Gemeente van Christus  Houthalen Oost

De eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 3:1-23 (4)

Babies in het geloof

En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. Melk heb ik u gegeven, geen vast voedsel, want dat kondt gij nog niet verdragen. Ja, dat kunt gij ook nu nog niet, want gij zijt nog vleselijk. Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet als onveranderde mensen? Want wanneer de een zegt: Ik ben van Paulus; en de ander: Ik van Apollos; zijt gij dan niet onveranderde mensen?” 1 Korintiërs 3:1-4.

Paulus moest de Korintiërs behandelen als kleine kinderen. Dit is hoe ze zich gedroegen. Het waren volwassen mensen, maar hun gedrag was heel onvolwassen. Ze konden precies niet zonder drama in hun leven. Er is een tijd dat christenen babies in het geloof zijn en mogen zijn. Maar  babies moeten groeien naarmate de tijd vordert. Omdat de Korintiërs niet waren gegroeid in hun geloof, moest Paulus hun nog het babyvoedsel geven omdat ze het vaste voedsel niet konden verdragen.  Een verstandig bijbelleraar zal de inhoud van zijn prediking aanpassen aan het geestelijk niveau van zijn toehoorders. Vast voedsel zal hen die nog niet volwassen zijn geworden, doen verstikken. Babies in het geloof leven alsof zij nog bijna niets weten over het geloof in Jezus. Ze leven als onveranderde mensen die vanuit hun vleselijk denken redeneren en handelen. Het is ironisch dat de gemeente die van zichzelf dachten dat ze iets waren omdat ze beschikten over de geestelijke gaven van de Geest, uiteindelijk niet geestelijk maar vleselijk waren. Het beeld dat ze van zichzelf hadden, was niet het beeld dat God van hen had. Ze vergisten zich. Paulus zegt hen dat de nijd en twist een bewijs waren van hun vleselijk denken. Nijdig zijn betekent dat je een ongenoegen of zelfs haat hebt tegenover iemand omwille van wat een ander heeft of kan. Het is een boze jaloezie.  Dit was het geval onder de Korintiërs. Ze gunden elkaar het zonlicht niet. Deze gevoelens die zij koesterden resulteerden in ruzies. De ene beweerde meer te zijn dan de andere omdat zij van Paulus of Apollos waren. Hieruit is duidelijk dat zij leefden als onveranderde mensen, want geestelijke mensen denken en handelen zo niet.  De Korintiërs lieten zich niet leiden door het Woord van God, maar door hun eigen menselijke wijsheid. Ze vulden hun gedachten met aanzien, macht en competitie om de beste te zijn, om zich meer en beter te voelen dan de ander. Ze waren niet volwassen geworden.

Wie is Apollos en wie is Paulus? Het gaat om jullie, niet om ons.

Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Here dit aan een ieder geschonken heeft.  Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de wasdom. Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft. Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk. Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij” 1 Korintiërs 3:5-9.

De Korintiërs verdeelden zich in groepen en schaarden zich achter de ene of de andere prediker. Paulus vraagt hen wie Apollos is en wie Paulus is. Paulus zegt: wij zijn slechts dienaren, instrumenten in Gods hand om gebruikt te worden door God zoals Hij het goed acht. Deze dienaren van God werken samen, ze zijn aan elkaar verbonden. Paulus heeft geplant toen hij het evangelie in Korinthe heeft gepredikt. Apollos is naar Korinthe gegaan toen Paulus weg was, en heeft dat wat Paulus heeft geplant, water gegeven. Maar de groei van hun werk wordt niet door hen bepaald, maar door God.  God heeft het zaad gegeven, God heeft de planter en begieter aangesteld. Wie plant en wie begiet zijn niet belangrijk. Ze zijn even belangrijk en waardevol. God zal hen elk belonen naar hun werk. Wat werkelijk belangrijk is, is wie de akker is. Wie Gods bouwwerk is. En dat waren de Korintiërs in wie het zaad was geplant. Het was God die de architectuur van dit alles was. Paulus verandert nu zijn voorbeeld van een akker waarop wordt geplant naar een bouwmeester die een gebouw bouwt.

Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt. Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen” 1 Korintiërs 3:10-15.

Het is belangrijk om deze woorden in de context te lezen van de voorgaande gedachte. Deze verzen zijn voor sommigen controversieel juist omdat ze niet bij de context blijven.
Paulus zegt dat hij heeft kunnen bouwen dankzij Gods genade, dankzij wat God in hem heeft bewerkt. Het was niet zijn eigen verdienste, het was Gods verdienste.  Verkondigers en arbeiders van het Woord doen er niet goed aan om te denken ‘ik heb dit gedaan, ik heb dat gedaan’.  Zo beschouwde Paulus zichzelf niet.  Paulus was een pionier, iemand die als eerste iets doet. Iemand die als eerste onbekend terrein betreedt. Zoals  Vasco da gama de route naar India heeft ontdekt, of Christoffel Columbus die Amerika heeft ontdekt.

Paulus heeft het fundament neergelegd waarop een ander voortbouwt, dwz anderen zijn verantwoordelijk voor nieuwe mensen tot Christus te brengen. Anderen zijn verantwoordelijk om verder te arbeiden onder de Korintiërs.  Zoals wij, wanneer wij het evangelie aan de mensen vertellen, zo heeft Paulus het evangelie gebracht aan de Korintiërs.  Er zijn vele manieren om het evangelie te vertellen, maar  de boodschap van het evangelie blijft altijd dezelfde.  Het fundament waar hij over spreekt is het geloof in het evangelie van Jezus.  Het bouwwerk zijn de christenen. Eerder zei Paulus dat hij de planter was, nu zegt hij dat de bouwmeester van het fundament was. En anderen bouwen daarop verder. De bouwmaterialen die die persoon gebruikt, kunnen van  allerlei verschillende waarde zijn.  Maar hoe men ook verder bouwt op het fundament, ieders werk zal uiteindelijk zichtbaar worden.  De materialen die gebruikt worden om verder te bouwen, zijn het onderwerp van de test. Dat wat zal getest worden, zijn de harten van de mensen in wiens harten het evangelie wordt geplant. Dat is het werk van de evangelist, de prediker, de bijbelleraar. Hoe hebben zij verder gebouwd op dat fundament dat Paulus heeft neergelegd (vgl 1 Petrus 2:4-5).

Op de dag van het oordeel zal het werk van de planter en de begieter getest worden. Als het werk van de planter en de begieter standhoudt, dan zal hij daarvoor door God worden beloond. Indien het werk van de planter en de begieter verbrandt, zal hij schade lijden. Maar zelf zal de planter of de begieter, wiens werk niet heeft kunnen standhouden,  gered worden, maar als door vuur heen.  D.w.z., hij zal zelf ook getest worden op basis van zijn eigen geloof, indien hij zal standhouden in de verleidingen, beproevingen en verdrukkingen die het geloof met zich meebrengen. De bekroning voor het werk van de planter en de begieter zijn de mensen die in Christus wandelen. Iemand die is doorgegroeid tot volwassenheid in het geloof. Zoals Paulus op verschillende plaatsen spreekt. “Want wie is onze hoop of blijdschap of erekrans voor onze Here Jezus bij zijn komst, wie anders dan gij? Ja, gij zijt onze eer en blijdschap” 1 Tessalonissenzen 2:19-20.  Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld,  het woord des levens vasthoudende, mij ten roem tegen de dag van Christus, dat ik niet vruchteloos mijn wedloop gelopen, noch vruchteloos mij ingespannen heb” Filippenzen 2:14-16. “Daarom, mijn geliefde broeders, naar wie mijn verlangen uitgaat, mijn blijdschap en kroon, staat alzo vast in de Here, geliefden!” Filippenzen 4:1.

De trouw of ontrouw van gelovigen zegt niet noodzakelijk iets over de kwaliteit van het werk van de planter of de begieter. Natuurlijk zijn er slechte en luie arbeiders. Maar denk eens aan Jezus, hoevelen hebben zich niet van Hem afgekeerd, ondanks dat hij een goede Leraar was.  Denk aan de gelijkenis van de zaaier in Matteus 13, waar het succes niet wordt bepaald door de zaaier, noch door de kwaliteit van het zaad, maar door het hart in dewelke het wordt gezaaid. Zo ook hier.

Laat u niet misleiden, jullie zijn Gods tempel en Gods tempel is heilig

Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!” 1 Korintiërs 3:16-17.

Paulus vraagt hen in deze brief wel tien keer ‘weet gij niet?’, waarvan nu de eerste keer. Hij wil hen vermanen dat ze het moesten weten. Zij, de Korintiërs, ongeacht van wie hen het evangelie had gepredikt, waren Gods tempel. Gods Geest woonde in hen. Als iemand Gods tempel schendt (m.a.w. vernielen, verwaarlozen, verontreinigen),  dan zal God hem schenden. Want Gods tempel is heilig. En zij zijn Gods tempel.  Hoe vernielden de Korintiërs Gods tempel? Met verdeeldheid, wereldse wijsheid, partijschappen,  jaloersheid, twist, enz. .  Ze beseften niet hoe ernstig het was wat ze aan het doen waren. Ze vernielden de plaats waar God woonde door zich zo te gedragen.

Laat niemand zichzelf misleiden! Indien iemand onder u meent wijs te zijn in deze tijd, hij worde dwaas, om wijs te worden. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God. Want er staat geschreven: Die de wijzen vangt in hun sluwheid; en elders: De Here weet, dat de overleggingen der wijzen vruchteloos zijn. Daarom, niemand beroeme zich op mensen; alles is immers het uwe: hetzij Paulus, Apollos of Kefas, hetzij wereld, leven of dood, hetzij heden of toekomst, het is alles het uwe; doch gij zijt van Christus, en Christus is van God” 1 Korintiërs 3:18-23.

Door de tempel van God zo te ontheiligen, waren ze zichzelf aan het misleiden. Daarom zegt Paulus hen dat zij die dachten wijs te zijn, dwaas moesten worden, om wijs te kunnen worden.  Paulus gaat verder op de gedachte die hij eerder al aansneedt in hoofdstukken 1 en 2.  De Korintiërs moesten beseffen dat de wijsheid van deze wereld een dwaasheid is voor God.  We leven in een wereld, toen en nu, waar het bestaan van de levende en waarachtige God wordt onderdrukt door menselijke gedachte en redeneringen.  In onze tijd in de evolutietheorie één van de handelsmerken van  atheïsten.  Athëisten kijken neerbuigend neer op mensen die een scheppende God en in het scheppingsverhaal van Genesis 1en 2 geloven.

God is echter diegene die de wijzen vangt in hun sluwheid. Elifaz sprak deze woorden tegen Job toen hij dacht te weten waarom Job al zijn ellende meemaakte. Elifaz begreep niet dat hij zichzelf veroordeelde toen hij deze woorden sprak.  Zo bevestigt de Psalmist dat overleggingen van de wijzen vruchteloos zijn.  Waarom haalt Paulus dit aan? Wel, dit is wat de Korintiërs deden. Zij beroemden zich op mensen, op Paulus, op Apollos, op Kefas, op … . Ze beseften niet dat zowel Paulus als Apollos als Kefas als de wereld, leven, dood, heden of toekomst, dat alles van hun was. Ze hadden alles, maar wilden slechts een klein deel. Zo praatten ze, zo gedroegen ze zich. Alles was van hun, maar zij waren van Christus en Christus is van God.

Vorige