Hebreeën les 16
In de vijftiende les werden we herinnerd aan het gehoorzame
geloof van Abraham en Sara. Toen Abraham door God werd geroepen,
vertrok hij naar een plaats zonder te weten waar hij komen zou. Door
het geloof van Sara ontving zij kracht om moeder te worden ondanks
haar hoge leeftijd. In dit geloof zijn Abraham en Sara, maar ook
Isaak en Jakob gestorven zonder de beloften van God verkregen te
hebben. Zij verlangden naar een beter, hemels vaderland. Door geloof
heeft Abraham Isaak geofferd, hoewel deze de erfgenaam was van de
belofte. Hij overwoog dat God hem uit de doden kon opwekken.
Het geloof van Isaak, Jakob en Jozef
“Door het geloof heeft Isaak
aan Jakob en Esau zijn zegen gegeven, ook voor de toekomst. Door het
geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder der zonen van Jozef
gezegend en hij heeft aangebeden, leunende op het uiteinde van zijn
staf. Door het geloof heeft Jozef aan het einde van zijn leven
gewaagd van de uittocht der kinderen Israels en voorschriften
gegeven over zijn gebeente” Hebreeën 11:20-22.
In Genesis 27 lezen we hoe Jakob het eerstgeboorterecht verkreeg
toen zijn vader Isaak hem zegende. De zegen kwam eigenlijk Ezau toe
omdat hij de oudste was, maar Jakob had deze van Ezau afgenomen zijn
vader te bedriegen en voor te liegen. De Hebreeën schrijver is niet
begaan met de details van deze gebeurtenissen. Het gaat hem vooral
over het feit dat de zegen die Isaak aan Jakob gaf, te maken had met
Isaaks geloof in de toekomst. Hij had immers bij het zegenen van
Jakob gezegd “
God zal u geven
van de dauw des hemels en van de vette streken der aarde, en
overvloed van koren en most. Volken zullen u dienen, en natien zich
voor u nederwerpen; wees heerser over uw broederen, en de zonen uwer
moeder zullen zich voor u nederbuigen. Wie u vervloekt, zij
vervloekt, en wie u zegent, zij gezegend”
Genesis 27:28-29. Dat Isaak deze zegen uitsprak, getuigt van zijn
vertrouwen en geloof in Gods voorzienigheid. Hij was immers een man
die in tenten woonde in een vreemd land. Isaak erkende dat God daar
in de toekomst verandering in zou brengen. Ezau kreeg van zijn vader
een mindere zegen (Genesis 27:39-40).
Ook Jakobs handelingen getuigen van geloof. Tot aan zijn dood aanbad
Jakob zijn God (Genesis 47:31) en vertrouwde hij op Zijn beloften.
Op zijn sterfbed sprak Jakob tot Jozef en zijn zonen Efraïm en
Manasse over hoe God hem had geroepen. Hij zei “God,
de Almachtige, is mij verschenen te Luz in het land Kanaan en heeft
mij gezegend en tot mij gezegd: zie, Ik zal u vruchtbaar maken, u
vermenigvuldigen en u maken tot een menigte van volken; Ik zal dit
land aan uw nageslacht geven tot een altoosdurende bezitting”
Genesis 48:3-4. Daarop gaf Jakob zijn zegen aan de twee zonen van
Jozef, nl Efraïm en Manasse. Hoewel de schrijver ook hier weer niet
begaan is met de details van deze zegening, is het toch interessant
op te merken dat ook hier Efraïm als jongste zoon een grotere zegen
krijgt dan Manasse die de oudste zoon was. Efraïm en Manasse werden
door Jakob beschouwd als zijn eigen zonen. Zij zouden niet in Egypte
blijven, maar het beloofde land in bezit gaan nemen. Zij zouden
uiteindelijk ook de twee grootste stammen van Israel worden.
Ook Jozef leefde door geloof. Daarom sprak hij op het einde van zijn
leven over hoe de kinderen van Israel uit Egypte zouden wegtrekken.
“En Jozef zeide tot zijn
broeders: Ik ga sterven; God zal zeker naar u omzien en u uit dit
land voeren naar het land, dat Hij Abraham, Isaak en Jakob onder ede
beloofd heeft. En Jozef deed de zonen van Israel zweren: God zal
zeker naar u omzien; dan zult gij mijn gebeente van hier meevoeren”
Genesis 50:24-25. Omdat Jozef op Gods belofte vertrouwde, gaf hij
voorschriften aan zijn broers om zijn gebeente mee te nemen wanneer
dit zou gebeuren. Mozes zal dit verzoek later inwilligen (Exodus
13:19), maar het is uiteindelijk Jozua die het gebeente van Jozef in
Sichem begraaft (Jozua 24:32).
Het geloof van Mozes
“
Door het geloof is Mozes
na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden,
omdat zij zagen, dat hij een schoon kind was, en zij hebben het
bevel des konings niet gevreesd. Door het geloof heeft Mozes,
volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s
dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen,
dan tijdelijk van de zonde te genieten; en hij heeft de smaad van
Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij
hield de blik gericht op de vergelding”
Hebreeën 11:23-26.
De ouders van Mozes geloofden in God. Door hun geloof hebben zijn
Mozes gedurende drie maanden verborgen gehouden na zijn geboorte.
Van hen wordt gezegd “Een man
uit het huis van Levi huwde een Levitische vrouw; deze werd zwanger
en baarde een zoon. Toen zij zag, dat hij schoon was, verborg zij
hem drie maanden lang” Exodus 2:1-2 (vgl
Handelingen 7:23). De ouders zagen aan Mozes dat hij door God was
uitgekozen. Daarom waren ze niet bang voor het bevel van de koning.
Deze had bevolen om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden, te
doden door ze in de Nijl te werpen (Exodus 1:22). Hun geloof was
groter dan hun angst voor het bevel en de straf van de koning!
Toen Mozes opgroeide, zag hij de dwangarbeid en mishandeling van
zijn Hebreeuwse broeders (Exodus 2:11). Weloverwogen nam hij de
beslissing om afstand te doen van de grote voordelen van het zijn
van Farao’s dochter. Hij was immers haar zoon geworden (Exodus
2:10). Mozes deed afstand van al de voordelen van zijn leven als
Farao’s dochter. Hij deed afstand van alle luxe en genot. Mozes had
een leven waar de meeste mensen van dromen. Hij had alles wat hij
maar wilde hebben! Toch koos hij ervoor om liever met Gods volk
kwaad te verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten. Want al
die luxe van Egypte ging gepaard met grote goddeloosheid en boze
begeerten. Mozes keek niet naar die kleine koning van Egypte, maar
naar de Grote Koning van hemel en aarde. Er is inderdaad genot te
vinden in zonde, maar dat genot is slechts tijdelijk en kent grote
gevolgen voor de ziel van de zondaar.
Mozes heeft de smaad van Christus een grotere rijkdom geacht dan de
schatten van Christus. De schrijver maakt de vergelijking met
Christus. Christus heeft de omwille van Gods zaak ook geleden van
Zijn vijanden. Paulus spreekt in 2 Korintiërs 1:5 over dit lijden
van Christus en hoe de gelovigen hier deel aan hebben. Wel, ook
Mozes had deel aan het lijden omwille van zijn geloof. Mozes hield
zijn blik gericht op de vergelding. Hij keek naar de straf enerzijds
voor hen die goddeloos blijven leven en naar de beloning anderzijds
voor hen die hier afstand van nemen.
“
Door het geloof heeft hij
Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij
bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke. Door het geloof heeft
hij het Pascha gehouden en het bloed doen aanbrengen, opdat de
verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken”
Hebreeën 11:27-28.
Door het geloof heeft hij Egypte achtergelaten, zonder te vrezen
voor de wraak van de koning. Exodus 2:14-15 leert ons dat Mozes de
Farao wel vreesde omdat deze hem wilde doden. Maar hij heeft deze
vrees overwonnen door zijn geloof in God. Hij bleef standvastig in
het vertrouwen op Gods beloften. Hij bleef kijken naar de
Onzienlijke (vgl Romeinen 1:20; Kolossenzen 1:15; 1 Timoteus 1:17).
God kan niet worden gezien door mensenogen zonder te sterven (Exodus
33:18-23; Deuteronomium 4:12; Psalm 97:2). Mozes ging uiteindelijk
terug naar Farao met de boodschap dat de farao Zijn volk moest laten
gaan, nadat God aan Mozes in Midjan was verschenen (Exodus
3:1-4:18).
Door geloof heeft Mozes het Pascha gehouden en het volk de opdracht
gegeven om het bloed aan te brengen zodat de verderfengel hun
eerstgeborenen niet zou aanraken. Mozes zei het volk in naam van God
“Want Ik zal in deze nacht het
land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens als
dier, in het land Egypte slaan en aan alle goden van Egypte zal Ik
gerichten oefenen, Ik, de Here. En het bloed zal u dienen als een
teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan
ga Ik u voorbij. Aldus zal er geen verdervende plaag onder u zijn,
wanneer Ik het land Egypte sla. En deze dag zal u een gedenkdag
zijn, gij zult hem vieren als een feest voor de Here; in uw
geslachten zult gij hem als een altoosdurende inzetting vieren”
Exodus 12:12-14. Mozes geloofde dat God zou doen naar zijn woord.
Hij getuigde van zijn geloof tegenover het volk en zij luisterden
naar hem.