Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 5:1-13 (6)

Paulus heeft de eerste hoofdgedachte van het boek afgesloten. De verdeeldheid onder de Korintiërs was een groot probleem en moest worden aangepakt. Nu gaat Paulus over naar het volgende grote probleem in de gemeente in Korinthe, namelijk hun moraal. Dit zal hij bespreken in hoofdstuk 5 en 6. Er was bij hen een geval van incest. De gemeente was nalatig om deze zonde uit hun midden weg te doen. Dit is het eerste probleem. Het tweede moraliteitsprobleem had te maken met de rechtszaken die ze tegen elkaar hadden aangespannen.

Waarom hebben jullie deze broeder niet verwijderd uit jullie midden?

Inderdaad men spreekt van hoererij onder u, en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet voorkomt, dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader. En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen?” 1 Korintiërs 5:1-2.

De toon waarmee Paulus het vorige hoofdstuk eindigde was streng. Dit was zeker nodig als we zien wat er allemaal gebeurde in Korinthe. Er was namelijk hoererij in hun midden. Het grootste probleem hierbij was dat de christenen de hoererij tolereerden. Hoererij (porneia) is onwettige sexuele omgang. Onwettig volgens Gods standaard. Dit omvat ontucht, overspel, homosexualiteit, gemeenschap met dieren, pedofilie, sexuele omgang met een gescheiden man of vrouw (1 Korintiërs 6:9-10; Markus 10:11-12). Paulus beschrijft de hoererij in Korinthe als volgt: een man leefde met de vrouw van zijn vader. Deze broeder had dus een relatie met zijn moeder, ofwel met zijn stiefmoeder. Dit was zelfs onder de heidenen iets dat niet voorkwam.  

Iedereen wist van de hoererij. Binnen en buiten de gemeente werd er over gesproken. Dit deed de naam van Christus geen goed. Het is niet goed dat hoererij gebeurd, maar het is wel een realiteit van de wereld waar we in leven. Ook onder de christenen. De Korintiërs deden echter niks aan dit geval van hoererij. Ze waren opgeblazen. Ze waren hoogmoedig.  Door hun hoogmoed reageerden ze verkeerd. Ze waren niet bedroefd om deze schanddaad. Ze verwijderden de dader van deze zonde niet uit hun midden. Het feit dat de vrouw niet wordt genoemd door Paulus, impliceert naar alle waarschijnlijkheid dat zij geen christen is. Christenen oordelen alleen hen die in hun kring zijn.

Want mijnerzijds heb ik, hoewel lichamelijk niet, maar naar de geest wel aanwezig, reeds, als aanwezig, vonnis geveld over hem, die op zulk een wijze zo iets heeft begaan. Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus, leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren” 1 Korintiërs 5:3-5.

Hoewel Paulus op het moment dat hij deze brief schrijft niet in Korinhte is, zegt hij wel naar de geest aanwezig te zijn. In gedachte was hij bij hen. Hij maakt hen duidelijk dat hij een vonnis heeft geveld over de mens die zoiets doet. Eerder zei Paulus de Korintërs om geen oordeel te vellen voor de tijd (1 Korintiërs 4:5). Het is niet aan de christen om te zeggen wie wel en wie niet behouden wordt. Dat betekent echter niet dat een christen nooit zou mogen oordelen. Integendeel, christenen moeten oordelen. Maar hun oordeel moet rechtvaardig zijn. Een oordeel dat gebaseerd is op Gods woord (Johannes 7:24). 

Paulus was fysiek niet aanwezig, en toch waren ze bij elkaar. Paulus’ geest was in gedachte aanwezig, alsook de kracht van de Here Jezus. Het is in naam van Jezus, op Zijn gezag, op Zijn autoriteit, dat ze die man aan de satan overleveren tot verderf van zijn vlees. Zo iemand mag geen plaats hebben onder de christenen (Matteus 18:20; Romeinen 16:17-18; 1 Timoteus 5:19). Gelijkaardig zegt Paulus tegen Timoteus “Tot hen behoren Hymeneus en Alexander, die ik aan de satan heb overgegeven, opdat hun het lasteren worde afgeleerd” 1 Timoteus 1:20.  Wanneer iemand niet naar God wil luisteren, dan moet die persoon aan zijn lusten worden overgegeven (Romeinen 1:24-27). Hun lichamen worden onteerd door hun zonden. Maar Paulus zegt er wel bij dat het doel daarvan moet zijn dat zijn geest behouden worde in de dag van de Here. Het doel van gemeentelijke discipline is om iemand tot inkeer te brengen. Zolang de inkeer niet plaatsvindt, zal deze persoon zijn vlees onderhevig zijn aan het verderf (v.g.l. Handelingen 8:9-23; Jakobus 5:19-20).

Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd. Want ook ons paaslam is geslacht: Christus. Laten wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid” 1 Korintiërs 5:6-8.

De Korintiërs waren trots op zichzelf dat ze zo tolerant waren. Maar dat was een slechte houding. Door hun houding en tolerantie besmetten ze andere broeders en zusters met zonden (v.g.l. Galaten 5:7-10). Zonde tolereren is hetzelfde als meedoen. Zwijgen is goedkeuren (Romeinen 1:32). Ze dachten niet na over gevolgen van hun tolerante houding. Weten jullie dan niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Natuurlijk wisten ze dat, maar ze pasten het niet toe op geestelijk gebied. Ze moesten het oude zuurdeeg wegdoen uit hun levens, wegdoen uit hun midden opdat ze een vers deeg konden zijn. Zodat ze een ongezuurd deeg voor  Christus waren.

In het Oude Verbond moesten de Israelieten alle zuurdeeg uit hun huizen verwijderen naar aanleiding van het zeven dagen durende feest van de ongezuurde broden (Exodus 12:1-18). Evenzo moeten nieuwtestamentische christen alle zonden uit hun leven wegdoen. Want ook ons paaslam  is geslacht. Christus is ons paaslam. Daarom mogen christenen geen feestvieren met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid. Christenen moeten feestvieren met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid.  Paulus vergelijkt het christelijke leven met het zeven dagen durende feest van de ongezuurde broden.

Ga niet met iemand om die zondigt, ook al heet hij een broeder

Ik schreef u reeds in mijn brief, dat gij niet moest omgaan met hoereerders; niet met de hoereerders uit deze wereld in het algemeen of met de geldgierigen en oplichters of afgodendienaars, want dan zou men wel uit de wereld moeten gaan” 1 Korintiërs 5:9-10.

In een eerdere brief die we niet kennen, heeft Paulus hen reeds geschreven dat ze geen omgang mogen hebben met hoereerders. Maar daar hadden ze duidelijk niet naar geluisterd. Sommige dachten dat Paulus bedoelde dat ze nooit enig contact mochten hebben met hoereerders. Dat was echter niet wat hij bedoelde, want het is niet mogelijk om geen omgang te hebben met hoereerders, of met geldgierigen, of  met oplichters of met afgodendienaars. Om dat te bereiken moet je uit de wereld gaan, of als een kluizenaar gaan leven. Jezus gaf ons echter een voorbeeld waar hij juist contact zocht met zondaars, denk maar aan de vrouw bij de bron (Johannes 4), of Zacheus (Lukas 19) en zovelen anderen. Het contact dat hij met hen had was niet om hen zonden goed te praten of om met hen mee te doen. Het contact was om hen te helpen zoals een dokter de zieken helpt (Lukas 5:31). Een christen moet goed beseffen dat slechte omgang goede zeden bederft (1 Korintiërs 15:33).

Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten. Staat het soms aan mij, hen te oordelen, die buiten zijn? Oordeelt ook gij niet alleen hen, die in uw kring zijn? Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg” 1 Korintiërs 15:11-13.

Nu verduidelijkt Paulus alle misverstanden die er zouden kunnen bestaan over zijn vorige brief. De Korintiërs mochten niet omgaan met iemand die, ook al heet hij een broeder, die een hoereerder, een geldgierige, een afgodendienaar, een lasteraar, een dronkaard of een oplichter is. Met zo iemand mogen ze zelfs niet samen eten. Het is niet aan Paulus om een oordeel te vellen over hen die buiten zijn. Dat is niet aan de christen gegeven. De christen moet hen beoordelen die in hun eigen kring zijn. M.a.w. christenen beoordelen christenen (2 Johannes 1:11; 2 Tessalonissenzen 3:14). Hen die niet tot het lichaam van Christus behoren, worden door God geoordeeld (Johannes 3:18). De Korintiërs echter hebben de plicht om wie niet deugt uit hun midden weg te doen. Zo iemand mag niet meer welkom zijn in de gemeente. Sociale omgang met zo iemand is verboden tenzij het contact erop gefocust is om deze persoon tot inkeer te brengen. Dit is wat overheden ook doen wanneer ze mensen in de gevangenis zetten wanneer ze de wetten van een land hebben overtreden. Met dit verschil dat christenen niemand van hun vrijheid beroven, maar zichzelf de omgang met zo iemand ontzeggen.

Soms zijn er dus christenen die uit een gemeente worden gezet omdat ze in zonden leven. Te vaak gebeurt het dat zo iemand toch welkom wordt geheten in een andere gemeente, zonder dat die gemeente navraag doet.  Het mag duidelijk zijn dat deze persoon, noch de gemeente die hem welkom heet,  wandelen in het spoor van Christus. Christenen hebben de verantwoordelijkheid om de gemeente zuiver te houden en om te weten wie er in hun midden leeft. Anders zou het zuurdeeg het gehele deeg zuur kunnen maken.


Vorige