Gemeente van Christus Houthalen Oost
In de elfde les liet schrijver zien dat Jezus de middelaar van
een Nieuw Verbond is. Zijn bloed heeft het Nieuwe Testament
bekrachtigd. Net zoals het testament van een erflater niet
bekrachtigd kan worden, tenzij zijn dood wordt vastgesteld, was het
ook nodig dat Christus moest sterven vooraleer zijn testament
bekrachtigd kon worden. Hij is eenmaal gekomen om de zonden op Zich
te nemen en zal nog eens terugkomen, maar dan niet meer om Zichzelf
nog eens te offeren, maar om hen te ontmoeten die Hem als hun
Heiland verwachten.
Het Oude Verbond was slechts
een schaduw van het Nieuwe
“Want daar de wet slechts een
schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte dier dingen
zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden, die
onafgebroken gebracht worden, degenen, die toetreden, te volmaken.
Immers, zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, doordat
degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn,
generlei besef van zonden meer hadden? Doch door die offeranden
werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht; want het is
onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen”
Hebreeën 10:1-4.
In deze vier verzen geeft de schrijver nog eens een opsomming van
hetgeen hij eerder heeft gezegd. De wet is slechts een schaduw van
de toekomende dingen en niet de afbeelding van de toekomende dingen.
Een schaduw is slechts een ruwe schets van een afbeelding. Een
schaduw is niet een exacte weergave van een afbeelding. De
toekomende dingen verwijst naar de tijd dat Christus regeert aan de
rechterhand van de Vader (vgl Hebreeën 9:11; 2:5; 6:5). Zo maakt ook
Paulus deze vergelijking tussen Mozes en Christus wanneer hij zegt
“Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op
het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die
slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de
werkelijkheid van Christus is” Kolossenzen 2:16-17. Christus is de
werkelijkheid en nu Hij er is heeft de schaduw afgedaan.
De wet is immers niet in staat om hen die toetreden op de grote
verzoendag te volmaken. Als dat wel zo zou zijn geweest dan zou het
offeren daarvan hebben opgehouden in de plaats van dat ze elk jaar
dezelfde offers onafgebroken moesten brengen. Als de
oudtestamentische offers voldoende waren, dan hadden ze na het
eerste offer kunnen stoppen omdat zij die er deel aan hadden, na
gereinigd te zijn, geen besef van zonden meer zouden hebben. Maar zo
was het dus niet. De offers werden elk jaar in gedachtenis gebracht.
Waarom? Omdat het onmogelijk is dat het bloed van stieren of bokken
de zonden kan wegnemen (vgl Exodus 34:7; Leviticus 16:11-15). De wet
en haar rituelen maken de mens bekend dat ze gezondigd hebben
(Romeinen 3:20). Het doet een mens verlangen naar verzoening, maar
de wet was niet in staat om de mens met God te verzoenen. Paulus
zegt tegen de Galaten die onder de wet wilden staan (Galaten 4:21)
het volgende “Is de wet dan in strijd met de beloften Gods?
Volstrekt niet! Want indien er een wet gegeven was, die levend kon
maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtigheid voortgekomen
zijn” Galaten 3:20. Deze verzoening is enkel mogelijk in en door
Christus.
Wij zijn eens voor altijd
geheiligd door het offer van Jezus’ lichaam
“Daarom zegt Hij bij zijn komst in de
wereld: Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt
Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen
welbehagen gehad. Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik (in de boekrol
staat van Mij geschreven) om uw wil, o God, te doen. In de aanhef
zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers,
hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij
naar de wet gebracht worden. Doch daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier
ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te
laten gelden. Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd
door het offer van het lichaam van Jezus Christus” Hebreeën
10:5-10.
Omdat de oudtestamentische dierenoffers niet bij machte waren om
de zonde weg te nemen, zegt Christus bij Zijn komst in de wereld (vgl
Markus 11:10) dat de Vader slachtoffers en offergaven niet heeft
gewild. Dit is een aanhaling van Psalm 40:6-8. Dit zijn de
profetische woorden van Christus tot de Vader. Ze werden door
Christus gesproken voordat Hij mens werd. Ze geven weer dat Christus
van de hemel is gekomen om de wil van de Vader te doen (Johannes
6:38). Toen Christus in de wereld kwam, kwam Hij enkel en alleen om
de wil van de Vader te volbrengen (Lukas 2:49). De Vader had de Zoon
een lichaam heeft bereid. En dit lichaam had God bereid als een
offer voor de zonden van de mens (Hebreeën 10:10). De woorden uit
Psalm 40 leren ons dus waarom Christus is gekomen. Omdat de
brandoffers en slachtoffers niet het middel waren om verzoening te
bewerken bij God. Hoewel ze door God waren ingesteld en hoewel ze
werden gebracht volgens de wet die God had ingesteld, waren ze niet
het einddoel van Zijn Wil. God wilde gehoorzaamheid. En dat is wat
Christus bracht (Johannes 4:34).
Doordat Christus zei ‘zie, hier ben Ik om uw wil te doen’, moet ons
duidelijk worden dat het eerste dat door God was ingesteld, werd
opgeheven om het tweede te laten gelden. M.a.w., de offerdienst
volgens de wet wordt buiten werking gesteld om de het tweede te doen
gelden. Het tweede is dat God wil dat de mens eens voor altijd
geheiligd wordt door het offer van het lichaam van Christus. En dus
niet volgens de jaarlijkse offers onder de wet van Mozes. God wil
dat alle mensen behouden worden door Jezus’ offer (1 Timoteus
2:3-6). Zij die geheiligd zijn, hebben de toegang tot de Vader
verkregen. Zij die geheiligd zijn, hebben de vergeving van hun
zonden ontvangen. Zij die geheiligd zijn, hebben de verplichting om
te stoppen met zondigen (Hebreeën 10:29).
De Hogepriester gezeten aan de rechterhand van God
“Voorts staat elke priester dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer de zonden kunnen wegnemen; deze echter is, na een offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten. Want door een offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden. En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis, want nadat Hij gezegd had: Dit is het verbond, waarmede Ik Mij aan hen verbinden zal na die dagen, zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven, en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken. Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer nodig” Hebreeën 10:11-18.
Opnieuw maakt de schrijver de vergelijking tussen de Levitische
priesters en Christus. De priesters verrichtten hun dienst dagelijks
om telkens dezelfde offers te brengen, maar deze offers konden de
zonden nooit wegnemen. Ze kenden geen rust van hun dienst
(Deuteronomium 18:5). Christus daarentegen is, na een offer voor de
zonden tot stand te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de
rechterhand van God (Hebreeën 7:3; 10:1,12,14). Het feit dat
Christus aan de rechterhand van de Vader zit laat ons zien dat Hij
een positie van autoriteit bekleedt (Handelingen 2:34; Efeziërs
1:20-23). Daar wacht Christus totdat Zijn vijanden gemaakt worden
tot een voetbank voor Zijn voeten (Hebreeën 1:3,13; 8:1). Dus hebben
nog niet alle vijanden zich aan Zijn heerschappij onderworpen (vgl 1
Korintiërs 15:24-26; 2 Tessalonissenzen 1:7-9). De vijanden van
Christus zijn de dood en hem die de macht had over de dood, de
duivel (Hebreeën 2:14). Daar behoren ook de geestelijke overheden en
machten van de duivel toe (Efeziërs 6:12) en de mensen die zich
laten verleiden door de duivel (Efeziërs 2:2; Openbaring 12:9).
Christus wacht nu totdat zij die zich laten verleiden door satan,
zich vrijwillig onder Zijn heerschappij plaatsen. Indien zij dat
niet doen, zullen zij veroordeeld worden op de oordeelsdag (Johannes
6:39-40, 44, 45).
Door één offer heeft Christus voor altijd hen volmaakt, die
geheiligd worden. De wet met haar rituelen en het Levitische
priesterschap konden de mens niet volmaken (Hebreeën 7:11,19; 9:9;
10:1). Ze konden de mens niet verzoenen. Ze konden de toegang tot de
Vader niet openstellen. Christus’ offer kon dat wel. Wanneer een
mens christen wordt, dan worden al de zonden die hij tot dat moment
heeft gedaan, vergeven. Ook de toekomstige zonden die hij zal doen,
worden vergeven indien hij in het licht wandelt gelijk God in het
licht is en zijn zonden belijdt (1 Johannes 1:5-10).
Hiervan geeft ook de Heilige Geest een getuigenis toen Hij bij monde
van Jeremia zei “Dit is het verbond, waarmede Ik Mij aan hen
verbinden zal na die dagen, zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun
harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven, en hun zonden
en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken”. De woorden ‘harten’
en ‘verstand’ worden door de schrijver in omgekeerde volgorde
weergegeven. Niet alleen zegt God door de Geest dat er een Nieuw
Verbond zou komen, maar ook dat het compleet anders zou zijn dan
Oude Verbond. Een verbond waarin de mens zichzelf aan God offert en
vernieuwd wordt in zijn denken (Romeinen 12:1-2). Een mens die
gelijkvormig wordt aan het beeld van Jezus (Romeinen 8:29). Het zijn
dezen die Gods wetten, door Christus gegeven, in hun harten laten
leggen en in hun verstand laten schrijven. Voor hun die zo leven,
worden de zonden niet meer herdacht. En als deze mensen dan
vergeving hebben ontvangen, dan moeten zij geen zondoffers meer
brengen naar de wet van Mozes.