De goede en de slechte belijdenis
“
Strijd de goede strijd des
geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de
goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen. Ik beveel voor
God, die alle leven wekt, en voor Christus Jezus, die de goede
belijdenis voor Pontius Pilatus betuigd heeft, dat gij dit gebod
onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze
Here Jezus Christus,” 1 Timoteus 6:12-14.
Belijden: geloofsbekentenis, erkennen van wat men gelooft
“Een ieder dan, die Mij
belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor mijn
Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor
de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader, die in de
hemelen is” Matteus 10:32-33.
De goede belijdenis
a) “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is” (Handelingen
8:26-40).
Filippus predikte Jezus aan de kamerling nadat deze hem de weg had
gevraagd (8:31,35).
Toen zij bij een water kwamen vroeg de kamerling wat ertegen was om
gedoopt te worden (8:36).
Filippus antwoordde hem “Indien
gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde
en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is”
8:37.
Als gevolg van zijn belijdenis dat Jezus de Zoon van God is,
daalden beiden af in het water en Filippus doopte hem.
b) Alleen belijden resulteerde niet in de vergeving van zonden
(Handelingen 9:1-18; 22:1-16)
Jezus verscheen aan Saul en vroeg hem waarom hij Hem vervolgde
(9:4-5)
Jezus zegt hem om naar Damascus te gaan waar hem gezegd zou worden
wat hij moest doen (9:6)
Saul werd naar Damascus gebracht en kon 3 dagen lang niet zien, hij
at en dronk niet (9:9)
Ananias krijgt de opdracht om naar Saul te gaan, hij zou hem
biddende vinden (9:10-11)
Ananias moest hem de handen opleggen opdat hij weer kon zien (9:12)
Paulus zegt hierover: hij “kwam
tot mij, ging bij mij staan en zeide tot mij: Saul, broeder, word
weer ziende! En op hetzelfde ogenblik werd ik weer ziende en zag hem”
22:13.
Ananias vertelt Saul dat God hem heeft voorbestemd om zijn wil te
leren kennen (22:14-15)
“En nu, wat aarzelt gij nog?
Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van
zijn naam” 22:16.
Aanroepen: iemands hulp inroepen
Na 3 dagen lang te bidden en te vasten waren Sauls zonden nog
niet vergeven, Ananias vertelt hem om zich te laten dopen en zijn
zonden af te wassen onder aanroeping van Zijn naam.
c) Saulus verkondigde dat Jezus de Zoon van God is (Handelingen
9:19-25)
Toen Saulus enige dagen bij de discipelen in Damascus was
verkondigde hij terstond in de synagogen dat Jezus de Zoon van God
is (9:19)
Allen die het hoorden stonden verbaasd over Saulus’ belijdenis
(9:20)
Verbaasd: verward, buiten zichzelf zijn.
Saulus trad steeds krachtiger op en bewees dat Jezus de Christus is
(9:22)
De Joden beraamden een plan om hem te vermoorden (9:23-25)
Nadat Saulus de vergeving van zijn zonden had ontvangen, beleed
hij onmiddellijk dat Jezus de Zoon van God is en aanvaardde het
lijden in Zijn Naam.
d) Zij kwamen hun schuld belijden (Handelingen 19:8-20)
Paulus ging in Efeze naar de synagoge en sprak 3 maanden lang
vrijmoedig om de mensen door besprekingen te overtuigen van het
Koninkrijk Gods (19:8)
Vrijmoedig: blij vertrouwen hebben, verzekerdheid tonen
Besprekingen: spreken met iemand, argumenteren, discussiëren
Sommigen bleven verhard en ongehoorzaam en bleven kwaad spreken van
de weg van Christus. Paulus zonder daarom zijn discipelen af en
hield dagelijks besprekingen in een school (19:9)
Verhard: weerspannig, onhandelbaar, koppig
Ongehoorzaam: zich niet laten overtuigen, niet volgzaam zijn,
geloof en gehoorzaamheid weigeren
Dit duurde twee jaar totdat allen in Asia het Woord des Heren
hoorden (19:10)
Paulus deed buitengewone krachten door de handen van Paulus (19:11)
Toen sommige Joodse geestenbezweerders boze geesten probeerden te
bezweren in de naam van Jezus die door Paulus werd gepredikt, werden
zij overweldigd door de mens in wie de boze geest was (19:13-16)
Dit werd bekend aan allen te Efeze en vrees overviel hen allen en
Jezus’ Naam werd grootgemaakt (19:17)
Vrees: angst
Grootgemaakt: groot geacht, verheerlijkt, lof ontvangen
“en velen van hen, die gelovig
geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij
bedreven hadden” 19:18.
Schuld belijden: schuld openlijk erkennen
Uitspreken: bekennen
“En enigen van degenen, die
toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en
verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde
ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken. Zo wies
het woord des Heren krachtig en het werd sterker”
19:19-20.
Bedenk welke gevolgen deze openlijke belijdenis had voor hun
alledaagse leven.
Paulus sprak op een redelijke en verstaanbare wijze dat alle
mensen zich moesten bekeren van hun zonden tot God. Hij nam afstand
van hen die weerspannig waren tegenover het evangelie en richtte
zich tot hen die wel wilden luisteren. Zij die gelovig waren
geworden, kwamen hun schuld openlijk belijden en vertelden wat ze
hadden gedaan omdat ze na het voorval van de geestenbezweerders pas
ten volle beseften wie Jezus werkelijk is! Iedereen was getuige hoe
zij zich hiervan bekeerden.
De slechte belijdenis
a) Zij kwamen er niet voor uit (Johannes 12:42-43)
Velen uit de overste der Joden geloofden in Jezus, maar kwamen er
niet voor uit om niet uit de synagogen te worden verbannen (12:42)
Uitkomen: belijden, openlijk verklaren dat men iemand eert
Ze waren meer op de eer van mensen gesteld dan op de eer van God
(12:43)
b) De verloochening met hun werken (Titus 1:16)
“Zij belijden wel, dat zij God
kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij
verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk”
1:16.
Werken: daden, handelingen
Verloochenen: ontkennen, niet aanvaarden, verwerpen
Verfoeilijk: afschuwelijk
Niet deugen: slecht, onbruikbaar, ongeschikt voor
Conclusie:
“laten wij toetreden met een
waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart,
dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een
lichaam, dat gewassen is met zuiver water. Laten wij de belijdenis
van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd
heeft, is getrouw” Hebreeën 10:22-23.
“Wie overwint, zal aldus
bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins
uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden
voor mijn Vader en voor zijn engelen”
Openbaring 3:5.