Gemeente van Christus Houthalen Oost
In de negentiende les zagen we dat God zijn kinderen tuchtigt. De
tuchtiging die de gelovigen meemaakten moesten hen doen inzien dat
zij zonen van God waren en geen bastaards? Gods tuchtiging doet een
mens leven, opdat wij daardoor deel verkrijgen aan Zijn heiligheid.
Toch lijkt tucht op het moment zelf geen vreugde maar smart te
brengen. Doch later brengt het hen die erdoor geoefend zijn de
vreedzame vrucht van gerechtigheid. Daarom moeten ze volharden in de
verdrukking en niet onverschillig worden als Esau die voor een
kortstondig aards genot zijn eerstgeboorterecht verkocht. Toen hij
later toch de zegen wilde beërven werd hij afgewezen; Zelf de tranen
van berouw konden hem niet meer helpen.
Gij zijt niet genaderd tot
de berg Sinaï
“Want gij zijt niet genaderd tot een
tastbaar en brandend vuur, tot donkerheid, duisternis en stormwind,
tot het geklank van een bazuin en tot het geluid van een stem, bij
het horen waarvan zij verzochten, dat niet verder tot hen gesproken
werd; want zij konden dit bevel niet dragen: Zelfs als een dier de
berg aanraakt, zal het worden gestenigd. En zo ontzaglijk was het
verschijnsel, dat Mozes zeide: Ik ben enkel vreze en beving”
Hebreeën 12:18-21.
De christenen moesten beseffen dat zij niet genaderd zijn tot
datgene waartoe het volk van Israel was genaderd. In Exodus 19:16-19
en 20:18-21 lezen we hoe indrukwekkend Gods verschijning was op de
berg Sinaï. Daar naderde het volk tot de berg om naar God te
luisteren (vgl Hebreeën 4:16; 7:25; 10:22; 11:6). Het was een
tastbare berg waartoe zij naderden. “Deze
woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg,
uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider
stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen
tafelen en gaf mij die. Toen gij nu de stem hoordet uit het midden
van de duisternis, terwijl de berg stond in een brand van vuur,
naderdet gij tot mij, al de hoofden uwer stammen en uw oudsten, en
gij zeidet: Zie, de Here, onze God, heeft ons zijn heerlijkheid en
zijn grootheid getoond, en zijn stem hebben wij gehoord uit het
midden van het vuur; op deze dag hebben wij gezien, dat God spreekt
met een mens, en dat deze toch in leven blijft. Maar nu, waarom
zouden wij sterven? Want dit grote vuur zal ons verteren; als wij
nog langer de stem van de Here, onze God, horen, zullen wij sterven.
Want welke sterveling is er, die de stem van de levende God heeft
horen spreken uit het midden van het vuur, zoals wij, en die in
leven is gebleven? Nader gij en hoor alles wat de Here, onze God,
zegt, en breng gij dan alles aan ons over wat de Here, onze God, tot
u spreekt; dan zullen wij het horen en doen” Deuteronomium
5:22-27. De berg stond in vuur, gehuld in duisternis en stormwinden.
Gods woorden klonken als bazuingeschal. Gods verschijning was zo
indrukwekkend en beangstigend dat het volk niet verder wilde
luisteren. Ze waren bang te sterven! Hun zondigheid verbleek in de
nabijheid van de Heilige. De grond waarop God verscheen was heilig (vgl
Exodus 3:5). Zowel mens als dier die de berg aanraakten, moest ter
dood worden gebracht (Exodus 19:12-13), een waarschuwing die door
God nog eens wordt herhaald (Exodus 19:21-22). Zelfs Mozes was onder
de indruk van het verschijnsel dat hij enkel vreze en beving was.
Hoewel we geen uitspraak terugvinden dat Mozes deze woorden sprak
bij de berg Sinaï, lezen we in Exodus 19:16 dat al het volk in de
legerplaats beefde. Bij andere gebeurtenissen lezen we wel over
Mozes angst (Exodus 3:6; Deuteronomium 9:19). Het is in deze
indrukwekkende gebeurtenissen dat God de tien geboden aan het volk
van Israel openbaart, de oudtestamentische wet van Mozes.
Gij zijt genaderd tot de
berg Sion
“Maar gij zijt genaderd tot de berg
Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot
tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige
vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen,
en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der
rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de
middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging,
dat krachtiger spreekt dan Abel” Hebreeën 12:22-24.
Christenen zijn genaderd tot
de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem.
Nadat het volk Israel de wet had ontvangen, veroverden zij het
beloofde land waar David uiteindelijk de stad Jeruzalem tot de
centrale plaats van Gods aanbidding maakte. Jeruzalem en Sion zijn
in het oude testament twee synoniemen voor Gods woonplaats, de
plaats waar Hij aanbeden wordt (vgl Psalm 74:2; Jesaja 8:18). Het is
een beeld van het hemelse. Christenen zijn genaderd tot de berg
Sion, maar niet de aardse stad, maar het hemelse Jeruzalem.
Christenen zijn genaderd tot de plaats waar
tienduizendtallen engelen zijn (vgl Deuteronomium 33:2; Psalm
68:18; Daniël 7:10) en tot een feestelijke vergadering van eerstgeborenen die zijn ingeschreven
in de hemelen. Eerder verwees de schrijver reeds naar Esau en
hoe hij zijn eerstgeboorterecht voor een spijze verkocht. Nu laat
hij de christenen weten dat zij genaderd zijn tot feestelijke
vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen. Gelovigen leven op
aarde, maar zijn burgers van een rijk in de hemelen (Lukas 10:20;
Filippenzen 4:3). Hun namen zijn opgeschreven in het boek des levens
(Openbaringen 3:5). Zij zijn medeburgers van de heiligen en
huisgenoten van God (Efeziërs 2:19). Christenen zijn
genaderd tot God, de rechter
over allen. God is Diegene voor wie elk schepsel rekenschap zal
moeten afleggen (Hebreeën 4:13), Hij zal ieders leven beoordelen en
zal recht verschaffen aan hen die onrecht hebben geleden om Zijn
Naams wil (1 Petrus 2:23). Mensen sterven eenmaal en worden dan
geoordeeld. Zij die Christus tot hun heil verwachten zullen eeuwig
leven beërven (Hebreeën 9:27-28). Christenen zijn genaderd tot
de geesten der rechtvaardigen
die de voleinding bereikt hebben. Dit zijn zij die onder het
oude als onder het nieuwe verbond in geloof zijn gestorven (vgl
Hebreeën 11:7; Openbaring 6:9-11). Zij zullen bij Jezus wederkomst
opgewekt worden in een verheerlijkt lichaam (1 Korintiërs 15:52; 1
Tessalonissenzen 4:14-16). Christenen zijn genaderd tot
Jezus de middelaar van een
nieuw verbond. Christenen zijn niet genaderd tot Mozes, noch tot
het Levitische priesterschap, maar tot Jezus. Jezus is de
bemiddelaar van een nieuw verbond. Eerder zagen we al dat dit nieuwe
verbond een betere hogepriester heeft (Hebreeën 7;11-14) en niet
hetzelfde is als het verbond dat God met het volk Israel heeft
gemaakt (Hebreeën 8:6-13). Er heeft een verandering van wet
plaatsgevonden (Hebreeën 7:12) Jezus offerde Zichzelf en maakte het
daardoor mogelijk dat allen door Hem tot God kunnen naderen. Hij is
een eeuwige priester (Hebreeën 7:23-28). Christenen kunnen het
heiligdom binnen gaan door Jezus’ bloed (Hebreeën 10:19). Christenen
zijn genaderd tot het bloed
van de besprenging dat krachtiger spreekt dan het bloed van Abel.
Toen Abels rechtvaardige bloed vloeide, schreeuwde het tot God om
wraak (Genesis 4:10). Het bloed van Christus dat vloeide op het
kruis van Golgotha spreekt krachtiger dan Abels bloed. Christus’
offer was beter en krachtiger. Zijn bloed heeft de vergeving van
zonde voor alle mensen mogelijk gemaakt (vgl Matteus 26:28). Op de
grote verzoendag onder het oude verbond werden de zonden van het
volk verzoend door de besprenging met het bloed van dieren (Hebreeën
9:12-14; 10:22). Onder het nieuwe verbond gebeurt de besprenging
niet met het bloed van dieren, maar met het bloed van Christus.
Ziet dan toe dat Gij Hem die
spreekt niet afwijst
“Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt,
niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem
afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder
wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen spreekt. Toen
heeft zijn stem de aarde doen wankelen, doch thans heeft Hij een
belofte gegeven, zeggende: Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde,
maar ook de hemel doen beven. Dit: nog eenmaal, doelt op een
verandering der wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen
is, opdat blijve, wat niet wankel is. Laten wij derhalve, omdat wij
een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God
vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag,
want onze God is een
verterend vuur” Hebreeën 12:25-29.
Gezien deze dingen zo zijn moeten de christenen oppassen dat zij Hem
die spreekt, niet afwijzen. De Israelieten zijn er niet mee
weggekomen toen zij God afwezen toen Hij Zijn godsspraak op aarde
deed horen. Als dat voor hen reeds het geval was voor het mindere
oude verbond, hoeveel te groter zullen de consequenties zijn voor
ons als wij ons afwenden van Hem die uit de hemelen spreekt. Toen
God tot Israel sprak deed zijn stem de aarde wankelen, maar God
heeft een belofte gegeven dat hij nog eenmaal niet alleen de aarde
maar ook de hemel zal doen beven (Haggai 2:7). De schrijver legt ook
uit wat deze profetische woorden van Haggai betekenen. Nog eenmaal
verwijst naar een verandering van de wankele dingen, naar dingen die
slechts tijdelijk geschapen zijn, opdat datgene wat niet wankel is
kan blijven. Eerder maakte de schrijver al een vergelijking tussen
het heiligdom dat met handen is gemaakt en het hemelse heiligdom
(Hebreeën 9:24). Ook vergeleek hij de huidige zichtbare wereld met
de toekomende onzichtbare wereld (Hebreeën 11:1-3). De wet van
Mozes, de tabernakel en alles van het oude testament behoort tot het
aardse. Het behoort tot datgene dat zal vergankelijk is. Wat
Christus heeft gebracht behoort tot de onvergankelijke, hemelse
dingen (Hebreeën 9:11,15).
Gezien de christenen een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, hebben
zij alle reden om dankbaar te zijn en God te vereren op een wijze
dat Hem welbehagelijk is. En dat is dus met eerbied en ontzag. Dit
betekent met respect en godvrezendheid want onze God is een
verterend vuur (vgl Exodus 24:17). Wie afvalt van het geloof wacht
een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur dat
de wederspannigen zal verteren (Hebreeën 10:27). God laat niet met
zich spotten en zal het niet dulden dat iemand het verbond van Jezus
met de voeten treed. De mens heeft geen vrijheid om zelf te bepalen
wat hij wel en niet wil doen in dienstbaarheid aan God.