomen 
			gehoorzaamheid aan Christus en kon daarom dat diep vertrouwen 
			koesteren. Paulus zegt daarover “Ik maak 
			u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij 
			ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat, 
			waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zo vasthoudt, 
			als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt 
			gekomen zijn” 1 Korintiërs 15:1-2.
			
			
			Conclusie
			
			1 Korintiërs 9:24-27.