Gemeente van Christus
Zelf doen jullie onrecht aan je
broeders
“Durft iemand uwer, wanneer hij iets
heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet
bij de heiligen? Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen
oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt
gij dan onbevoegd voor de meest onbetekenende rechtspraak? Weet gij
niet, dat wij over engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer dan over
alledaagse dingen? Indien gij alledaagse geschillen te berechten
hebt, laat gij dan hen zitting nemen, die in de gemeente niet in tel
zijn? Ik zeg het om u te beschamen. Is er dan bij u geen enkel wijs
man, die uitspraak zal kunnen doen tussen broeders? Zoekt nu de ene
broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen? Maar dan
is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander
rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat
gij u niet liever te kort doen? Maar zelf doet gij onrecht en doet
gij te kort, en dat aan broeders” 1 Korintiërs 6:1-8.
Over
de broeder die in hoererij leefde, durfden de Korintiërs geen
oordeel uit te spreken. Maar ze hadden er geen probleem mee om
elkaar vanwege persoonlijke geschillen, elkaar voor de rechter te
slepen. En dan ook nog eens een wereldse rechter. Paulus begrijpt
niet hoe de Korintiërs dat durfden te doen. Dat ze recht zochten bij
onrechtvaardigen i.p.v. bij heiligen. Ze zochten rechtvaardigheid
bij mensen die Gods rechtvaardigheid niet kennen.
Waren de Korintiërs vergeten dat de heiligen over de wereld zullen
oordelen? Christenen zullen samen met Christus heersen en oordelen
(Openbaring 2:26-27; 3:21; Romeinen 8:17; 2 Timoteus 2:12). Hoe komt
het dan dat zij niet bekwaam zijn om over de simpelste dingen een
rechtspraak te geven? De Korintiërs dachten veel te weten maar ze
wisten blijkbaar niet al te veel. Paulus moet hen regelmatig vragen
‘weet gij niet’ (6:2, 6:3, 6:9, 6:15, 6:16, 6:19). Dat Paulus hen zo
vaak moet vragen of ze het wel weten, zou hen nederig moeten maken.
Het zou hen duidelijk moeten maken dat ze helemaal niet zoveel
begrepen. Paulus laat hen weten dat christenen zelfs over de engelen
zullen oordelen. En gezien deze dingen zo zijn, halen zij het toch
nog in hun hoofd om naar een heidense rechtbank te gaan om het
gelijk te willen halen over een geschil met een broeder. Om een
goddeloos persoon te laten oordelen over geestelijke dingen, terwijl
wereldse rechtbanken Gods rechtspraak verwerpen. Dat betekent echter
niet dat Paulus het gezag van de wereldse overheden zou minachten.
Integendeel, Paulus erkent de overheid als een instelling van God en
respecteert deze als zodanig (Romeinen 13:1-7). Problemen onder de
christenen moeten niet door de overheid, maar onder christenen
worden beoordeeld (Matteus 18:15-18). Christenen hebben daartegen
wel de plicht om een broeder die de wet van een land heeft
overtreden, op te dragen om zichzelf aan te geven bij de overheid.
Niet zoals bij de Katholieke Kerk, die het kindermisbruik door hun
geestelijken jarenlang heeft verzwegen en verdoezeld, zonder de
overheid daarover in te lichten. Dat was en is verwerpelijk. Langs
de andere kant is de overheid vaak zelf inconsequent en tolerant
tegenover bepaalde overtredingen. Maar dat is haar
verantwoordelijkheid. Christenen moeten bekommerd zijn om hun door
God gegeven verantwoordelijkheid te volbrengen.
De Korintiërs hebben reden om beschaamd te zijn. Was er dan iemand
onder hen wijs genoeg om een uitspraak te doen tussen broeders?
Wanneer christenen een geschil hebben, dan doen ze er goed aan om er
een broeder bij te halen die door beide partijen wordt
gerespecteerd. Deze kan dan een oordeel geven. Het feit dat zij
recht zoeken bij ongelovigen was een schande. Hun zaak was al
verloren omdat ze niet in staat waren om de zaak onderling op te
lossen. Hun zaak was al verloren omdat er niemand bij hun wijs
genoeg was om beide partijen te helpen. Hun zaak was al verloren
omdat ze hun gelijk zochten bij ongelovigen. Hun zaak was al
verloren omdat ze rechtszaken tegen elkaar hadden aangespannen. Hun
zaak was al verloren omdat ze niet liever onrecht wilden lijden. Hun
zaak was al verloren omdat ze zich niet liever tekort lieten doen.
Integendeel, ze gingen zelf onrecht doen, ze gingen zelf tekort
doen, en dat aan hun eigen broeders. Wat ze aan hun broeders doen,
doen ze aan Jezus!
Niemand zal mij nog iets aandoen! Ik zal hen wel eens laten zien wie
ik ben! Ze zullen het geweten hebben! Dit is hoe wereldse mensen
denken en spreken. Spijtig genoeg was dit ook de houding van de
Korintiërs. En ook de houding van veel christenen vandaag de dag. Zo
bezorgd om hun rechten dat ze vergeten wie Jezus is. Wat als Jezus
was opgekomen voor zijn rechten? Wat als Jezus het kwade niet had
verdragen? Dan zouden wij niet behouden zijn! Petrus illustreert dit
met het voorbeeld van een slaaf die een slechte heer heeft. Deze
mishandelt de slaaf. Petrus zegt de christelijke slaaf om nog steeds
onderdanig te zijn, want dat is het voorbeeld dat Christus ons heeft
gegeven (1 Petrus 2:18-25).
Paulus maakt de Korintiërs duidelijk dat christenen hun geschillen
onderling moeten regelen en dat ze überhaupt geen geschillen zouden
mogen hebben.
Onrechtvaardigen zullen Gods
Koninkrijk niet beërven
“Of
weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beerven
zullen? Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers,
schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards,
lasteraars of oplichters zullen het Koninkrijk Gods niet beerven. En
sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar
gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van
de Here Jezus Christus en door de Geest van onze
God” 1 Korintiërs 6:9-11.
De Korintiërs moesten niet denken dat zij een uitzondering op de
regel zouden zijn. Dat God hen anders zou gaan behandelen omdat zij
christen zijn. Onrechtvaardigen gaan verloren omdat ze deze dingen
doen. Omdat ze hoereren, afgoden dienen, overspel plegen, verwijfd
zijn (mannelijke prostituee), homosexualiteit beoefenen, stelen,
geldgierig zijn, zich bedrinken, lasteren of oplichten. Het maakt
niet uit als je naar de kerk gaat, of dat je wekelijks aan het
avondmaal deelneemt, of dat je gedoopt bent, of wat dan ook. Dit
gedrag sluit je de toegang tot Gods Koninkrijk, zowel voor de
ongelovigen als voor de gelovigen. Sommige Korintiërs leefden in
deze zondige levensstijl voordat Paulus hen het evangelie had
verkondigd. Zij beoefenden deze dingen. Paulus had tot hen over
Jezus gesproken en had hen gezegd dat Jezus wilde dat ze hun gedrag
veranderden. Als dronkenschap een zonde is voordat men christen
wordt, dan is dat nog steeds een zonde nadat men christen is
geworden. Het feit dat men zich heeft bekeerd, verandert niets aan
de definitie van zonde. Na bekering is het buigen voor een beeld nog
steeds afgoderij. Na bekering is homosexualiteit nog steeds
ongeoorloofde sexualiteit. Na bekering is overspel nog steeds
overspel. Na bekering is stelen nog steeds diefstal. De gedachte dat
het niet uitmaakt hoe je leeft na je bekering, is een valse leer.
Bekering en de doop geven de mens vergeving van zonden die hij tot
dan heeft gedaan. Als hij daarna verder gaat in dezelfde zonden, dan
zal hij zonder bekering van die zonden alsnog verloren gaan.
Het lichaam is niet voor hoererij
“Alles is mij geoorloofd, maar niet
alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd maar ik zal mij door niets
laten knechten. Het voedsel is voor de maag en de maag voor het
voedsel, en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Maar
het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here
voor het lichaam. God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal
ook ons opwekken door zijn kracht” 1 Korintiërs 6:12-14.
Het lijkt er sterk op de Korintiërs zichzelf probeerden te
rechtvaardigen met deze uitspraken. Daarom dat Paulus deze spreuk nu
aanhaalt. Het lijkt er op dat ze Paulus’ woorden (b.v.b. Romeinen
14:14) interpreteerden alsof
het allemaal niet zoveel zou uitmaken wat men doet als christen.
Veel mensen denken op deze wijze en gebruiken deze tekst, die in 1
Korintiërs 10:23 nog eens wordt herhaald, als bewijstekst om bepaald
zondig gedrag te rechtvaardigen. Maar zelfs al zou iets geoorloofd
zijn, daarom is het niet altijd nuttig om te doen (v.g.l. 1 Timoteus
4:1-3). Sommige dingen zijn op zich niet verkeerd, maar kunnen wel
leiden tot zonde. Wetende dat de Korintiërs heel tolerant waren
t.o.v. sexuele zonden, is het niet onlogisch te denken dat de
Korintiërs vonden dat sexuele begeerte iets natuurlijk is en daarom
maar moest worden aanvaard. Net zoals honger een natuurlijke
begeerte is. Als je honger hebt dan eet je. Als je sex wil hebben
dan doe je dat maar gewoon. Paulus laat hen duidelijk weten dat het
lichaam niet voor hoererij is. Het lichaam is voor de Here en de
Here voor het lichaam. God zal de christen opwekken uit de dood, net
zoals Hij Jezus heeft opgewekt. God zal het sterfelijke lichaam
opwekken (1 Korintiërs 15). Het maakt dus wel degelijk uit wat je
met je lichaam doet. De christen kan zich niet scheiden van zijn
lichaam, alsof de lichaam kan zondigen zonder dat de mens zijn geest
daar deel aan heeft (Romeinen 12:1-2). De geest van de mens stuurt
het lichaam.
“Weet
gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden
van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt
niet! Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, een lichaam
met haar is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot een vlees zijn.
Maar die zich aan de Here hecht, is een geest met Hem. Vliedt de
hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn
eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn
eigen lichaam. Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de
Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en
dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald.
Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korintiërs 6:15-20.
Weet gij niet dat uw lichamen leden van Christus zijn? Moet ik
misschien leden van Christus wegnemen om er leden van een hoer van
te maken? Absoluut niet! Maar dat is wel wat de Korintiërs deden. Ze
handelden alsof iemand lichamelijk één kan zijn met een hoer, zonder
geestelijk met die hoer verbonden te zijn. Iemand die zichzelf
hoereert, zondigt tegen God. Maar ook diegene die met een hoer
gemeenschap heeft, pleegt hoererij. Christenen moeten hoererij
ontvluchten. Sexuele gemeenschap is reeds bij de schepping door God
ingesteld tussen een man en zijn vrouw (Genesis 2:24-25). Jezus
bevestigt dat deze gemeenschap behoort plaats te vinden binnen de
beperkingen van een geoorloofd
huwelijk (Matteus 5:31-32; 19:1-12; Markus 10:1-12; Lukas
16:18). Als we voor God komen, zullen we niet wegkomen met de
woorden: ‘het was sterker dan mezelf’ of ‘ik ben ook maar
een mens he’. Jezus zegt dat je een boom kan herkennen aan de
vruchten. De vruchten vertellen ons met wat voor soort boom we te
maken hebben.
Elke andere zonde die een mens doet gaat buiten zijn eigen lichaam
om. Als dit een uitspraak is die de Korintiërs gebruikten om de
hoererij te rechtvaardigen, dan heeft Paulus hen nu duidelijk laten
zien dat het tegendeel waar is. Als dit een uitspraak is van Paulus,
dan geeft het aan dat hoererij een ander soort zonde is dan alle
andere zonden. Toch zijn er ook andere zonden die het lichaam
beïnvloeden zoals dronkenschap, zelfmoord, vraatzucht, … .
Elke zonde die een mens doet heeft een invloed op zijn
persoonlijkheid. Het is daarom voor deze auteur niet helemaal
duidelijk wat dan de precieze betekenis zou zijn. Wat wel duidelijk
is, is dat het lichaam voor de Here is en niet voor hoererij. Er is
geen intiemere band die iemand met een ander mens kan hebben dan het
vleselijk één worden. Het is verwerpelijk wanneer mensen dit doen
buiten de beperkingen van een geoorloofd huwelijk.
Door te hoereren, bezondigt een mens zich aan zijn eigen
lichaam. Daar heeft God het lichaam niet voor gemaakt.
Weet gij niet dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest? Dat
de Geest in de gelovige woont? Dat je de Geest van God hebt
ontvangen? En dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en
betaald, verheerlijk daarom God met uw lichaam. Stel u maar eens
voor dat een Israeliet naar de tempel zou gaan, het heilige der
heilige binnengaat, en daar sex heeft met een hoer! Je reinste
heiligschennis! Dat is ondenkbaar! Maar dat is wat de Korintiërs
deden en tolereerden. Het lichaam van een christen behoort de Here
toe, wij doen niet zomaar met ons lichaam wat wij willen!
Onze ogen moeten sexuele zonden ontvluchten. Petrus spreekt over hen
die ogen hebben die altijd op zoek zijn naar een overspeelster (2
Petrus 2:14). Christenen
moeten beseffen dat God hen zal oordelen op basis van wat ze op T.V.
en op het internet bekijken. Op basis van hoe ze naar andere mannen
en vrouwen kijken (Matteus 5:27-30). Hoererij ontvluchten betekent
dat je als getrouwde persoon geen relatie kunt aangaan met een
andere persoon. Mee uit gaan eten, over persoonlijke dingen spreken,
voortdurend sms’n naar elkaar, … . Dat is niet het ontvluchten van
hoererij, maar het net opzoeken. ‘Ja, maar we doen toch niks’.
Hetzelfde principe geldt voor wie dan ook met wie je geen intieme
relatie mag hebben. Paulus geeft Timoteus het gebod om jongere
vrouwen als zusters te behandelen, in alle reinheid (1 Timoteus
5:2). Als je dat wat je doet (of wil doen), niet met je jongere
zuster kan doen, dan mag je het ook niet doen met een ander.
Ook moeten wij oppassen dat we anderen niet tot zonde en
allerlei sexuele begeerten verleiden (Matteus 18:1-11).