Gemeente van Christus
In de negende les kwam de schrijver tot de hoofdzaak van zijn
onderwerp. Jezus Christus is een hogepriester die zijn dienst
verricht in de ware tabernakel in de hemel terwijl Hij gezeten is
aan de rechterzijde van de troon van de Vader. Op aarde zou Christus
geen priester kunnen zijn gezien de wet er reeds had aangeduid.
Jezus is dan ook de middelaar van een beter verbond dat op betere
beloften berust. Het eerste verbond was niet onberispelijk, daardoor
werd er plaats gezocht voor een Tweede Verbond. Dat Nieuwe Verbond
is niet zoals het verbond dat God met Israel maakte toen Hij hen uit
Egypte leidde. Het is een verbond dat gebaseerd is op het kennen van
God en het hebben van een relatie met God. Daar waar het Oude
Verbond de zonden niet kon wegnemen, kan het Nieuwe Verbond de
zonden vergeven.
Het heiligdom op aarde onder het Oude
Verbond en in de hemel onder het Nieuwe Verbond
“Nu had ook wel het eerste verbond
bepalingen voor de eredienst en een heiligdom voor deze wereld. Want
er was een tent ingericht, de voorste, waarin de kandelaar en de
tafel met de toonbroden stonden; deze werd het heilige genoemd;
en achter het tweede voorhangsel was een tent, genaamd het
heilige der heiligen, met een gouden reukofferaltaar en de ark des
verbonds, rondom met goud overtrokken, waarin zich bevonden een
gouden kruik met het manna, de staf van Aaron, die gebloeid had, en
de tafelen des verbonds; daarboven waren de cherubs der
heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwen; hierover kunnen
wij nu niet in bijzonderheden treden” Hebreeën 9:1-5.
Ook het eerste verbond had bepalingen voor de eredienst en het had
een heiligdom voor deze wereld. Dat was de tabernakel (Exodus 25-31,
35-40). In 8:2 verwees de schrijver reeds naar ware tabernakel in de
hemel. Het contrast tussen de aardse en de hemelse tabernakel gaat
hij nu verder uitwerken.
Onder het eerste verbond was er een tent ingericht waarin het
voorste gedeelte een kandelaar en de tafel met de toonbroden
stonden. Deze ruimte werd het heilige genoemd. De
gouden kandelaar was de
enige verlichting gezien er geen ramen waren (Exodus 25:31-39;
37:17-24). Toen Salomo de tempel bouwde waren er tien kandelaren (1
Koningen 7:49). De tafel
was gemaakt van acaciahout en belegd met goud (Exodus 25:23-30). Er
waren vier gouden ringen aan zodat de tafel met draagstokken kon
worden verplaatst. Er stonden ook schotels, schalen, kommen en
kannen op. Op de tafel lagen ook de twaalf
toonbroden verdeeld over
twee stapels. Deze stonden voor de twaalf stammen van Israel en
moesten elke sabbat opnieuw worden gemaakt (Exodus 25:30; Leviticus
24:5-9; Numeri 4:7). Dit is het brood dat koning David at in 1
Samuel 11:4-6 (vgl Matteus 12:1-8).
Achter het tweede gordijn was een tent die het heilige der heilige
werd genoemd (Exodus 26:31-35). Dit gordijn stond symbool voor de
scheiding tussen de zondige mens en God. Dit gordijn scheurde van
boven naar beneden toen Jezus stierf (Matteus 27:51). In het heilige
der heilige stonden een gouden reukofferaltaar en de ark van het
verbond dat met goud was overtrokken. In de ark stond ook een gouden
kruik met het manna, de staf van Aäron die gebloeid had en tafelen
van het verbond. Bovenop de ark stonden twee cherubs die het
verzoendeksel overschaduwden.
Het gouden reukofferaltaar
stond voor de ark. Dit altaar stond niet achter het gordijn in het
heilige der heilige, maar gezien zijn functie wordt hij door de
schrijver benoemd als een onderdeel van het heilige der heilige
(Exodus 40:5; 1 Koningen 6:22). We kunnen ons goed inbeelden hoe de
rook van het altaar de hele tabernakel vulde en zo voor Gods
aangezicht kwam. De ark des
verbonds was ook gemaakt van acaciahout en belegd met goud
(Exodus 25:10-22). Ook deze had gouden ringen voor draagstokken,
maar de stokken mochten er niet uit worden verwijderd. De
gouden kruik
met manna bevond zich in
de ark tot een getuigenis voor de toekomende geslachten (Exodus
16:32-35). Ook de bloeiende
staf van Aäron lag in de ark. Deze staf moest duidelijk maken
dat het priesterschap aan Aäron en zijn nageslacht toebehoorde, als
een teken voor de wederspannigen die morden tegen Mozes en Aäron (Numeri
17:1-13). De andere Levieten stonden in dienst van Aäron en moesten
hun plicht in de tabernakel vervullen zonder te willen naderen tot
het heilige der heilige (Numeri 18:1-7). De
tafelen des verbonds die God aan Mozes gaf, lagen ook in de ark des
verbonds (Exodus 25:16,21; Deuteronomium 10:1-5; 1 Koningen 8:9). Op
de ark lag een deksel met daarop
twee cherubs der heerlijkheid
(Exodus 25:17-22; vgl Ezechiël 10:4-5). God sprak van tussen de
cherubs met Mozes en later de hogepriesters over alles wat hij de
Israelieten moest gebieden (Leviticus 16:2). De cherubs
overschaduwden het verzoendeksel, maar over de dingen die hij net
heeft opgenoemd wil de schrijver nu niet in bijzonderheden treden.
Hij heeft deze beschrijving van de aardse
tabernakel gegeven als inleiding op hetgeen hij wil zeggen
over de grote verzoendag van het Oude Verbond.
Tijdelijke rituelen van het
Oude Verbond
“Dit was dan aldus ingericht, en de
priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in
de voorste tent, maar in de
tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder
bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk
in onwetendheid bedreven. Daarmede gaf de Heilige Geest te kennen,
dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste
tent nog bestond. Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd,
in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte
waren hem, die God daarmede dient, voor zijn besef te volmaken, daar
zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts
bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel”
Hebreeën 9:6-10.
De aardse tabernakel was aldus ingericht, en de priesters kwamen bij
het vervullen van hun diensten voortdurend in de
voorste tent. Zo moesten
zij dagelijks de verlichting verzorgen (Exodus 27:20-21) en de
twaalf toonbroden elke sabbat vervangen (Leviticus 24:5). Ook
brandden zij ’s morgens en ’s avonds een reukwerk op het altaar
(Exodus 30:7-8). In de tweede
tent echter mocht alleen de hogepriester éénmaal per jaar komen.
Maar hij mocht er niet binnengaan zonder bloed dat hij eerst voor
zichzelf offerde en voor de zonden van het volk die ze in
onwetendheid hadden gedaan (Leviticus 16:12-16). Deze dag wordt de
grote verzoendag genoemd.
Doordat de Heilige Geest deze rituelen op deze wijze aan Mozes
geopenbaard had, gaf Hij te kennen dat de weg naar het heiligdom nog
niet openlag zolang de eerste tent bestond. De tempel en haar
omgeving bestond immers uit verschillende departementen. Het
uiterste deel was open voor iedereen. Het tweede deel was enkel open
voor Joden, inclusief de vrouwen. Vervolgens was er een deel waar
enkel de Joodse mannen mochten komen. Dan had je de priesters die
enkel in het heilige mochten komen en als laatste de hogepriester
die enkel in het heilige der heilige mocht komen. Het heilige der
heilige stond voor directe toegang tot God en zolang de eerste tent
nog bestond, was er voor het volk geen directe toegang tot God.
Deze eerste tent staat symbool voor het hele oudtestamentische
tijdperk en is een les voor de tegenwoordige tijd. De gaven en
offers die gebracht werden, maakten duidelijk dat God niet
toegankelijk was voor de gewone Israeliet. Ook de noodzaak voor het
herhalen van de offers laat zien dat ze niet bij machte waren om hem
die God dient, voor zijn besef te volmaken. De oudtestamentische
spijzen (Exodus 13:6-10; Leviticus 20:25), dranken (Leviticus
10:8-9; Numeri 6:2-4) en wassingen (Exodus 30:17-21; Leviticus 6:27)
waren slechts opgelegde bepalingen voor het vlees, tot de tijd van
het herstel (vgl Galaten 3:23-25; Kolossenzen 2:16-23).
Christus, Hogepriester van
een grotere en meer volmaakte tabernakel
“Maar Christus, opgetreden als
hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en
meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van
deze schepping,” Hebreeën 9:11.
In tegenstelling tot de rituelen van het Oude Verbond, is Christus
opgetreden als een hogepriester van goede dingen die reeds gekomen
zijn. Deze goede dingen bevatten de vele zegeningen die God in
Christus aan de gelovigen heeft gegeven. Een toegang tot de Vader
(10:19) en de vergeving van zonden (9:26) en een beter heiligdom
(9:24). Christus is dat beter heiligdom in de hemel binnengegaan om
voor het aangezicht van God te verschijnen. Een tabernakel niet met
handen gemaakt, niet van deze schepping (vgl Markus 14:58). Paulus
spreekt van het gebouw in de hemelen dat niet met handen is gemaakt,
een eeuwig huis (2 Korintiërs 5:1). Ook de doop in water wordt
beschreven als een besnijdenis die niet het werk van mensenhanden is
(Kolossenzen 2:11-13) in contrast met de besnijdenis van het Oude
Verbond (Efeziërs 2:11).
Christus verwierf eeuwige verlossing
“en dat niet met het bloed van bokken en
kalveren, maar met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in
het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Want
als reeds het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de
as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar
het vlees gereinigd worden, hoeveel
te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest
Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons
bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?”
Hebreeën 9:12-14.
Christus is niet alleen betere tabernakel binnengegaan dan die van
het Oude Verbond. Hij is er ook niet binnengegaan met het bloed van
bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed. Ook is Hij er niet
jaarlijks binnengegaan zoals de hogepriester van het Oude Verbond,
maar Hij is eens voor altijd het heiligdom binnengegaan. Daardoor
heeft Hij een eeuwige verlossing verworven. Dit door de kwaliteit
van Zijn offer.
Als reeds het bloed van bokken en stieren (Leviticus 16:3-15) en de
besprenging met de as der vaars (Numeri 19:9,17-18) hen die
verontreinigt zijn, heiligt naar het vlees, hoeveel te meer zal dan
het bloed van Christus ons bewustzijn reinigen van dode werken om de
levende God te dienen? De oudtestamentische offers konden de
geestelijke verontreiniging niet wegnemen. Christus’ offer voor de
zonden kon dat wel omdat Hij Zichzelf door de eeuwige Geest als een
smetteloos offer heeft gebracht. Enkel Jezus’ bloed kon dit bewerken
doordat Hij eeuwig leeft (vgl 1 Johannes 1:7). De oudtestamentische
offers moesten smetteloos zijn (vgl Leviticus 1:3; 3:1), Jezus’
offer was als van een onberispelijk en vlekkeloos lam (1 Petrus
1:19). Het was een spontaan en gewillig offer. Hij koos ervoor om
zijn leven af te leggen voor de zonden van de mensen (Johannes
10:17). Christus’ offer maakt het mogelijk om het bewustzijn te
reinigen van dode werken, zodat de mens de levende God kan dienen.
Dode werken kunnen de levende God niet dienen (vgl Hebreeën 6:1). Er
moet eerst een reiniging hebben plaatsgevonden!