Gemeente van Christus  Houthalen Oost

2 Timoteüs hoofdstuk 1

 Groet (1:1-2)

1Paulus, een apostel van Christus Jezus door de wil Gods naar de  belofte des levens in Christus Jezus, 2aan Timoteüs, mijn geliefd kind: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here.” 2 Timoteüs 1:1-2.
De apostel Paulus geeft aan dat hij de auteur van de brief is. Hij is een apostel van Jezus Christus (gezalfde, Matteüs 2:4, Openbaringen 11:15). Paulus is geroepen in opdracht van God naar de belofte van het leven in Christus Jezus. Jezus was gestorven en opgewekt uit de dood. Jezus’ dood en opstanding staan centraal in de prediking van Paulus. De hoop van een christen is het eeuwige leven, dat is de belofte die God heeft beloofd voor hen die Jezus’ verschijning liefhebben (Titus 1:2; Hebreeën 9:15; 1 Johannes 2:25). Paulus schrijft aan Timoteüs zijn geliefd kind (zie commentaar op 1 Timoteüs 1:2; vgl. Titus 1:4). Paulus hield van hem omdat hij hem tot het geloof had gebracht. Hij benaderde Timoteüs als een geestelijke vader en behandelde hem als zijn geestelijke zoon en broeder. Paulus wenst Timoteüs genade, barmhartigheid en vrede toe van God de Vader en van Christus Jezus onze Here. Genade verwijst naar de blijdschap, het genot en de liefde van God. Een onverdiende gunst die God aan de mensheid heeft gegeven in de persoon van Jezus. Barmhartigheid verwijst naar het medelijden en de goedheid van God doordat Hij mensen redding aanbiedt door het offer van Jezus.  Vrede verwijst naar de toestand van rust in de ziel doordat men verzekerd is van het behoud in Christus. Zij die in Christus zijn, zijn geen vijanden meer van God en hoeven dus niet meer te vrezen.

Dankzegging (1:3-5)

3Ik breng dank aan God, die ik, evenals mijn voorouders, met een rein geweten dien, dat ik u onophoudelijk mag gedenken in mijn gebeden, nacht en dag; 4immers, als ik denk aan uw tranen, verlang ik u te zien om met blijdschap vervuld te worden; 5en dan komt mij voor de geest uw ongeveinsd geloof, zoals het eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Eunike, en ook – daarvan ben ik overtuigd – (woont) in u.”  2 Timoteüs 1:3-5.
Paulus dankt God die hij, net als zijn voorouders, met een rein geweten dient. Het geweten zorgt ervoor dat de mens het onderscheid kan maken tussen wat moreel goed en slecht is. Een rein geweten is een geweten dat aanspoort om het goede te doen, en het slechte na te laten. Paulus’ geweten was zuiver, hij was oprecht in zijn denken en handelen. Hij oefende zich erin om zijn geweten vrij te houden van zonde en schuld (vgl. Handelingen 22:3; 23:1; 24:14; Galaten 1:14). Paulus dankte God dat hij Timoteüs voortdurend mocht gedenken in zijn gebeden, nacht en dag. Paulus bad onophoudelijk voor de christenen die hij kende, hij leefde intens met hun mee (vgl. Romeinen 1:8-9; 1 Tessalonissenzen 1:2; 2:13; Filippenzen 1:3). Dit is liefhebben in actie. Hoe kan je zeggen dat je iemand liefhebt, als je niet bezorgd bent om hun welzijn, noch voor hen bidt? Wanneer Paulus dacht aan Timoteüs’ tranen, dan verlangde hij ernaar om hem te zien zodat hij zich weer kon verheugen. Het geloof in Jezus brengt vervolging met zich mee. En vervolging brengt grote moeite en tranen met zich mee omdat gelovigen er niet altijd kunnen zijn voor elkaar wanneer ze moeten lijden (vgl. Handelingen 20:19,31,37-38; Openbaringen 7:17). Paulus zal er daarom ook bij Timoteüs op aandringen dat hij zijn best moest doen om zo vlug mogelijk naar hem te komen (zie 2 Timoteüs 4:9,21; vgl. Romeinen 15:30-32; 1 Tessalonissenzen 2:17-20). Het is altijd beter en intenser wanneer je een geliefde van aangezicht tot aangezicht kan zien.

Wanneer Paulus aan Timoteüs dacht, dan moest hij ook denken aan zijn ongeveinsd geloof. Timoteüs’ geloof was echt en oprecht. Hij was geen hypocriet. Zijn motivatie was zuiver. Zijn leer was zuiver. Zijn hart was zuiver. Zijn grootmoeder Loïs en zijn moeder Eunike hebben hem het goede voorbeeld gegeven en hem de godsvrucht geleerd (Handelingen 16:1). Loïs en Eunike geloofden het evangelie voordat Timoteüs tot geloof kwam. Als Joodse vrouwen waren zij reeds onderwezen in de godsvrucht en toen hen het evangelie werd gepredikt, hebben zij het gehoorzaamd. Hun geloof heeft ertoe bijgedragen dat Timoteüs bij zijn thuis het goede voorbeeld kreeg, ondanks het feit dat zijn vader een Griek was. Het sierde de vader dat hij het ogenschijnlijk toeliet dat zijn vrouw hun zoon opvoedde in de weg van de Here, ondanks het feit dat hij zelf waarschijnlijk niet geloofde.

Paulus’ zorg en bemoediging aan Timoteüs (1:6-12)


6Om die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is.7Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid.” 2 Timoteüs 1:6-7.
Verwijzend naar het ongeveinsde geloof van Timoteüs, herinnert Paulus hem eraan om de gave Gods die in hem is, aan te wakkeren. Hij moet de gave van God doen ontvlammen, aansteken. Het staat synoniem voor iemand op te roepen om ijverig te zijn. Timoteüs had deel gekregen aan de gave van God door de handoplegging van de apostel (vgl. Romeinen 12:6-8; Handelingen 8:17; Hebreeën 6:2). Deze gave werd aan Timoteüs gegeven op basis van een profetie. Ook de ouderlingen hebben deelgenomen aan de handoplegging toen Paulus deze gave aan Timoteüs gaf (zie commentaar op 1 Timoteüs 4:13-14). Timoteüs moest worden aangemoedigd om ijverig te blijven. Paulus waarschuwt hem daarom ook later in de brief om zijn jeugdige begeerten te ontvluchten (2 Timoteüs 2:22). Hij moest het woord van God blijven prediken ongeacht de negatieve reacties (2 Timoteüs 4:2). “
5Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle.” 2 Timoteüs 4:5. Want God heeft de gelovigen geen geest van van lafhartigheid gegeven. Gelovigen hoeven niet te vrezen, zeker zij niet die bovennatuurlijke leiding van de Heilige Geest hadden ontvangen door de handoplegging van de apostelen (Handelingen 1:8; Romeinen 8:15). Zij die overtuigd zijn van de dood en opstanding van Jezus zullen worden gedreven door kracht, liefde en bezonnenheid. Het evangelie is Gods kracht tot behoud voor een ieder die gelooft (Romeinen 1:16). Deze kracht brengt liefde en zelfbeheersing (bezonnenheid) voort. Dit zijn enkele van de vruchten van de Geest die eigen zijn aan trouwe discipelen (vgl. Galaten 5:22).

8Schaam u dus niet voor het getuigenis van onze Here of voor mij, zijn gevangene, maar wees mede bereid voor het evangelie te lijden in de kracht van God, 9die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden, 10doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie.” 2 Timoteüs 1:8-10.
Timoteüs mocht zich niet schamen voor het getuigenis van de Here of voor Paulus. Jezus waarschuwde voor hen die zich voor Hem zouden schamen (Markus 8:38). Schaamte is een struikelblok voor gelovigen. Schaamte om te belijden dat men in Jezus gelooft (vgl. 1 Johannes 4:14). Schaamte om te belijden dat allen zich tot Christus behoren te bekeren. Schaamte voor medegelovigen omdat zij hun geloof uitwerken. Daarom roept Paulus Timoteüs op om zich niet te schamen voor hem. Hij is immers een gevangene omdat hij het evangelie verkondigt (vgl. 2 Timoteüs 1:16; 2:9; Filippenzen 1:7). Het doet ons denken aan de schaamte die de apostel Petrus kende, toen hem werd gevraagd als hij een discipel van Jezus was (Johannes 18:15-18).

Timoteüs moest bereid zijn om mee te lijden voor het evangelie in de kracht van God (2 Timoteüs 2:3; 4:5). God geeft de kracht om het lijden te doorstaan (vgl. 2 Timoteüs 4:17; 2 Korintiërs 12:9-10; Kolossenzen 1:11)! Delen in het lijden van Christus, zal resulteren in het delen van de heerlijkheid van Christus (Romeinen 8:17-18, 36). God heeft ons niet behouden, om ons daarna in de steek te laten wanneer het moeilijk wordt. God roept gelovigen met een heilige roeping. Deze roeping is niet gebaseerd op onze werken of onze verdiensten. Het was Gods voornemen om het geschenk van genade te geven in Christus Jezus. God heeft het van voor eeuwige tijden bepaald om in Jezus de wereld met zich te verzoenen (vgl. Efeziërs 3:8-11; 1 Petrus 1:20). Deze genade is geopenbaard door de verschijning van onze Heiland Jezus Christus. Jezus heeft de dood van zijn kracht beroofd en daardoor onvergankelijk leven aan het licht gebracht (vgl. Titus 3:5-7; Hebreeën 1:1-4). Dit is het goede nieuws van Jezus.

11En ík ben daartoe aangesteld als verkondiger, apostel en leraar. 12Om die reden draag ik ook dit lijden en ik schaam mij daarvoor niet, want ik weet, op wie ik mijn vertrouwen heb gevestigd, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij bij machte is, hetgeen Hij mij toevertrouwd heeft, te bewaren tot die dag.” 2 Timoteüs 1:11-12.
Paulus is door Jezus aangesteld om een verkondiger, apostel en leraar te zijn van het evangelie. Een verkondiger is iemand die is aangesteld met het gezag om de boodschap van de aansteller door te geven. Een apostel is die uitgezonden is met een specifieke boodschap. De twaalf en Paulus waren bijzondere apostelen, gezien zij ooggetuigen waren van de opstanding van Jezus en door Jezus zelf waren uitgekozen (Handelingen 1:8; 9:15). Een leraar is iemand die de dingen van God leert en de plichten van de mens onderwijst. Dat was de reden waarom Paulus leed. Hij schaamde zich er ook niet voor want hij wist op wie hij zijn vertrouwen had gevestigd. Paulus was ervan overtuigd dat God bij machte was om hetgeen God hem had toevertrouwd, te bewaren totdat Jezus zou terugkomen (vgl. 1 Tessalonissenzen 5:4; Judas 1:24; Hebreeën 7:25). Bewaren betekent om ergens zorg voor te dragen zodat je het niet kwijtraakt of het van je wordt gestolen.

Vermaningen voor Timoteüs (1:13-14)


13Neem tot voorbeeld de gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in het geloof en de liefde, die in Christus Jezus is. 14Bewaar door de heilige Geest, die in ons woont, het goede, dat u is toevertrouwd.” 2 Timoteüs 1:13-14.
Opdat ook Timoteüs zijn roeping als evangelist tot een goed einde zou brengen, moest hij de gezonde woorden van Paulus tot voorbeeld nemen. Paulus had hem geleerd wat goed en rechtvaardig was. Paulus zei tegen de Korintiërs: “
1Ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook ontvangen hebt, waarin gij ook staat,2 waardoor gij ook behouden wordt, indien gij het zo vasthoudt, als ik het u verkondigd heb, tenzij gij tevergeefs tot geloof zoudt gekomen zijn.” 1 Korintiërs 15:1-2. Zij die afwijken van die woorden van de apostelen, zijn vervloekt (Galaten 1:8-9). Geloof en liefde, zoals die in Jezus Christus is, zullen Timoteüs daarbij helpen. Hij moest ook het goede dat hem was toevertrouwd, bewaren door de Heilige Geest die in ons woont (vgl. 1 Korintiërs 3:16; 6:19; Romeinen 8:11). Het goede verwijst naar een gezond geloof. Een gelovige kan het goede bewaren door de werkingen van het vlees te doden door de Heilige Geest. “13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien  gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zo zult gij leven. 14 Want zovelen door de Geest Gods geleid worden, die zijn Gods kinderen.” Romeinen 8:13-14.


Voor en tegenstanders van Paulus (1:15-18)

15Dit weet gij, dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd, onder anderen Fygelus en Hermogenes.” 2 Timoteüs 1:15.
Het is niet duidelijk als Paulus spreekt over alle christenen in Azië, dan wel alle christenen uit Azië die in Rome verbleven. Hoe dan ook, Paulus’ gevangenschap en oneer zorgde ervoor dat deze christenen zich van hem hadden afgekeerd, waaronder Fygelus en Hermogenes. We weten niet wie deze broeders waren, noch welke rol zij speelden in de vroege gemeente. We weten wel dat dat ze niet bereid waren om samen met Paulus te lijden, om te delen in zijn oneer (vgl. 2 Timoteüs 4:10-16; Filippenzen 2:21). Jezus waarschuwde ervoor dat lijden sommigen van Christus zou doen afkeren (Matteüs 13:20). Zulke christenen denken enkel aan zichzelf, aan hun eigen leven, hun eigen belang. Dit maakte het lijden van een arbeider als Paulus eens zo groot.

16De Here bewijze barmhartigheid aan het huis van Onesiforus, daar hij mij dikwijls heeft verkwikt en zich voor mijn ketenen niet heeft geschaamd. 17Integendeel, toen hij te Rome gekomen was, heeft hij mij ijverig gezocht en mij ook gevonden; 18– de Here geve hem, dat hij barmhartigheid bij de Here vinde op die dag – en hoevele goede diensten hij te Efeze bewezen heeft, weet gij zelf het best.
” 2 Timoteüs 1:16-18.
Het gezin van Onesiforus was anders dan de christenen uit Azië. Paulus roept de Here op om barmhartigheid te geven aan dit gezin. Onesiforus heeft Paulus vaak verkwikt. Hij zorgde ervoor dat Paulus weer op adem kon komen als het lijden hem zwaar viel. Deze broeder schaamde zich niet voor Paulus’ ketenen. Integendeel, toen hij in Rome was aangekomen, heeft hij zich grote moeite getroost om Paulus te zoeken en te vinden (vgl. Filemon 1:7,20; 1 Korintiërs 16:18). Dat God hem daarvoor barmhartigheid moge geven op de dag van het oordeel. Het was Timoteüs bekend hoe deze broeder zoveel goede diensten voor het evangelie heeft gedaan in Efeze. Deze broeder deed wat hij geloofde. Was hij in Efeze, of in Rome, of waar dan ook, zijn leven stond in teken van Jezus en Zijn discipelen. Wat een groot voorbeeld deze broeder voor ons is!

Vorige