Gemeente van Christus Houthalen Oost
In de zesde les zagen we dat de schrijver zijn derde waarschuwing
verder uitwerkte. Ze moesten het eerste onderwijs over Christus
laten rusten en zich richten tot het volkomene, de geestelijke
volwassenheid. Ze moesten beseffen dat mensen die eens christen zijn
geworden en daarna afvallen, onmogelijk opnieuw tot bekering kunnen
worden gebracht. Het ware alsof zij Christus opnieuw kruisigen en
Zijn offer tot een bespotting maken. Zulken zijn niet ver van de
vervloeking die uitloopt op de verbranding.
De Hebreeën waren nog niet voorbij het
punt dat herstel niet meer mogelijk was
“Maar wat u betreft, geliefden, ook al
spreken wij zo, wij zijn overtuigd van iets beters, waaraan uw heil
hangt. Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten
en de liefde, die gij voor zijn naam getoond hebt door de diensten,
welke gij de heiligen bewezen hebt en nog bewijst. Maar het is onze
begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de
verwezenlijking der hoop tot het einde toe, opdat gij niet traag
wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld
de beloften beerven” Hebreeën 6:9-12.
Na hen te hebben gewaarschuwd wat de gevolgen zijn van het
voortbrengen van doornen en distelen, laat de schrijver hen nu weten
dat hij ervan overtuigd is dat ze de waarschuwingen ter harte zullen
nemen. Hij spreekt hen aan als geliefden, waaruit duidelijk moet
worden dat zijn strenge woorden worden gesproken uit liefde en
bezorgdheid voor hun geestelijk welzijn. De schrijver en zij die bij
hem waren, waren ervan overtuigd dat de Hebreeën een beter
vooruitzicht hadden dan de vervloeking. God is niet onrechtvaardig
dat Hij zou vergeten welk werk en welke liefde zij voor Zijn naam
reeds hebben getoond. Hun werk en liefde was zichtbaar door de
dienstbaarheid die zij aan de heiligen hadden bewezen en nog steeds
bewezen (vgl Matteus 25:31-46; 1 Johannes 4:19-21; Handelingen
2:44-46; 4:32-37; 5:1-11; 6:1-8). Zij brachten dus goede vruchten
voort. Toch konden ze zich niet berusten op hetgeen ze in het
verleden hadden gedaan.
De schrijver roept ieder van hen op om diezelfde ijver te blijven
betonen. Ze moesten de hoop tot het einde vasthouden om het beloofde
te verkrijgen (vgl Hebreeën 10:36). Als ze de hoop niet zouden
vasthouden, dan resulteert dat in traagheid. En ipv traag te zijn,
moeten ze navolgers zijn van hen die door geloof en geduld de
beloften beërven (vgl 1 Tessalonissenzen 1:6; 2:14).
De hoop is een anker voor de ziel,
veilig en vast
“Want toen God aan Abraham zijn belofte
deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij
Zichzelf, zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u
vermeerderen. En zo, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde
verkregen” Hebreeën 6-13-15.
Na hen te hebben gezegd dat ze navolgers moeten zijn van hen die
door geloof en geduld de beloften beërven, haalt hij het voorbeeld
van Abraham aan. God deed aan Abraham een belofte en bekrachtigde
die belofte met een eed. Maar gezien er niemand groter is dan God
zelf, zwoer Hij bij Zichzelf. Daaruit blijkt het onveranderlijke van
wat God beloofde, maw het zou zo zijn. De belofte aan Abraham was
drieledig (Genesis 22:16-18), waarvan Abraham niet alles heeft zien
vervuld worden (vgl Hebreeën 11:8-13). Abraham heeft zien vervuld
worden dat God hem een nageslacht gaf. Hij moest vijfentwintig jaar
wachten vooraleer hij zijn zoon kreeg op honderjarige leefttijd. Na
Isaak moest hij wachten tot hij honderdzestig jaar oud was voor hij
zijn kleinkinderen Ezau en Jakob te zien kreeg (Genesis 25:26),
slechts vijftien jaar voor zijn dood (Genesis 25:7). Daarom kunnen
we zeggen dat Abraham geduldig bleef wachten op Gods belofte van een
nageslacht. En hij werd daarin gezegend.
Abraham was geen getuige van hoe Jozua de twaalf stammen van Israel
in het beloofde land bracht. Ook was Abraham geen getuige van de
komst van de Christus (vgl Galaten 3:16) en de christenen die het
nageslacht van Abraham zijn (Romeinen 4:13,16).
“Want mensen zweren bij wie hoger is, en
de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak.
Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen
der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken,
Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen,
waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die tot Hem de
toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om
de hoop te grijpen, die voor ons ligt” Hebreeën 6:16-18.
Verdergaand op de gedachte dat God bij Zichzelf zwoer, legt de
schrijver uit dat mensen zweren bij wie hoger is (vgl Genesis
14:21-23; 21:23; 24:3). De eed die ze dan afleggen dient dan als
bekrachtiging van het gezworene zodat alle tegenspraak gestopt wordt
(vgl Exodus 22:10-11; Matteus 5:33-37; 23:16-22). Daarom heeft God
Zich onder een eed verbonden, omdat hij aan de erfgenamen van de
belofte, het onveranderlijke van zijn wil duidelijk wilde maken. God
verandert zijn belofte niet (vgl Maleachi 3:6).
Gods belofte en de eed die Hij daarbij uitsprak zijn twee
onveranderlijke dingen gezien God niet kan liegen. Dat moet voor ons
christenen, die tot God de toevlucht hebben genomen, een krachtige
aansporing zijn om de hoop te grijpen die voor ons ligt. Hoop is het
antwoord voor de discipelen die traag geworden zijn (Hebreeën 3:6;
6:11; 7:19; 10:23)
“Haar hebben wij als een anker der ziel,
dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel,
waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de
ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid”
Hebreeën 6:19-20.
Deze hoop is als een anker van de ziel. Deze hoop is veilig en vast,
net zozeer als een schip veilig en vast ligt wanneer het anker is
uitgeworpen. De hoop van een christen reikt tot binnen het
voorhangsel, waar Christus ons als voorloper is binnengegaan. De
schrijver gaat deze gedachte gebruiken om zijn volgende punt over
Melchisedek in te leiden. Het voorhangsel is het gordijn dat het
Heilige scheidde van het Heilige der Heilige (Exodus 26:31-35). Dit
voorhangsel scheurde toen Jezus stierf (Matteus 27:51). Enkel de
hogepriester mocht het Heilige der Heilige binnengaan op de
verzoendag (Leviticus 16). Maar Jezus is niet slechts het Heilige
der Heilige binnengegaan, Hij is
genaderd tot Gods troon (Hebreeën 1:3) om hogepriester te
worden in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. Hij is ons
voorgegaan naar de Vader en de christenen zullen Hem volgen.