Gemeente van Christus Houthalen Oost
In de derde les zagen we dat Jezus beter is dan Mozes. Mozes was een
dienaar van Gods huis, terwijl Christus de Zoon over Gods huis is.
Verder zagen we hoe zij die onder Mozes’ leiding werden bevrijd uit
de slavernij van Egypte, het beloofde land niet mochten binnengaan
omdat God een afkeer van hen had gekregen wegens hun ongeloof en
ongehoorzaamheid. Daaruit volgde een tweede waarschuwing dat de
lezers zich niet mochten laten verharden door de misleiding van de
zonde.
Jezus geeft een betere rust dan Jozua
“Laten wij daarom op onze hoede zijn,
dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te
gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven”
Hebreeën 4:1.
De gedachte van Hebreeën 3:7-19 wordt nu verder uitgewerkt. We zagen
hoe God een afkeer had gekregen van hen die onder Mozes uit Egypte
werden bevrijd. God zwoer dat zij nooit tot zijn rust zouden ingaan
wegens hun ongehoorzaamheid en ongeloof. Diezelfde gedachte wordt nu
door de schrijver gebruikt om zijn lezers op te roepen om op hun
hoede te zijn, of anders gezegd om een eerbiedige gehoorzaamheid te
laten zien die voortkomt uit vrees. Het is niet ongewoon voor een
gelovige om te vrezen (vgl Handelingen 27:29; 2 Korintiërs 11:3;
12:20; Galaten 4:11; Filippenzen 2:12). Waarom moesten zij vrezen?
Wel omdat de schrijver in 3:19 pas had gezegd dat de Israelieten
niet tot Gods rust konden ingaan wegens hun ongeloof. En gezien er
voor zijn lezers nog een belofte bestaat om tot Gods rust in te gaan
in het hemelse Jeruzalem, moeten ze dus waken dat niemand de indruk
zou wekken om achter te blijven.
“Want ook ons is het evangelie
verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet
van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het
hoorden. Want wij gaan tot de rust in, wij, die tot geloof gekomen
zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn
toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn
werken van de grondlegging der wereld af gereed. Want Hij heeft
ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de
zevende dag van al zijn werken; en hier wederom: Nooit zullen zij
tot mijn rust ingaan” Hebreeën 4:2-5.
Want ook aan ons is het evangelie, dat is het goede nieuws van een
rust verkondigd, evenals aan de Israelieten die werden bevrijd uit
Egypte. Maar de prediking heeft hun niet geholpen, omdat ze het niet
geloofden toen ze het hoorden. Geloof is nodig om tot Gods rust in
te gaan. Wanneer het woord van God wordt gepredikt en goed wordt
ontvangen, dan zal het worden vermengd met geloof en tot nut zijn
voor de gelovige. Net zoals voedsel het hele lichaam versterkt
wanneer het goed wordt verteerd, zo zal ook het woord van God de
geestelijke mens versterken als het met geloof wordt aanvaard. Ze
horen samen (vgl Matteus 13:18-23)! Hoewel de Israelieten bij
momenten geloofden, werden ze in tijden van beproeving afvallig
(Exodus 19:7-8; 24:3) en kregen bijgevolg geen deel aan Gods rust.
Want wij gaan tot de rust in, wij die tot geloof gekomen zijn, gaat
de schrijver verder. Dit proces om tot die rust in te gaan is reeds
in werking voor de gelovigen van het nieuwe verbond (vgl Hebreeën
9:15; 12:22-23). Daarom herinnert de schrijver hen er opnieuw aan
dat de Israelieten wegens hun ongeloof nooit tot Gods rust zouden
ingaan. Maar betekenen die woorden dan dat niemand nog tot Gods rust
zou kunnen ingaan? Nee, zegt de schrijver. Gods werken waren al
klaar vanaf de grondlegging van de wereld. Dus ook Zijn rust was
toen al bepaald en het was niet de wekelijkse sabbat, noch het
beloofde land Kanaän. Want God heeft ergens van de zevende dag
gesproken dat Hij rustte van al Zijn werken (Genesis 2:2). Hij
rustte om niet meer te werken. Dat is een beeld van de hemelse rust.
De mens kan dus alleen maar in de hemel tot volledige rust komen van
zijn werken zoals God (Openbaringen 14:13). Merk op dat het moment
dat David de woorden van Psalm 95 spreekt, zij reeds 450 jaar in het
beloofde land leefden en al die tijd de sabbat onderhielden. Deze
Psalm maakt daarom ook duidelijk dat er diepere betekenis in ligt,
nl die van een toekomstige rust. Noch de sabbat, noch Kanaän waren
de rust die God voor ogen had. De rust in Kanaän was slechts een
beeld van de hemelse rust.
Er blijft een toekomstige sabbatsrust voor Gods volk
“Aangezien nog te wachten is, dat
sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst
ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid,
stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo
lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn
stem hoort, verhardt uw harten niet. Want indien Jozua hen in de
rust gebracht had, zou Hij niet meer over een andere, latere dag
gesproken hebben. Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van
God. Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust
gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne” Hebreeën
4:6-10.
Gezien het nog te verwachten is dat sommigen tot Gods rust zullen
ingaan, en Israel toentertijd niet tot haar rust is kunnen ingegaan
vanwege ongehoorzaamheid, heeft God opnieuw een dag vastgesteld
waarop men de rust kan ingaan. Dit wordt duidelijk wanneer God 450
jaar na het binnengaan van het beloofde land door David zegt ‘Heden,
indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet’ Psalm 95:7-8.
Als Jozua de Israelieten in de rust had gebracht, dan zou God niet
meer over een andere, latere dag hebben gesproken. Jozua gaf het
volk rust (Jozua 21:43-45; 22:4). Zelfs David en Salomo gaven het
volk tijden van rust (2 Samuel 7:1,11; 1 Koningen 8:56). En toch
spreekt God door David over een nog komende rust. Dit moet de lezers
duidelijk maken dat er een sabbatsrust blijft voor Gods volk. We
denken enerzijds aan de rust die de christen ervaart door zijn
relatie met Christus (Matteus 11:28-29). Maar anderzijds heeft de
schrijver eerder de eeuwige rust voor de ziel van de christen voor
ogen. Hij maakt immers de vergelijking met Gods rust na de
schepping.
“Laten wij er dus ernst mede maken om
tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit
voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen. Want het woord Gods is
levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het
dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest,
gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des
harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen
liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij
rekenschap hebben af te leggen” Hebreeën 4:11-13.
Al deze argumenten moeten de gelovigen ernstig maken om tot die
eeuwige rust in te gaan. Het voorbeeld van ongehoorzaamheid van
Israel moest hen ervoor behoeden om tot val te komen.
Want het woord van God is levend, di daadkrachtig, levenskracht in
zichzelf hebben. Het woord is Gods manier om met de mens de
communiceren. Het woord van God is krachtig, di energiek, het zal
dus dingen volbrengen. Het woord van God is scherper dan enig
tweesnijdend zwaard en het dringt zo diep door dat het ziel en
geest, gewrichten en merg van elkaar scheidt, alsook overleggingen
en gedachten van harten. Een scherp zwaard dringt zonder problemen
door het vlees, de spieren en het hart van een mens. Gods woord is
nog scherper! Paulus maakt duidelijk dat de Here hetgeen verborgen
is in het duister, aan het licht zal brengen en alsook de gedachten
van de mensen (1 Korintiërs 4:5). Met chirurgische precisie weet God
wat er in de harten van de mensen omgaat. Niemand is voor Hem
verborgen, alles ligt open voor Gods ogen. Hij is Diegene aan wie de
mens rekenschap zal moeten afleggen.