Gemeente van Christus Houthalen Oost
In de eerste les zagen we hoe de schrijver begon dat God nu in het
laatst der dagen tot ons heeft gesproken in de Zoon. Hij is dan
verdergegaan met aan te tonen dat Jezus beter is dan de
oudtestamentische profeten en beter is dan de engelen.
De gevolgen van Jezus’ superioriteit
over de profeten en de engelen, een eerste waarschuwing
“Daarom moeten wij te meer aandacht
schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven.
Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van
kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid
rechtmatige vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen,
indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst
verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op
betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God getuigenis
daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door
de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil.” Hebreeën 2:1-4.
Wanneer de lezer in acht neemt dat Jezus beter is dan de
oudtestamentische profeten en beter is dan de engelen, dan moet dit
hem ertoe aanzetten om des te meer aandacht te geven aan hetgeen zij
gehoord hebben van de Zoon. Indien zij dat niet doen, zullen zij
afdrijven of anders gezegd vervreemd geraken van het evangelie. Het
niet luisteren naar de Zoon staat gelijk aan het niet luisteren naar
God.
Want het woord van het Oude Testament dat door toedoen van engelen
is gesproken (Deuteronomium 33:2; Handelingen 7:53; Galaten 3:19),
is waar en krachtig gebleken.
Elke overtreding (een wet breken, schenden, er niet op
letten) en ongehoorzaamheid
(niet luisteren zoals Adam in de hof heeft gedaan - vgl Romeinen
5:19) van dat woord heeft een rechtmatige vergelding ontvangen. We
denken aan de man die op de sabbat hout sprokkelde en gestenigd werd
(Numeri 15:30-36). We denken aan Nadab en Abihu die een vreemd vuur
voor de Here brachten en stierven omdat ze iets deden wat God hun
niet had geboden (Leviticus 10:1-2). We denken aan hij die naam van
God vervloekte (Leviticus 24:14-16). We denken aan Mozes die
tweemaal op de rots sloeg ipv ertegen te spreken waardoor hij het
beloofde land niet mocht binnengaan (Numeri 20:2-13). We denken aan
de ballingschap van de Joden ten gevolge van haar niet luisteren
naar de stem van de Here (Jeremia 44:20-23). Maar ook in tijd van de
aartsvaders kregen overtredingen een rechtvaardige vergelding. Dit
was zo toen de engelen het oordeel over Sodom en Gomorra bekend
maakten en Lots vrouw door zich om te keren in een zoutpilaar
veranderde (Genesis 19:15-26). Bekijk ook eens de voorbeelden van
Paulus in 1 Korintiërs 10:5-12. Judas vat het met deze woorden
samen: “Van alles wat hier volgt, bent u
op de hoogte, maar ik wil u er nog eens aan herinneren. De Heer
heeft zijn volk voorgoed uit Egypte bevrijd; maar later liet hij
allen die weigerden te geloven, omkomen” Judas 1:5 GNB.
Hoe zullen wij dan ontkomen,
indien wij geen ernst maken met de redding die allereerst
overgeleverd is door de Here, en daarna door hen die het van Hem
gehoord hebben (Markus 1:14-15; 16:15-20; Lukas 1:1-2; 24:47-48;
Johannes 15:26-27; 16:12-13; Handelingen 1:22; 10:40-42; Galaten
1:16)! Jezus en Zijn apostelen hebben het Woord op een betrouwbare
wijze overgeleverd, terwijl God getuigenis gaf aan hun spreken door
tekenen, wonderen, allerlei krachten en door de Heilige Geest te
geven zoals Hij het wilde. Petrus getuigt over de wonderen en
tekenen die Jezus in Israel heeft gedaan (Handelingen 2:22), maar
ook de apostelen bewerkten grote daden door de kracht Gods (2
Korintiërs 12:11-12; Romeinen 15:18-19). Al deze dingen geven
aanleiding om het woord van de Zoon nauwkeurig in acht te nemen wil
men ontkomen aan het verderf. De waarheid heeft consequenties!
De mens is geschapen om te heersen over
Gods schepping
“Want niet aan engelen
heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen.
Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij
zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij naar hem omziet? Gij
hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met
heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, alle dingen hebt Gij
onder zijn voeten onderworpen. Want bij dit: alle dingen hem
onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet onderworpen
zou zijn. Doch thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen
onderworpen zijn” Hebreeën 2:5-8.
Na de waarschuwende woorden van de vorige verzen, gaat de schrijver
verder met het punt waar hij op het einde van hoofdstuk 1 mee
gestopt was, nl Jezus is beter is dan de engelen. De vraag stelt
zich nu hoe de mens Jezus superieur kan zijn aan de engelen?
Het is niet aan de engelen aan wie God de toekomende wereld heeft
onderworpen. Het punt is dat
God de schepping aan de Zoon heeft onderworpen (1 Korintiërs
15:20-27). Hem is alle heerschappij gegeven in de hemel en op de
aarde (Efeziërs 1:20-22; Matteus 28:18). We zagen eerder al in
Hebreeën 1:8 dat de Zoon een Koning is die op Zijn troon zit. Het
zijn niet de engelen die met de Zoon heersen, maar de christenen die
op deze aarde reeds met Hem regeren, alsook in het hemelse Jeruzalem
met de Zoon zullen regeren (Hebreeën 3:1; 6:5; 13:14; 2 Petrus 3:13;
Galaten 1:4; Openbaringen 3:21; 2 Timoteus 2:11-12).
De schrijver gaat verder dat iemand (David) ergens (Psalm 8:4-6)
laat zien wat Gods intentie voor de mens is: ‘God
gedenkt het welzijn van de mens en ziet naar hem om. De mens is voor
een korte tijd beneden de engelen gesteld om hem daarna met
heerlijkheid en eer te kronen. Alle dingen zijn onder zijn voeten
onderworpen’. In het begin gaf God de opdracht aan de mens om
over de schepping te heersen (Genesis 1:26-30). De mens heeft zijn
heerschappij kwijtgespeeld vanwege de zonde. Door de zonde is immers
de dood en het verderf in de wereld gekomen. Maar toch zien we nu
nog niet dat alle dingen aan de mens onderworpen zijn, hoewel het
Gods intentie is dat de mens heerst over Gods schepping. De Zoon is
gekomen als een mens om de staat van de mens te herstellen zodat hij
weer kan heersen over Gods schepping. Paulus zegt het met deze
woorden “Want, dewijl de dood er is door
een mens, is ook de opstanding der doden door een mens.
Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus
allen levend gemaakt worden. … Maar Gode zij dank, die ons de
overwinning geeft door onze Here Jezus Christus” 1 Korintiërs
15:21-22,57.
Jezus, mens en Leidsman van de mens
“maar wij zien Jezus, die voor een korte
tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods,
opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met
heerlijkheid en eer gekroond. Want het voegde Hem, om wie en door
wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te
brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken”
Hebreeën 2:9-10.
Hoewel we niet zien dat alles aan de mens is onderworpen, zien we
wel Jezus die voor een korte tijd onder de engelen is gesteld
vanwege het lijden van de dood. Tot nu toe heeft de schrijver over
de Zoon gesproken, daar waar hij nu Zijn Naam bekend maakt. Jezus is
de Zoon die beneden de engelen is gesteld vanwege van het lijden van
de dood. De dood die ervoor zorgde dat de mens niet kon heersen over
de schepping. De mens Jezus heeft de dood gesmaakt voor ieder mens
en is door Gods genade met heerlijkheid en eer gekroond (vgl
Handelingen 2:30). Jezus opende de weg voor de mens om te kunnen
heersen! Het was Gods wil, om de mens tot heerlijkheid te kunnen
brengen, dat Hij hun Leidsman
door lijden heen zou volmaken. Jezus is Diegene de leiding heeft
genomen en de mens het voorbeeld tot navolging heeft gegeven (Filippenzen
2:8-9). Het is niet enkel Jezus die heerlijkheid heeft ontvangen,
maar allen die Hem navolgen (Romeinen 6:8-14; 8:17; 2 Timoteus
2:11-12).
Jezus, broeder van de mens
“Want Hij, die heiligt, en zij, die
geheiligd worden, zijn allen uit een; daarom schaamt Hij Zich niet
hen broeders te noemen en Hij zegt: Uw naam zal ik aan mijn broeders
verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen; en
wederom: Ik zal op Hem vertrouwen, en wederom: Ziehier ik en de
kinderen, die God mij gegeven heeft” Hebreeën 2:12-13.
Zij die tot heerlijkheid worden gebracht door het lijden heen worden
zonder schaamte broeders
genoemd door Jezus (vgl Romeinen 8:29). Broeders zijn zij die om een
bepaalde reden met elkaar verbonden zijn. Zij die geheiligd worden
zijn zij die apart gezet zijn om God te dienen, zij zijn allen uit
dezelfde familie. Ze dragen net als Christus het lijden waardoor ze
Zijn broeders worden genoemd zoals de drie oudtestamentische
aanhalingen verduidelijken.
De eerste is Psalm 22:23.
In deze Psalm staan de woorden van vers 1 centraal die zeggen “mijn
God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten”. Woorden die
door Jezus aan het kruis worden uitgesproken om Zijn lijden weer te
geven (Matteus 27:46). Het was een roep tot God om Hem te verlossen.
En in deze context begrijpen we dan de woorden van Psalm 22:23
waarin Jezus Gods Naam aan de broeders zal verkondigen en in het
midden van de vergadering God zal lofzingen, zoals Hij heeft gedaan.
De tweede is Jesaja 8:17 of
Psalm 18:2. Psalm 18 spreekt over het lijden van de Christus en
de glorie die daarop zou volgen. David vormt een beeld van een
koning van Gods volk die lijdt en op God vertrouwt, hetgeen een
weerspiegeling van de Messias is. Jesaja spreekt deze woorden uit in
relatie tot de Messias. De
derde is Jesaja 8:18. De broeders van Christus worden ook
kinderen van God genoemd (vgl 2 Korintiërs 6:18).
Jezus, hogepriester van de mens
“Daar nu de kinderen aan bloed en vlees
deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen,
opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de
duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun
ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren.
Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich
over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten
aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw
hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te
verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan
Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen” Hebreeën
2:14-18.
De kinderen die God aan Christus heeft gegeven zijn schepselen van
en bloed en vlees. Omdat de kinderen aan bloed en vlees deelhebben,
heeft ook Jezus op gelijke wijze daaraan deel gekregen. Dit
deelhebben aan bloed en vlees en het sterven was nodig om de duivel,
die de macht over de dood had, te onttronen.
Daardoor kon Hij allen
bevrijden die hun hele leven door angst voor de dood tot
slavernij gedoemd waren. Mensen leven door hun zonden gescheiden van
God en zouden zonder hoop sterven mocht Christus niet gekomen zijn (Efeziërs
2:12-13). Dan zou de satan de grote winnaar zijn omdat mensen in hun
zonden zouden sterven (Johannes 8:24, 44-47). Hoewel Christus de
dood van zijn kracht heeft beroofd (2 Timoteus 1:10) en de satan
heeft overwonnen, zien we dat de dood blijft voortgaan in de wereld,
alsook de werking van de satan (1 Petrus 5:8; 1 Timoteus 3:7;
Jakobus 4:7; Efeziërs 6:11). Maar de fysieke dood en de satan zijn
geen bedreiging meer voor Gods kinderen. De dood zal hen niet kunnen
tegenhouden (vgl 1 Korintiërs 15:50-57; Openbaringen 1:17-18). Nu de
kinderen Gods weten dat de dood geen heerschappij meer over hen
heeft, hoeven ze ook niet meer te vrezen (1 Tessalonissenzen
4:13-17).
God ontfermt Zich niet over de engelen, maar over het nageslacht van
Abraham. Daarom kwam Jezus eerst tot de verloren schapen van het
vleselijke Israel (Matteus 10:6; Romeinen 1:16), om Zich
uiteindelijk te ontfermen over het geestelijke Israel. Dat zijn zij
die uit het geloof van Abraham zijn, zowel Jood als Griek (Galaten
3:28-29). Daarom moest Jezus in alle opzichten zijn broeders gelijk
worden, opdat Hij een
barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God.
Barmhartig omdat hij precies weet wat de mens doorgaat wanneer hij
verzocht wordt. Jezus heeft immers zelf in verzoekingen geleden.
Getrouw omdat Hij de wil van Vader helemaal heeft volbracht. Zo kon
Hij de zonden van het volk verzoenen en optreden als Hogepriester.