Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 9

In de achtste les zagen we hoe de schrijver uiteen zetten hoe Abraham tienden aan de koning en priester Melchisedek gaf. Dit laat zien dat Abraham de mindere van hem was. Het priesterambt van Melchisedek was er voor de wet van Mozes waardoor zelfs Levi door Abraham was onderworpen aan het tiendrecht van Melchisedek. Dat moet de lezer duidelijk maken dat het Levitische priesterschap het volmaakte niet heeft gebracht omdat het nodig was dat er een andere priester opstond. Christus was naar de ordening van Melchisedek. Naar zijn beeld is Christus een priester in eeuwigheid waardoor Hij hen, die door Hem tot God gaan, volkomen kan behouden.

Jezus, de hogepriester van het Nieuwe Verbond

De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. Want iedere hogepriester treedt op om gaven en offers te brengen, en om die reden was het noodzakelijk, dat ook deze iets had om te offeren. Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er hier reeds zijn om volgens de wet de gaven te offeren. Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg” Hebreeën 8:1-5.

De hoofdzaak van het schrijven van de brief aan de Hebreeën brief is het hogepriesterschap van Christus. De reden waarom hij schrijft wat hij schrijft is om hen te laten zien dat Jezus niet alleen hogepriester is, maar zelfs de beste hogepriester is die een mens maar zou kunnen hebben. Daarom dat hij hen eerder in de brief zei: “Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus” Hebreeën 3:1 (vgl Hebreeën 2:17; 4:14-15; 5:1,5,10; 6:20; 7:26-28;9:7,11,25; 12:11). Jezus vervult Zijn priesterschap niet in een tabernakel die door mensen is gemaakt, maar in de ware tabernakel, de hemel. Daar zit Hij aan de rechterzijde van de troon van de majesteit (vgl Hebreeën 1:3; 12:2). Het was dus nodig dat Jezus niet op aarde bleef na Zijn opstanding, maar dat Hij naar de hemel ging om Zijn rol als hogepriesters te kunnen vervullen (vgl Handelingen 1:11).

Iedere hogepriesters die onder het Oude Verbond tot God naderde, deed dat om gaven en offers te brengen voor Gods aangezicht. Dit argument maakte schrijver eerder in zijn brief (5:1). Het was daarom ook nodig dat Christus iets had om te offeren, Zichzelf (7:27). Jezus heeft Zijn eigen lichaam geofferd voor de verzoening van de zonden (9:14-15; 10:10).

Verdergaand op de gedachten van 8:2 wordt nu duidelijk gemaakt dat als Christus op de aarde zou zijn gebleven, Hij nog niet eens een priester zou kunnen zijn. Er waren er reeds op aarde die waren aangesteld om volgens de wet gaven te offeren. Deze wet verbood Jezus om priester op aarde te worden (7:13-14; vgl Numeri 3:10). Maar nu Christus in de hemel is, kan Hij perfect hogepriester zijn van de hemelse tabernakel. Immers, de priesters van het Oude Verbond verrichten hun dienst op aarde bij een afbeelding en schaduw van het hemelse (vgl Hebreeën 10:1; Kolossenzen 2:16-17). Hun aardse dienst is dus van een mindere waarde als de hemelse dienst van Christus. Hun aardse tabernakel was slechts een fysieke, aardse afbeelding van het hemelse. Het was Mozes die een Godsspraak kreeg om de tabernakel gereed te maken. God liet hem op de berg een voorbeeld zien van wat hij precies moest maken. “En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen. Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei” Exodus 25:8-9 (vgl Exodus 25:40; 26:30; Numeri 8:4; Handelingen 7:44).

Jezus, de middelaar van een beter verbond

Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede” Hebreeën 8:6-7.

Het priesterschap van Christus’ is zoveel meer en belangrijker dan de dienst van het Levitische priesterschap. Daaruit vloeit ook het feit dat Hij de middelaar is van een beter verbond dan het Oude verbond, waarvan Mozes de middelaar was (vgl Galaten 3:19-20). We zagen eerder al dat Christus meer is dan Mozes (Hebreeën 3:1-6). De rechtskracht van het betere verbond berust op betere beloften. Het opent de deur naar een relatie met God voor Jood en Griek, het vergeeft de zonden en geeft de belofte van eeuwig leven in het nieuwe Jeruzalem (vgl 1 Timoteus 2:3-6). Als het eerste verbond onberispelijk zou zijn geweest, dan zou God geen plaats hebben gezocht voor een tweede. Het feit dat God bij monde van Jeremia profeteert dat er een tweede verbond zou komen, leert ons dat het Oude Verbond eens zou worden vervangen.

Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israels en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen, niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd, spreekt de Here. Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israels na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. En niet langer zullen zij een ieder zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken” Hebreeën 8:8-12.

God berispt Israel door bij monde van de profeet Jeremia te zeggen dat er dagen komen (vgl Hebreeën 1:1) dat Hij met het huis van Israel en Juda een nieuw verbond tot stand zou gaan brengen (Jeremia 31-31-34). Doordat Hij het volk berispt, maakt God duidelijk dat er iets mis is met hen aan wie het Oude Verbond werd gegeven. Zij zagen niet in dat de oudtestamentische rituelen bepalingen waren die werden opgelegd tot de tijd van het herstel (Hebreeën 9:10). Toch waren zij enkel maar bezorgd in het vervullen van de bepalingen en niet wat de wet van hen maakte en waar de wet op doelde. De wet maakte hen schuldig tegenover God zonder een mogelijkheid tot kwijtschelding van hun zonden waardoor ze niet tot God konden naderen (Hebreeën 7:18-19). Daarom zou het Nieuwe Verbond niet zijn zoals het verbond dat God met hun vaderen maakte ten dage dat Hij hen bij hun hand nam en hen uit Egypte leidde. Aan dat verbond hebben zij zich niet gehouden en God heeft Zich daarom niet meer om hen bekommerd. God beschouwde Israel als opstandige zondaren. Hij liet het toe dat ze in ballingschap werden gevoerd en dat Jeruzalem en de tempel in puin werden gelegd. Het boek Jeremia vertelt ons dan ook het verhaal van de laatste dagen van het zuidelijke rijk Juda voordat zij worden weggevoerd naar Babylonië vanwege hun zonden. Omdat hun schuld zo groot was, zocht God plaats voor een Nieuw Verbond.

Dit Nieuwe Verbond waarmee God Zich zou verbinden met het huis van Israel na de dagen van bestraffing, was dat Hij Zijn wetten in hun verstand zou leggen en in hun harten zou schrijven. Dit is een eerste kernmerk van het Nieuwe Verbond. De Oude Wet werd op stenen tafelen geschreven (Exodus 31:18), de Nieuwe Wet zou in hun verstand worden gelegd en op hun harten worden geschreven. Dit geeft een beeld dat ze nu God zouden gehoorzamen met hun harten, voortkomend uit liefde en trouw aan God. Het hart en het verstand zijn twee basiselementen voor een gelovige om een relatie met God te hebben. Het ene kan niet zonder het andere. Sommige willen van God houden met het verstand zonder het hart. Anderen willen van God houden met het hart zonder het verstand. Beiden zijn verkeerd! Het hart moet Gods liefde kennen en het verstand moet Gods wet kennen (vgl Ezechiël 36:16-32). Dit is wat God wil. Dit is wat Hij altijd voor ogen heeft gehad, nl om een relatie te hebben met Zijn volk (vgl 1 Petrus 2:9; 2 Korintiërs 6:16-18). Hij zou hen tot een God zijn en zij zullen Zijn volk zijn.

God gaf een gelijkaardige belofte aan Israel toen Hij het eerste verbond met hen sloot (Exodus 19:5; 6:7), maar Israel heeft dat verbond verbroken (Ezechiël 23). Het oude verbond werd gesloten met het volk Israel, en hun fysiek land en alle instellingen en bepalingen waren daarvan een getuigenis. Het was een uiterlijke wet.  Het nieuwe verbond is een verbond dat met een ander Israel is gesloten, nl met hen die de wetten van het nieuwe verbond een onderdeel van het persoonlijkheid maken. Ze laten Gods wet bepalen wat ze doen, hoe ze het doen en waarom ze het doen. Het is een deel van hun identiteit. Paulus zegt het zo “Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn, door onze dienst opgesteld, niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten” 2 Korintiërs 3:2-3.

Mensen die zo leven moeten niet meer tegen hun medeburger of hun broeder zeggen dat ze God moeten leren kennen. Het tweede kenmerk van het Nieuwe Verbond zegt ons dat allen die onder dat verbond leven God kennen, van de kleinste tot de grootste. Dit kennen is niet slechts een besef van God hebben, maar het kennen van God door de relatie die hij met Hem heeft. Het is een zekerheid die men heeft gekregen door het geloof in de dingen die ons zijn overgeleverd door Jezus en Zijn apostelen (1 Johannes 2:20,24-25).

Het derde kenmerk van het Nieuwe Verbond is dat God hun ongerechtigheden en zonden niet meer zou gedenken. Want het hebben van deze bijzondere relatie met God kan niet plaatsvinden zolang de zonden nog in de weg staan (Jesaja 59:1-2). Daarom is het nodig dat God de zonden vergeeft. Deze vergeving is gebaseerd op Gods genade en niet op het volkomen van de wet van Mozes waartoe niemand in staat was (Johannes 1:17; Handelingen 15:10;). De wet van Mozes kon de zonden niet vergeven (Hebreeën 10:1-4; Galaten 2:16-17; 3:24). Door Christus’ offer is de weg tot vergeving van zonden vrijgemaakt. God houdt de vergeven zonden niet meer tegen de mens aan wie ze vergeven zijn (vgl Psalm 103).

Conclusie

Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning” Hebreeën 8:13.

Wanneer God bij monde van Jeremia sprak van een nieuw verbond, dan heeft dat als gevold dat Hij daarmee het eerste verouderd verklaart. Door het eerste verouderd te verklaren, maakt dat het niet lang meer duurt dat het zou worden vervangen door een nieuw en beter verbond. Dit is er gekomen door Christus. Hij heeft de oude wet aan het kruis genageld (Kolossenzen 2:14).  De letters op stenen gegrift waren een bediening des doods die moest verdwijnen om plaats te maken voor de bediening van de Geest (2 Korintiërs 3:5-18).



Vorige