Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 6:1-20 (7)

Zelf doen jullie onrecht aan je broeders

Durft iemand uwer, wanneer hij iets heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen? Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt gij dan onbevoegd voor de meest onbetekenende rechtspraak? Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer dan over alledaagse dingen? Indien gij alledaagse geschillen te berechten hebt, laat gij dan hen zitting nemen, die in de gemeente niet in tel zijn? Ik zeg het om u te beschamen. Is er dan bij u geen enkel wijs man, die uitspraak zal kunnen doen tussen broeders? Zoekt nu de ene broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen? Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen? Maar zelf doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders” 1 Korintiërs 6:1-8.

Over de broeder die in hoererij leefde durfden de Korintiërs geen oordeel uit te spreken. Maar voor persoonlijke geschillen die ze onder elkaar hadden, waren ze er niet vies van om elkaar voor de rechter te slepen. En dan ook nog eens een wereldse rechter. Paulus begrijpt niet hoe de Korintiërs dat durfden doen. Dat ze recht zoeken bij onrechtvaardigen i.p.v. bij heiligen. Ze zoeken rechtvaardigheid bij mensen die Gods rechtvaardigheid niet kennen. 

Waren de Korintiërs vergeten dat de heiligen over de wereld zullen oordelen? Christenen zullen samen met Christus heersen en oordelen (Openbaring 2:26-27; 3:21; Romeinen 8:17; 2 Timoteus 2:12). Hoe kan het dan zijn dat zij niet bekwaam zijn om over de simpelste dingen een rechtspraak te geven? De Korintiërs dachten veel te weten maar ze wisten blijkbaar niet al te veel. Paulus moet hen regelmatig vragen ‘weet gij niet’ (6:2, 6:3, 6:9, 6:15, 6:16, 6:19). Dat Paulus hen zo vaak moet vragen of ze het wel weten, zou hen nederig moeten maken. Het zou hen duidelijk moeten maken dat ze helemaal niet zoveel begrepen. Paulus laat hen weten dat christenen zelfs over de engelen zullen oordelen. En gezien deze dingen zo zijn, halen zij het toch nog in hun hoofd om naar een heidense rechtbank te gaan om het gelijk te halen over een geschil met een broeder. Om een goddeloos persoon te laten oordelen over geestelijke dingen, terwijl wereldse rechtbanken Gods rechtspraak verwerpen. Dat betekent echter niet dat Paulus het gezag van de wereldse overheden zou minachten. Integendeel, Paulus erkent de overheid als een instelling van God en respecteert deze als zodanig (Romeinen 13). Problemen onder de christenen echter moeten niet door de overheid, maar onder christenen worden beoordeeld (Matteus 18:15-18). Christenen hebben daartegen wel de plicht om een broeder die de wet van een land heeft overtreden, op te dragen om zichzelf aan te geven bij de overheid. Niet zoals bij de Katholieke Kerk, die het kindermisbruik door hun geestelijken jarenlang heeft verzwegen en verdoezeld, zonder de overheid daarover in te lichten. Dat was en is verwerpelijk. Langs de andere kant is de overheid vaak zelf inconsequent en tolerant tegenover bepaalde overtredingen. Maar dat is haar verantwoordelijkheid. Christenen moeten bekommerd zijn om hun door God gegeven verantwoordelijkheid.

De Korintiërs hebben reden om beschaamd te zijn. Was er dan iemand onder hen wijs genoeg om een uitspraak te doen tussen broeders? Wanneer christenen een geschil hebben, dan doen ze er goed aan om een broeder erbij te halen die door beide partijen wordt gerespecteerd. Deze kan dan een oordeel geven. Het feit dat zij recht zoeken bij ongelovigen was een schande. Hun zaak was al verloren omdat ze niet in staat waren om de zaak onderling op te lossen. Hun zaak was al verloren omdat er niemand wijs genoeg was om beide partijen te helpen. Hun zaak was al verloren omdat ze hun gelijk zochten bij ongelovigen. Hun zaak was al verloren omdat ze rechtszaken tegen elkaar hadden aangespannen. Hun zaak was al verloren omdat ze niet liever onrecht wilden lijden. Hun zaak was al verloren omdat ze zich niet liever tekort lieten doen. Integendeel, ze gingen zelf onrecht doen, ze gingen zelf tekort doen, en dat aan hun eigen broeders. Wat ze aan hun broeders doen, doen ze aan Jezus!

Niemand zal mij nog iets aandoen! Ik zal hen wel eens laten zien wie ik ben! Ze zullen het geweten hebben! Dit is hoe wereldse mensen denken en spreken. Spijtig genoeg was dit ook de houding van de Korintiërs. En ook de houding van veel christenen vandaag de dag. Zo bezorgd om hun rechten dat ze vergeten wie Jezus is. Wat als Jezus was opgekomen voor zijn rechten? Wat als Jezus het kwade niet had verdragen? Dan zouden wij niet behouden zijn! Petrus illustreert dit met het voorbeeld van een slaaf die een slechte heer heeft. Deze mishandelt de slaaf. Petrus zegt de christelijke slaaf om nog steeds onderdanig te zijn, want dat is het voorbeeld dat Christus ons heeft gegeven (1 Petrus 2:18-25).

Paulus maakt de Korintiërs duidelijk dat christenen hun geschillen onderling moeten regelen en dat ze überhaupt geen geschillen mogen hebben.

Onrechtvaardigen zullen Gods Koninkrijk niet beërven

Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beerven zullen? Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters zullen het Koninkrijk Gods niet beerven. En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God” 1 Korintiërs 6:9-11.

De Korintiërs moesten niet denken dat zij een uitzondering op de regel zouden zijn. Dat God hen anders zou gaan behandelen omdat zij christen zijn. Onrechtvaardigen gaan verloren omdat ze deze dingen doen. Omdat ze hoereren, afgoden dienen, overspel plegen, verwijfd zijn (mannelijke prostituee), homosexualiteit beoefenen, stelen, geldgierig zijn, zich bedrinken, lasteren of oplichten. Het maakt niet uit als je naar de kerk gaat, of dat je wekelijks het avondmaal eet, of dat je gedoopt bent, of wat dan ook. Dit gedrag sluit je uit Gods Koninkrijk, zowel de ongelovigen als de gelovigen. Sommige van de Korintiërs leefden zo voordat Paulus hen het evangelie had verkondigd. Zij beoefenden deze dingen. Paulus had tot hen over Jezus gesproken en had hen gezegd dat Jezus wilde dat ze hun gedrag veranderden.  Als dronkenschap een zonde is voordat men christen wordt, dan is dat nog steeds een zonde nadat men christen is geworden. Het feit dat men zich heeft bekeerd, verandert niets aan de definitie van zonde. Na bekering is het buigen voor een beeld nog steeds afgoderij. Na bekering is homosexualiteit nog steeds ongeoorloofde sexualiteit. Na bekering is overspel nog steeds overspel. Na bekering is stelen nog steeds diefstal. De gedachte dat het niet uitmaakt hoe je leeft na je bekering  is een valse leer. Bekering en de doop geven de mens vergeving van zonden die hij tot dan heeft gedaan. Als hij daarna verder gaat in dezelfde zonden, dan  zal hij zonder bekering van die zonden alsnog verloren gaan.

Het lichaam is niet voor hoererij

Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd maar ik zal mij door niets laten knechten. Het voedsel is voor de maag en de maag voor het voedsel, en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here voor het lichaam. God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht” 1 Korintiërs 6:12-14.

Het lijkt er sterk op de Korintiërs zichzelf probeerden te rechtvaardigen met deze uitspraken en dat Paulus deze nu aanhaalt. Het lijkt er op dat ze Paulus’ woorden (bvb Romeinen 14:14)  interpreteerden alsof het allemaal niet zoveel zou uitmaken wat men doet als christen. Veel mensen denken op deze wijze en gebruiken deze tekst, die in 10:23 nog eens wordt herhaald, als bewijstekst om bepaald zondig gedrag te rechtvaardigen. Maar zelfs al zou iets geoorloofd zijn, daarom is het niet altijd nuttig om te doen (v.g.l. 1 Timoteus 4:1-3). Sommige dingen zijn op zich niet verkeerd, maar kunnen wel leiden tot zonde. Wetende dat de Korintiërs heel tolerant waren t.o.v. sexuele zonden, is het niet onlogisch te denken dat de Korintiërs vonden dat sexuele begeerten iets natuurlijk zijn en daarom maar aanvaard moest worden. Net zoals honger een natuurlijke begeerte is. Als je honger hebt dan eet je. Als je sex wil hebben dan doe je dat maar gewoon. Paulus laat hen duidelijk weten dat het lichaam niet voor hoererij is. Het lichaam is voor de Here en de Here voor het lichaam. God zal de christen opwekken zoals Hij Jezus heeft opgewekt. God zal het sterfelijke lichaam opwekken (1 Korintiërs 15). Het maakt dus wel degelijk uit wat je met je lichaam doet. De christen kan zich niet scheiden van zijn lichaam, alsof de lichaam  kan zondigen zonder de mens zijn geest daar deel aan heeft (Romeinen 12:1-2).

Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt niet! Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, een lichaam met haar is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot een vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is een geest met Hem. Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korintiërs 6:15-20.

Weet gij niet dat uw lichamen leden van Christus zijn? Moet ik misschien leden van Christus wegnemen om er leden van een hoer van te maken? Absoluut niet! Maar dat is wel wat de Korintiërs deden. Ze handelden alsof iemand één met een hoer kan zijn, zonder dat die met de hoer verbonden zou zijn. Iemand die zichzelf hoereert zondigt. Maar ook diegene die met een hoer gemeenschap heeft, pleegt hoererij. Christenen moeten hoererij ontvluchten. Sexuele gemeenschap is reeds bij de schepping door God ingesteld tussen een man en zijn vrouw (Genesis 2:24-25). Jezus bevestigt dat deze gemeenschap behoort plaats te vinden binnen de contouren van een geoorloofd  huwelijk (Matteus 5:31-32; 19:1-12; Markus 10:1-12; Lukas 16:18). Als we voor God komen, zullen we niet wegkomen met de woorden: ‘het was sterker dan mezelf’ of ‘ik ben ook maar een mens he’. Jezus zegt dat je een boom kan herkennen aan de vruchten. De vruchten vertellen ons met wat voor soort boom we te maken hebben.

Elke andere zonde die een mens doet gaat buiten zijn eigen lichaam om. Als dit een uitspraak is die de Korintiërs gebruikten om de hoererij te rechtvaardigen, dan heeft Paulus hen nu duidelijk laten zien dat het tegendeel waar is. Als dit een uitspraak is van Paulus, dan geeft het aan dat hoererij een ander soort zonde is dan alle andere zonden. Toch z ijn er ook andere zonden die het lichaam beïnvloeden zoals dronkenschap, zelfmoord, vraatzucht, … .  Elke zonde die een mens doet heeft een invloed op zijn persoonlijkheid. Het is daarom voor deze auteur niet helemaal duidelijk wat dan de precieze betekenis zou zijn. Wat wel duidelijk is, is dat het lichaam voor de Here is en niet voor hoererij. Er is geen intiemere band die iemand met een ander mens kan hebben dan het vleselijk één worden. Het is verwerpelijk wanneer mensen dit doen buiten de contouren van een geoorloofd huwelijk.  Door te hoereren bezondigt een mens zich aan zijn eigen lichaam. Daar heeft God het lichaam niet voor gemaakt.

Weet gij niet dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest? Dat de Geest in de gelovige woont? Dat ge de Geest van God hebt ontvangen? En dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald, verheerlijk daarom God met uw lichaam. Stel u maar eens voor dat een Israeliet naar de tempel zou gaan, het heilige der heilige binnengaat, en daar sex heeft met een hoer! Je reinste heiligschennis! Dat is ondenkbaar! Maar dat is wat de Korintiërs deden en tolereerden. Het lichaam van een christen behoort de Here toe, wij doen niet zomaar met ons lichaam wat wij willen!

Onze ogen moeten sexuele zonden ontvluchten. Petrus spreekt over hen die ogen hebben die altijd op zoek zijn naar een overspeelster (2 Petrus 2:14).  Christenen moeten beseffen dat God hen zal oordelen naar wat ze op T.V. en op het internet bekijken. Naar hoe ze naar andere mannen en vrouwen kijken (Matteus 5:27-30). Hoererij ontvluchten betekent dat je als getrouwd persoon geen relatie kunt aangaan met een andere persoon. Mee uit gaan eten, over persoonlijke dingen spreken, voortdurend sms’n naar elkaar, … . Dat is niet hoererij ontvluchten, maar opzoeken. ‘Ja, maar we doen toch niks’. Hetzelfde geldt voor wie dan ook met wie hij of zij geen intieme relatie mag hebben. Paulus geeft Timoteus het gebod om jongere vrouwen als zusters te behandelen, in alle reinheid (1 Timoteus 5:2). Als je dat wat je doet (of wil doen), niet met je jongere zuster kan doen, dan mag je het ook niet doen met een ander.  Ook moeten wij oppassen dat we anderen niet tot zonde en allerlei sexuele begeerten verleiden (Matteus 18:1-11).


Vorige