Gemeente van Christus Houthalen Oost
In de tweede les gaf de schrijver een eerste waarschuwing om aan te
tonen hoe noodzakelijk het is om naar de Zoon te luisteren. Hij
heeft dan verder gezegd dat Jezus een mens, een Leidsman, een
broeder en een Hogepriester van de mensen is geworden, zodat Hij de
mens in staat stelt om over Gods schepping te heersen onder Zijn
Koningschap.
Jezus is beter dan Mozes
“Daarom, heilige broeders, deelgenoten
der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester
onzer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft
aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in geheel zijn huis”
Hebreeën 3:1-2.
Daarom is een verwijzing naar hetgeen de schrijver eerder heeft
gezegd, nl dat Jezus een Leidsman, broeder en Hogepriester is van de
mens om hen met God te verzoenen. Daarom moeten zijn lezers die hij
heilige broeders en
deelgenoten van de hemelse roeping noemt, hun ogen richten op
Jezus. Ze moesten groeien (vgl 1 Petrus 2:2). Broeders werd soms in
algemene zin door Joden onder elkaar gebruikt zoals Petrus dat deed
op pinksterdag (Handelingen 2:14,29). Maar de Hebreeën schrijver
heeft duidelijk Joodse christenen in gedachte, want hij zegt dat zij
heilig zijn (vgl Hebreeën 10:10, 29; 13:24) en dat zij deelgenoten
van de hemelse roeping zijn. Dit was men niet door als Jood geboren
te zijn, maar kan men enkel zijn door de wedergeboorte uit water en
Geest (Johannes 3:3-5; 1 Korintiërs 6:11; Romeinen 6:22-23). Israel
had een aardse roeping uit het land Egypte naar het beloofde land in
Kanaän. Christenen hebben een hemelse roeping uit de slavernij van
zonde naar het nieuwe Jeruzalem (vgl Hebreeën 11:16; 12:22; 13:14).
De erfenis van de christen is dus het hemelse Jeruzalem, dat is het
beloofde land waar God hen naartoe leidt.
Deze Joodse christenen moesten hun ogen dus op Jezus richten, de
Apostel en Hogepriester
van hun belijdenis. Een apostel is iemand die gezonden is met een
boodschap. De hogepriester was de voornaamste van de priesters. Hij
was enige die op de grote verzoendag het heilige der heilige mocht
binnengaan om een offer op te dragen voor zijn eigen zonden en voor
de zonden van het volk. De Joodse christenen moesten Jezus zien voor
wie Hij is en wat Hij doet. Ze mochten dat niet vergeten! Jezus is
trouw geweest jegens de Vader die Hem heeft aangesteld, evenals
Mozes trouw was in zijn hele huis.
“Want Hij is zoveel groter heerlijkheid
dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan
het huis. Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de
bouwmeester van alles is God. Nu was Mozes wel getrouw in geheel
zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou
worden, maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij,
indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het
einde onverwrikt vasthouden” Hebreeën 3:3-6.
Jezus’ superioriteit over Mozes wordt weergegeven aan de hand van
hun positie in het huis.
Mozes was een zeer bijzonder iemand in het oude testament (Numeri
12:6-8), voor sommige Joden was hij groter dan alle
oudtestamentische profeten en zelfs groter dan de engelen. Maar de
schrijver laat weten dat Jezus zoveel meer waardig is gekeurd dan de
grote Mozes, zoals een bouwmeester hogere eer krijgt dan zijn
bouwsel. Om dan Mozes beter te achten dan Jezus is om van het
grotere naar het kleinere te gaan. Mozes was een trouwe dienaar
in Gods huis om te
getuigen van toekomende dingen die in Christus hun vervulling zouden
kennen (Exodus 14:31; Deuteronomium 3:24;
Hebreeën 11:39; Galaten 3:19), maar Christus staat als Zoon
over Gods huis (vgl
Hebreeën 10:21-22). De
schrijver en zijn publiek zijn Gods huis, dit is de gemeente van
de levende God (1 Timoteus 3:15). Maar zij zijn Gods huis indien zij
de vrijmoedigheid en de hoop
tot het einde onverwrikt vasthouden. Ze waren vol vrijmoedigheid om
als een christen in een goddeloze wereld te leven en bleven
verlangen naar de hoop van het eeuwige leven. Maar dit mochten zij
niet verliezen, dit moesten zij stevig vasthouden tot het einde.
De gevolgen van Jezus’ superioriteit
over Mozes, een tweede waarschuwing
“Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt:
Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals
bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn, waar
uw vaders Mij verzochten door Mij op de proef te stellen, hoewel zij
mijn werken zagen, veertig jaren lang; daarom heb Ik een afkeer
gekregen van dit geslacht en Ik heb gezegd: Altijd dwalen zij met
hun hart, en zij hebben mijn wegen niet gekend, zodat Ik gezworen
heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan!”
Hebreeën 3:7-11.
Om het punt bij te staan dat ze de vrijmoedigheid en de hoop tot het
einde onverwrikt moeten vasthouden, maakt de schrijver de
vergelijking met de verbittering in de woestijn. Het is een les van
het verleden. Zij die Gods wijsheid en Gods voorzienigheid met
Christus als Zoon over Zijn huis in vraag stellen, moeten eens
denken aan wat er gebeurde toen Israel Gods leiding in vraag stelde
ten tijde dat Mozes een dienaar in Gods huis was.
De generatie Joden aan wie de wet was gegeven en die uit de
slavernij van Egypte werd bevrijd, was dezelfde generatie Joden die
tegen God rebelleerde en begon te klagen.
Zij verhardden hun harten
toen God hen Zijn werken liet zien (Psalm 95:6-11). Het was zo bij
de Rode Zee (Exodus 14:10-12), bij Mara en Elim (Exodus 15:22-26),
in de woestijn van Sin (Exodus 16:1-3), bij Massa en Meriba (Exodus
17:1-7), bij de berg Sinaï (Exodus 32:1-29), bij Tabera (Numeri
11:1-3); bij Kibrot-Hattaäwa (Numeri 11:4-35), bij Kades (Numeri
13:26, 14:1-4). De apostel Paulus maakt een gelijkaardig punt in
zijn brief aan de Korintiërs (1 Korintiërs 10:1-11).
Al deze verzoekingen in de woestijn door hen die bevrijdt waren uit
de slavernij, maakten dat God een
afkeer heeft gekregen van
dat geslacht. God werd toornig op hen en spuwde hen uit. God zei van
hen dat ze altijd dwaalden met hun harten en dat ze zijn wegen niet
hebben gekend. Het was niet dat ze compleet onbekend waren met Gods
wegen, maar ze lieten zich niet gezeggen en leiden door Gods wil.
Daardoor hebben zij nooit mogen ondervinden wat God voor hen in
petto had in het beloofde land en hebben ze dit bijgevolg nooit
gekend. Gods toorn werd niet veroorzaakt door één enkel incident,
maar een blijvende opstandigheid (Numeri 14:11, 22-23, 43;
Deuteronomium 8:2), ze wilden hun eigen wegen bewandelen en keerden
zich van Hem af. Het gevolg van hun opstandigheid was dat God zwoor
dat zij het beloofde land niet zouden ingaan (Numeri 14:28-35).
“Ziet toe, broeders, dat bij niemand
uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende
God, maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden
kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding
der zonde; want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het
begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden.
Als er gezegd wordt: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw
harten niet zoals bij de verbittering. wie waren het dan, die,
hoewel zij de stem gehoord hadden, God verbitterden? Waren dat niet
allen, die onder Mozes uit Egypte waren uitgegaan? En van wie heeft
Hij een afkeer gehad, veertig jaren lang? Was het niet van hen, die
gezondigd hadden en wier lijken in de woestijn lagen? Aan wie anders
zwoer Hij, dat zij tot zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen,
die ongehoorzaam geweest waren?
Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun
ongeloof.” Hebreeën 3:12-19.
Gezien deze dingen zo waren bij de opstandige generatie Joden die
uit de slavernij van Egypte waren bevrijd, moeten de broeders
opletten dat ook bij hun niemand
een boos en ongelovig hart
heeft en daardoor afvalt
van de levende God. Zolang men nog van een heden kan spreken moeten
ze elkaar dagelijks vermanen dat niemand zich mag
verharden door
de misleiding van de zonde.
Zonde is misleidend, zonde doet je het doel missen.
De schrijver herhaalt dat zij deel hebben gekregen aan Christus
indien zij het begin van
hun standvastigheid tot het einde blijven vasthouden. Het is niet
voldoende om christen te worden, het is ook nodig om christen te
blijven. De vele valse leerstellingen ten spijt, is dit niet iets
wat automatisch gebeurt. Het vergt geloof en volharding tot het
einde, want anders kan men zijn erfenis van het beloofde land
verliezen zoals de opstandige generatie Joden in de woestijn (vgl
Galaten 5:4; Openbaring 3:11; 2 Johannes 1:8; Hebreeën 10:38).
Wie waren het die God verbitterden hoewel zij Zijn stem gehoord
hadden? Dat waren allen die onder Mozes uit Egypte waren bevrijd.
Het waren zij van wie God een afkeer heeft gehad, veertig jaren
lang. Het was van hen die gezondigd hadden en wiens lijken bijgevolg
in de woestijn lagen. Het waren zij die ongehoorzaam waren geweest
die Zijn rust niet mochten ingaan (Numeri 14:43). Stel uzelf de
vraag welk voordeel de bevrijding uit Egypte hen heeft gebracht? Ze
zijn gestorven in de woestijn en zijn het beloofde land niet
ingegaan. Zij konden er niet ingaan
wegens hun ongeloof, ze
waren te bevreesd voor de reuzen van het land ipv te vertrouwen op
God (Numeri 12). Hadden ze geloof gehad, dan zouden ze van Gods rust
hebben genoten. Het is niet dat het niet in hun macht lag,
integendeel!