Gemeente van Christus  Houthalen Oost

Hebreeën les 6

In de vijfde les zagen we dat Jezus een betere hogepriester is. Hij is niet slechts het heilige der heilige binnengegaan, nee Hij is de hemelen doorgegaan. In alles is Christus de mens gelijk geworden maar zonder te zondigen. Daardoor mogen wij in alle vrijmoedigheid tot Hem gaan voor hulp. God heeft Christus aangesteld als hogepriester van het nieuwe verbond, naar de ordening van Melchisedek. Hoewel Christus de Zoon is, heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden. Deze dingen behoren tot de vaste spijs van het evangelie, maar zuigelingen in het geloof kunnen het niet verstaan hoewel ze naar de tijd gerekend al leraren hadden moeten zijn.

Voortzetting van de derde waarschuwing, laat het eerste onderwijs van Christus rusten

Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; en dat zullen wij doen, indien God het vergunt” Hebreeën 6:1-3.

De schrijver gaat verder op de gedachte van 5:11-14 waar hij aangeeft dat de lezers onvolwassen christenen zijn. Ze moeten het eerste onderwijs over Christus laten rusten en zich richten op het volkomene. Dat is de enige mogelijke remedie tegen afval en traagheid van begrip. Ze moeten niet weer opnieuw een fundament willen leggen van bekering van dode werken. Dit is wat Christus predikte aan Israel in het begin van Zijn bediening (Markus 1:14-15) en dit is wat de apostelen predikten aan de schepping beginnende bij de Joden (Handelingen 2:38; 17:30; Romeinen 1:16). Bekering is een verandering van gedachte dat leidt tot een verandering van handelen. Dit hadden ze al gehoord en aanvaard. Ze moeten niet weer opnieuw een fundament willen leggen van geloof in God. Geloven betekent om God volledig te vertrouwen en te gehoorzamen. De schrijver heeft eerder al laten zien hoe Israel God niet geloofde en dat diende deze Joodse christenen tot voorbeeld (3:16-4:2). Ze moeten niet weer opnieuw een fundament willen leggen van een leer van dopen. Dopen (baptismos) wordt in het nieuwe testament gebruikt om te verwijzen naar de oudtestamentische wassingen (Markus 7:4-8; Hebreeën 9:10). Maar gezien er wordt gesproken over het eerste onderwijs over Christus kan dopen evenzeer verwijzen naar de doop van Johannes of die van Christus (Handelingen 1:22; Matteus 28:19). Ze moeten niet weer opnieuw een fundament willen leggen van oplegging van handen. Het opleggen van handen was een uiterlijk ritueel gedaan in het oude zowel als in het nieuwe testament op mens en dier (Numeri 8:10-12; Handelingen 6:6). De handoplegging van de apostelen was Gods middel om de gaven van de Geest aan de mens te geven (Handelingen 8:17-19; 2 Timoteus 1:6). Dit gaf de gelovige de mogelijkheid om in tongen te spreken en bijzondere krachten uit te oefenen (Handelingen 8:17; 19:6). Ze moeten niet weer opnieuw een fundament willen leggen van opstanding van doden. De Joden die tot de secte van de Farizeeën behoorden, geloofden in een opstanding van doden, maar de Saduceeën geloofden dat niet (Handelingen 23:8; Lucas 20:27-40). Voor de Joodse christenen was het noodzakelijk om te geloven in een opstanding van doden, dit is immers één van de steunpilaren van het christelijke geloof waar ook de Israelieten zich aan moesten overgeven (Handelingen 2:22-24,31; 3:19-21; 26:20). De lezers hadden al lang geleden gehoord dat Christus was gestorven en opgewekt en dat ook zij zouden worden opgewekt door het geloof. Ze moeten niet weer opnieuw een fundament willen leggen van een eeuwig oordeel. Het besef dat mensen niet ophouden te bestaan bij hun dood, moet hen er aan herinneren  dat de mens verantwoording zal moeten geven voor wat hij in zijn leven heeft gedaan. Ook dit was een onderdeel van de prediking van Christus waaraan de Joodse christenen niet konden ontsnappen (Romeinen 2:1-11).

Ze kunnen zich richten op het volkomene, ze kunnen geestelijke volwassenheid bereiken indien ze niet blijven stilstaan bij de basisprincipes van het evangelie. Deze basisprincipes hadden ze al lang moeten kennen. Daardoor kan God het niet toelaten om door te groeien naar volwassenheid (1 Korintiërs 6:7; Kolossenzen 2:18-19; Efeziërs 4:11-15).

Afval is een angstwekkende keuze

Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken” Hebreeën 6:4-6.

Wat nu volgt is één van meest ernstige waarschuwingen van de brief.  Waarom spreekt hij de gelovige Joodse christenen aan over hun traagheid en geestelijke onvolwassenheid? Omdat dit kan leiden tot afval van God. Als zij wilden terugkeren naar de wet van Mozes en niet wilden erkennen dat Christus de betere in alles is, dan zou dat grote gevolgen hebben voor hun zaligheid. En daarvan moeten zij weten dat iemand op een punt kan komen dat hij niet meer opnieuw tot bekering kan  worden gebracht. Dit geldt voor hen die eens verlicht zijn geweest. Deze woordspeling is een verwijzing naar de verlichting gebracht door Christus (Johannes 1:9; 1 Johannes 1:5; Efeziërs 1:18; 5:14). In 10:32-39 zal de schrijver terugkomen op deze gedachte van verlichting. In die verzen wordt duidelijk dat de schrijver christenen voorheeft, want zij hadden een beter en blijvend bezit in de hemel (10:34). Zij moesten blijven volharden in het doen van Gods wil (10:36). Zij moesten blijven geloven om hun ziel te behouden en niet nalatig worden (10:39). De verlichting vindt plaats wanneer een mens wordt verlost van de macht van de duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon die de vergeving van zonden geeft (Kolossenzen 1:13-14). Dit gebeurt bij de doop tot vergeving van zonden (Handelingen 22:16). Zij die eens verlicht zijn geweest, zijn zij die van de hemelse gaven genoten hebben. Zij die het evangelie van Jezus hebben gehoorzaamd (Markus 16:15-16), hebben deel gekregen aan de gaven uit de hemel. Zij die in Christus zijn, hebben deel aan alle geestelijke zegeningen waaronder ook de vergeving van zonden (Hebreeën 8:12; Efeziërs 1:3). Zij die eens verlicht zijn geweest, zijn zij die deel hebben gekregen aan de Heilige Geest. Dit is een verwijzing naar de belofte van de gave van de Geest die een zondaar ontvangt wanneer hij wordt gedoopt tot vergeving van zonden (Handelingen 2:38; Efeziërs 1:13-14; 2 Korintiërs 1:22). Zij die eens verlicht zijn geweest, zijn zij die het goede woord Gods hebben gesmaakt. Het zijn zij die hebben ervaren wat het Woord Gods kan bewerken in een mensenhart door het geloof (Romeinen 10:17; Jakobus 1:21; Efeziërs 3:13-19). Zij hebben als kind van God geproefd dat God goed is en dat God de gelovige sterkt en steunt (1 Petrus 2:1-5). Zij die eens verlicht zijn geweest, zijn zij die de krachten van de toekomende eeuw hebben gesmaakt. De schrijver verwees eerder in de brief al naar de toekomende eeuw (2:5). Het was daar een verwijzing naar de christenen die hier op aarde reeds met Christus regeren en deze heerschappij in het hemelse Jeruzalem zullen verder zetten. Dus zij die verlicht zijn geweest zijn zij die met Christus zijn beginnen te regeren (vgl Hebreeën 12:18-24).

Het is onmogelijk om dezen, die aan al het voorgaande deel hebben gekregen en dan afgevallen zijn, om hen weer opnieuw tot bekering te brengen. De mogelijkheid van afval werd al naar voor gebracht in 3:12-19. De gelovige kan een punt bereiken waarin hij te ver is gegaan, een punt waarvan geen terugkeer meer mogelijk is (vgl Hebreeën 10:26-29). Dit betekent echter niet dat men bij de eerste de beste ongehoorzaamheid afvallig is geworden (vgl Jakobus 5:19-20). Het hart van de afvallige kan echter een punt bereiken dat het zodanig verhardt, zodat het onmogelijk is om opnieuw tot bekering te komen. Christus neemt elke rang die geen vrucht draagt weg (Johannes 15:1-5). God heeft doorheen de tijd genoeg waarschuwingen gegeven die de gelovige bewust moet maken om Zijn Woord ernstig te nemen (Numeri 15:30-31; Spreuken 1:24-32).

Door af te vallen kruisigen zij de Zoon van God opnieuw en maken Hem tot een bespotting. Zij kiezen ervoor om zich aan te sluiten bij dezelfde wetteloze mensen die Jezus hebben gekruisigd, die riepen ‘weg met Hem’ (Handelingen 2:23; Matteus 27:41-43). Daardoor maken ze het offer van Gods Zoon tot een bespotting. Hun afval maakt duidelijk dat ze Gods Zoon verwerpen! Ze komen tot een punt waar geen herstel meer mogelijk is (vgl 2 Kronieken 36:11-16). Dit was waarvoor de lezers reeds werden gewaarschuwd in 2:1-4.

Het lot van de afvalligen

Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God; doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding” Hebreeën 6:7-8.

Om het punt van afval duidelijk te maken gebruikt de schrijver een illustratie van twee akkers. Beide akkers worden voldoende beregend vanuit de hemel. Maar de ene akker brengt vruchten voort voor diegene die het bewerkt, terwijl de andere doornen en distels voortbrengt. Zo is het logisch dat de akker dat vruchten voortbrengt zegen van God ontvangt  en de akker dat doornen en distels voortbrengt door God vervloekt wordt. Beide akkers zijn met evenveel zorg  behandeld, toch bracht de ene akker iets op en het andere niet. Daaruit moet duidelijk worden dat de opbrengst niet te wijten was aan diegene de akkers bewerkte, maar aan de akkers zelf.

Het punt is dat God de gelovigen alles geeft om meer dan overwinnaars te zijn. Wanneer zij echter geestelijk onvruchtbaar zijn, heeft dat met hunzelf te maken. Zulken zijn ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking die zal resulteren in de verbranding (vgl Jesaja 5:1-7; Johannes 15:6-8).




Vorige