Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 7

In de zesde les zagen we dat de schrijver zijn derde waarschuwing verder uitwerkte. Ze moesten het eerste onderwijs over Christus laten rusten en zich richten tot het volkomene, de geestelijke volwassenheid. Ze moesten beseffen dat mensen die eens christen zijn geworden en daarna afvallen, onmogelijk opnieuw tot bekering kunnen worden gebracht. Het ware alsof zij Christus opnieuw kruisigen en Zijn offer tot een bespotting maken. Zulken zijn niet ver van de vervloeking die uitloopt op de verbranding.

De Hebreeën waren nog niet voorbij het punt dat herstel niet meer mogelijk was

Maar wat u betreft, geliefden, ook al spreken wij zo, wij zijn overtuigd van iets beters, waaraan uw heil hangt. Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor zijn naam getoond hebt door de diensten, welke gij de heiligen bewezen hebt en nog bewijst. Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beerven” Hebreeën 6:9-12.

Na hen te hebben gewaarschuwd wat de gevolgen zijn van het voortbrengen van doornen en distelen, laat de schrijver hen nu weten dat hij ervan overtuigd is dat ze de waarschuwingen ter harte zullen nemen. Hij spreekt hen aan als geliefden, waaruit duidelijk moet worden dat zijn strenge woorden worden gesproken uit liefde en bezorgdheid voor hun geestelijk welzijn. De schrijver en zij die bij hem waren, waren ervan overtuigd dat de Hebreeën een beter vooruitzicht hadden dan de vervloeking. God is niet onrechtvaardig dat Hij zou vergeten welk werk en welke liefde zij voor Zijn naam reeds hebben getoond. Hun werk en liefde was zichtbaar door de dienstbaarheid die zij aan de heiligen hadden bewezen en nog steeds bewezen (vgl Matteus 25:31-46; 1 Johannes 4:19-21; Handelingen 2:44-46; 4:32-37; 5:1-11; 6:1-8). Zij brachten dus goede vruchten voort. Toch konden ze zich niet berusten op hetgeen ze in het verleden hadden gedaan.

De schrijver roept ieder van hen op om diezelfde ijver te blijven betonen. Ze moesten de hoop tot het einde vasthouden om het beloofde te verkrijgen (vgl Hebreeën 10:36). Als ze de hoop niet zouden vasthouden, dan resulteert dat in traagheid. En ipv traag te zijn, moeten ze navolgers zijn van hen die door geloof en geduld de beloften beërven (vgl 1 Tessalonissenzen 1:6; 2:14).

De hoop is een anker voor de ziel, veilig en vast

Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen. En zo, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen” Hebreeën 6-13-15.

Na hen te hebben gezegd dat ze navolgers moeten zijn van hen die door geloof en geduld de beloften beërven, haalt hij het voorbeeld van Abraham aan. God deed aan Abraham een belofte en bekrachtigde die belofte met een eed. Maar gezien er niemand groter is dan God zelf, zwoer Hij bij Zichzelf. Daaruit blijkt het onveranderlijke van wat God beloofde, maw het zou zo zijn. De belofte aan Abraham was drieledig (Genesis 22:16-18), waarvan Abraham niet alles heeft zien vervuld worden (vgl Hebreeën 11:8-13). Abraham heeft zien vervuld worden dat God hem een nageslacht gaf. Hij moest vijfentwintig jaar wachten vooraleer hij zijn zoon kreeg op honderjarige leefttijd. Na Isaak moest hij wachten tot hij honderdzestig jaar oud was voor hij zijn kleinkinderen Ezau en Jakob te zien kreeg (Genesis 25:26), slechts vijftien jaar voor zijn dood (Genesis 25:7). Daarom kunnen we zeggen dat Abraham geduldig bleef wachten op Gods belofte van een nageslacht. En hij werd daarin gezegend.

Abraham was geen getuige van hoe Jozua de twaalf stammen van Israel in het beloofde land bracht. Ook was Abraham geen getuige van de komst van de Christus (vgl Galaten 3:16) en de christenen die het nageslacht van Abraham zijn (Romeinen 4:13,16).

Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak. Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die tot Hem de toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt” Hebreeën 6:16-18.

Verdergaand op de gedachte dat God bij Zichzelf zwoer, legt de schrijver uit dat mensen zweren bij wie hoger is (vgl Genesis 14:21-23; 21:23; 24:3). De eed die ze dan afleggen dient dan als bekrachtiging van het gezworene zodat alle tegenspraak gestopt wordt (vgl Exodus 22:10-11; Matteus 5:33-37; 23:16-22). Daarom heeft God Zich onder een eed verbonden, omdat hij aan de erfgenamen van de belofte, het onveranderlijke van zijn wil duidelijk wilde maken. God verandert zijn belofte niet (vgl Maleachi 3:6).

Gods belofte en de eed die Hij daarbij uitsprak zijn twee onveranderlijke dingen gezien God niet kan liegen. Dat moet voor ons christenen, die tot God de toevlucht hebben genomen, een krachtige aansporing zijn om de hoop te grijpen die voor ons ligt. Hoop is het antwoord voor de discipelen die traag geworden zijn (Hebreeën 3:6; 6:11; 7:19; 10:23)

Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid” Hebreeën 6:19-20.

Deze hoop is als een anker van de ziel. Deze hoop is veilig en vast, net zozeer als een schip veilig en vast ligt wanneer het anker is uitgeworpen. De hoop van een christen reikt tot binnen het voorhangsel, waar Christus ons als voorloper is binnengegaan. De schrijver gaat deze gedachte gebruiken om zijn volgende punt over Melchisedek in te leiden. Het voorhangsel is het gordijn dat het Heilige scheidde van het Heilige der Heilige (Exodus 26:31-35). Dit voorhangsel scheurde toen Jezus stierf (Matteus 27:51). Enkel de hogepriester mocht het Heilige der Heilige binnengaan op de verzoendag (Leviticus 16). Maar Jezus is niet slechts het Heilige der Heilige binnengegaan, Hij is  genaderd tot Gods troon (Hebreeën 1:3) om hogepriester te worden in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. Hij is ons voorgegaan naar de Vader en de christenen zullen Hem volgen.




Vorige